ECLI:NL:RBZWB:2024:5787
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de daaruit voortvloeiende aanslagen door de rechtbank
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 augustus 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 433.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, betwistte deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 399.000 zou moeten zijn. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft geleverd voor de vastgestelde waarde. De rechtbank wijst erop dat een beroep tegen de waardebeschikking ook een beroep tegen de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) inhoudt, maar dat er geen zelfstandige gronden zijn aangevoerd tegen de aanslag watersysteemheffing. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is. De uitspraak heeft tot gevolg dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven, en dat de belanghebbende geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.