ECLI:NL:RBZWB:2024:5794

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
10372065 CV EXPL 23-618 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en proceskostenveroordeling in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde]. De zaak betreft een onverschuldigde betaling van € 10.000,00 die [eiseres] aan [gedaagde] heeft gedaan. Deze betaling was gedaan in het kader van een hypotheek die [eiseres] had verstrekt voor de aankoop van een bitcoin miner, die uiteindelijk niet is geleverd. [eiseres] heeft gesteld dat zij het bedrag onterecht heeft betaald en heeft [gedaagde] gesommeerd dit bedrag terug te betalen. [gedaagde] heeft echter geen betaling verricht en heeft een tegenvordering ingesteld, waarbij hij stelt dat hij door toedoen van de ouders van [eiseres] € 10.000,00 is kwijtgeraakt.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] het bedrag van € 10.000,00 zonder rechtsgrond aan [gedaagde] heeft betaald, en dat er geen rechtsverhouding bestaat die deze betaling rechtvaardigt. De vordering van [eiseres] tot terugbetaling van het bedrag is toegewezen. Daarnaast heeft de kantonrechter de wettelijke rente over het bedrag toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 1.013,97. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10372065 \ CV EXPL 23-618
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. C.A.M.H. Vink,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B. Klaaijsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 mei 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de twee brieven van 29 november 2023 van mr. Vink met aanvullende productie 13 en spreekaantekeningen;
- de mondelinge behandeling van 30 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In januari 2018 heeft [gedaagde] aan de ouders van [eiseres] een bedrag overgemaakt van € 10.000,00 voor de aanschaf van een bitcoin miner, welk bedrag vervolgens door de ouders van [eiseres] namens [gedaagde] is betaald aan de leverancier van de bitcoin miner.
2.2.
Op 21 februari 2018 heeft [gedaagde] aan [eiseres] verkocht en geleverd de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.3.
[eiseres] heeft op 21 februari 2018 aan [gedaagde] een hypotheek verstrekt tot zekerheid voor de betaling van een geldlening.
2.4.
In 2022 heeft [eiseres] de woning verkocht en geleverd aan een derde.
2.5.
[eiseres] heeft met betrekking tot doorhaling van de hypotheek aan [gedaagde] betaald een bedrag van € 157.430,81, bestaande uit de restwaarde van de hypotheek plus € 10.000,00.
2.6.
Onder meer bij brieven van 8 september en 7 oktober 2022 heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat zij het bedrag van € 10.000,00 onterecht heeft betaald en heeft zij [gedaagde] gesommeerd dit bedrag aan haar (terug) te betalen.
2.7.
[gedaagde] heeft geen betaling aan [eiseres] verricht.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen:
om aan [eiseres] te betalen € 11.138,75 - bestaande uit € 10.000,00 aan hoofdsom, € 80,00 aan wettelijke rente berekend tot en met 23 januari 2023 en € 1.058,75 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief 21% btw - te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.000,00 vanaf 23 januari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening,
in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis.
3.2.
[eiseres] legt (primair) aan haar vordering ten grondslag dat zij het bedrag van € 10.000,00 onverschuldigd heeft betaald, dan wel dat [gedaagde] door het ontvangen van dat bedrag ongerechtvaardigd is verrijkt. [gedaagde] meent een vordering ter hoogte van voornoemd bedrag op de ouders van [eiseres] te hebben. [gedaagde] wilde in 2018 een bitcoin miner aanschaffen, maar hij gaf aan niet handig te zijn met het internet en de computer. [gedaagde] heeft daarom het aanschafbedrag van € 10.000,00 aan de ouders van [eiseres] overgemaakt, waarna laatstgenoemden dat bedrag namens [gedaagde] hebben betaald aan de leverancier van de bitcoin miner. Kennelijk heeft de leverancier volgens [gedaagde] uiteindelijk niet aan zijn leveringsplicht voldaan. Wat daar ook van zij, [eiseres] was in ieder geval niet gehouden dit bedrag aan [gedaagde] te betalen. Ten eerste omdat zij niet betrokken was bij de aanschaf van de bitcoin miner en zij (juridisch gezien) een andere entiteit is dan haar ouders. Ten tweede wordt de gepretendeerde vordering van [gedaagde] op de ouders (inhoudelijk) betwist. De ouders van [eiseres] waren in de verhouding tussen [gedaagde] en de leverancier van de bitcoin miner immers slechts een doorgeefluik. [eiseres] meende destijds geen andere keuze te hebben dan dit bedrag – weliswaar onder protest – toch aan [gedaagde] te betalen, omdat [eiseres] gehouden was de woning vrij van hypotheek aan de derde te leveren terwijl de hypotheek was gevestigd ten behoeve van [gedaagde] en [gedaagde] alleen akkoord ging met onvoorwaardelijke doorhaling van de hypotheek bij betaling van dat bedrag. [gedaagde] dient het bedrag van € 10.000,00 daarom aan [eiseres] (terug) te betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en meent door toedoen van de ouders van [eiseres] € 10.000,00 te zijn kwijt geraakt, hetgeen na € 6.000,00 aan kosten nog steeds niet terug is. Op de akte van de woning staat weliswaar de naam van [eiseres] , maar dat is een financieel plan. [eiseres] is slechts een pion, omdat de ouders van [eiseres] het volledige economische eigendom van de woning hadden.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] het bedrag van € 10.000,00 zonder rechtsgrond, en daarmee onverschuldigd, aan [gedaagde] heeft betaald. Hierna zal worden toegelicht waarom.
4.2.
In artikel 6:203 lid 1 BW is bepaald dat degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd is dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Een betaling is derhalve alleen onverschuldigd, indien er op het moment van betaling geen rechtsverhouding aanwijsbaar is die de betaling rechtvaardigt. [gedaagde] meent recht te hebben op een bedrag van € 10.000,00 vanwege een geschil waar de ouders van [eiseres] bij betrokken zijn. [eiseres] heeft daarover terecht gesteld dat een geschil tussen [gedaagde] en de ouders van [eiseres] nog geen rechtsverhouding tot stand brengt tussen [gedaagde] en [eiseres] . [gedaagde] is vervolgens niet op de mondelinge behandeling verschenen om zijn standpunt nader toe te lichten. Daarmee is niet gebleken, althans is door [gedaagde] onvoldoende toegelicht, dat er een rechtsverhouding tussen [eiseres] en [gedaagde] bestaat op grond waarvan [eiseres] gehouden was om € 10.000,00 aan [gedaagde] te betalen. De vordering strekkende tot (terug)betaling van voornoemd bedrag door [gedaagde] aan [eiseres] zal dan ook worden toegewezen.
4.2.
Verder maakt [eiseres] aanspraak op de wettelijke rente over de hoofdsom. De wettelijke rente is, conform hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd, toewijsbaar vanaf 23 september 2022, betreffende de dag na het verstrijken van de geboden betaaltermijn in de sommatie van 8 september 2022. [eiseres] heeft daarbij onweersproken gesteld dat de wettelijke rente berekend tot en met 23 januari 2023 € 80,00 bedraagt.
4.3.
De door [eiseres] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw zal eveneens worden toegewezen. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan, onder meer door het versturen van de veertiendagenbrief van 7 oktober 2022. Het bedrag van € 875,00 komt overeen met het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald. Omdat [eiseres] geen ondernemer is, wordt de vergoeding verhoogd met € 183,75, betreffende 21% btw.
4.4.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisende partijen met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van [eiseres] . Deze partij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Gelet op het voorgaande wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van het lagere griffierecht, de verschotten en ten slotte tot vergoeding van het hierna vast te stellen salaris van de gemachtigde. Deze vergoeding voor het salaris moet door de gemachtigde worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de gemachtigde toegekende vergoeding.
4.5.
De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht
- verschotten
86,00
3,97
- salaris gemachtigde
- nakosten
792,00
132,00
(2,00 punten × tarief € 396,00)
Totaal
1.013,97
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 11.138,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 10.000,00, met ingang van 24 januari 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.013,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.