ECLI:NL:RBZWB:2024:5783

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/417092 / HA ZA 23-667 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van aannemer na verkoop woning en gebreken aan constructie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een vordering ingesteld tegen [gedaagde] B.V. naar aanleiding van gebreken aan de woning die zij in 2016 hebben verkocht. De woning, gebouwd in 1964, onderging in 2009 een verbouwing door [gedaagde], waarbij de nok van het dak werd verhoogd en een uitbouw werd gerealiseerd. Na de verkoop aan de kopers, kwamen er klachten over de constructie van de tweede verdiepingsvloer, die niet voldeed aan de eisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tijdig hebben geklaagd over de gebreken en dat de verjaring van hun vordering niet is ingetreden. De rechtbank overweegt dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst, met name door het niet vervangen van een IPE-balk in de eerste verdiepingsvloer en het niet adequaat waarschuwen over de tweede verdiepingsvloer. De rechtbank heeft besloten om een deskundigenonderzoek in te stellen om de schade te begroten en de deugdelijkheid van de uitgevoerde werkzaamheden te beoordelen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het deskundigenbericht.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/417092 / HA ZA 23-667
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [plaats] ,
hierna te noemen: [eiser sub 1] ,
2.
[eiser sub 2],
te [plaats] ,
hierna te noemen: [eiser sub 2] ,
eisende partijen,
advocaat: mr. A.M.C.C. Verblackt,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. F. Boukhris.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 maart 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de akte van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , maar enkel voor wat betreft de producties 20 tot en met 22;
- de mondelinge behandeling van 18 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van mr. Verblackt namens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ;
- de spreekaantekeningen van mr. Boukhris namens [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] waren eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning). De woning is in 1964 gebouwd. In het verleden is door de rechtsvoorgangers van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan de achterzijde van de woning een aanbouw geplaatst. Voor het overige zijn er sinds de bouw van de woning geen bouwkundige wijzigingen aangebracht, tot 2009.
2.2.
In 2009 heeft er een verbouwing van de woning plaatsgevonden. [gedaagde] heeft daarbij de nok van het dak verhoogd en een uitbouw gerealiseerd. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben voor deze verbouwing door een derde partij tekeningen en constructieberekeningen laten maken. Op basis van die tekeningen en constructieberekeningen hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een omgevingsvergunning aangevraagd, waarna de verbouwing door [gedaagde] is uitgevoerd.
2.3.
In 2016 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de woning verkocht en geleverd aan de heer [koper 1] en mevrouw [koper 2] (hierna gezamenlijk: de kopers).
2.4.
Na de verkoop is [gedaagde] bij de kopers langs geweest in verband met een elektrastoring. [gedaagde] heeft toen geconstateerd dat de kopers twee muren op de eerste verdieping hadden verwijderd.
2.5.
Na verwijdering van de muren, leek de tweede verdiepingsvloer te veren. De kopers hebben daarover geklaagd bij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en hebben aangegeven dit te willen laten onderzoeken.
2.6.
Op 11 september 2017 heeft een opname plaatsgevonden door een deskundige van ZNEB. De kopers en [eiser sub 1] en [eiser sub 2] waren bij die opname aanwezig.
2.7.
In juli 2019 ontvingen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een brief van de rechtsbijstandsverzekeraar van de kopers. Bij die brief was het rapport van ZNEB gevoegd, gedateerd op 9 mei 2019, en constructieberekeningen van Sigma. In de brief wordt gesteld dat de eerste en de tweede verdiepingsvloer niet voldoen aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Daardoor is volgens de kopers de zolderverdieping niet bruikbaar als woonruimte. Volgens de kopers voldoet de woning daarom niet aan de in de koopovereenkomst gegeven garantie dat de woning geschikt is voor normaal gebruik.
2.8.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben vervolgens telefonisch contact opgenomen met [gedaagde] en [gedaagde] het rapport van ZNEB toegestuurd. [gedaagde] heeft toen medegedeeld dat de kopers twee constructieve muren hadden verwijderd en dat dit kon leiden tot verzakking.
2.9.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben een contra-expertise laten uitvoeren door EXP. Op 18 oktober 2019 heeft de deskundige van EXP de woning bezocht. Naast [eiser sub 1] en [eiser sub 2] was ook [gedaagde] bij dit deskundigenonderzoek aanwezig.
2.10.
In zijn rapport heeft de deskundige van EXP onder meer geconcludeerd dat de tweede verdiepingsvloer niet overeenkwam met de originele bouwtekeningen, maar dat een gebrek in de tweede verdiepingsvloer zich pas voordeed na het weghalen van een draagmuur door de kopers. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben vervolgens richting de kopers aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.11.
In januari 2020 zijn [eiser sub 1] en [eiser sub 2] door de kopers gedagvaard.
2.12.
Op 22 juni 2022 heeft [gedaagde] per e-mail op vragen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geantwoord dat er een gording minder dan op de tekening is aangebracht zodat deze geen obstakel zou vormen in de slaapkamer. In plaats daarvan hebben de dakplaten kantlatten zodat deze een grotere overspanning kunnen hebben. Verder heeft [gedaagde] in deze e-mail geschreven dat de IPE balk niet is vervangen, omdat dit de bestaande situatie was en het plafond niet is opengemaakt.
2.13.
Bij vonnis van deze rechtbank van 21 april 2021 zijn [eiser sub 1] en [eiser sub 2] veroordeeld om in totaal € 78.025,72 aan de kopers te betalen, waaronder een bedrag van € 65.027,20 aan directe schadevergoeding (herstelkosten).
2.14.
Per e-mail van 8 mei 2021 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] [gedaagde] op de hoogte gesteld van het vonnis van 21 april 2021. In diezelfde e-mail hebben ze het volgende geschreven:

We zijn het niet eens met dit vonnis en willen een aanvullend onderzoek laten instellen door een deskundige en overwegen om hoger beroep in te stellen.
Aangezien [eiser sub 1] en ik denken dat wij als leken hierin niet eindverantwoordelijk kunnen zijn, zullen wij de deskundigen tevens vragen waar de verantwoordelijkheid wel ligt en/of wie aansprakelijk is, in het geval deze zal bevestigen dat de constructie ondeugdelijk was.
Indien en voor zover de deskundige zou constateren dat jij een fout gemaakt hebt, zullen we geen andere keuze hebben, dan om jouw aansprakelijk te stellen, met de intentie dat jouw verzekering deze schadevergoeding op zich zal gaan nemen.
2.15.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarnaast hebben ze Bureau voor Bouwpathologie ingeschakeld voor nader onderzoek.
2.16.
Bij brief van 5 augustus 2021 heeft de advocaat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijden.
2.17.
In het rapport van Bureau voor Bouwpathologie staat onder meer dat de door de kopers verwijderde muur als dragende muur heeft gefungeerd en dat de situatie, waarin deze muur nog niet was verwijderd, voldoende veilig was. Wel concludeert Bureau voor Bouwpathologie dat er bij de constructie van de kap is afgeweken van de constructieberekeningen en dat deze niet deugdelijk is.
2.18.
Op 15 februari 2022, tijdens de mondelinge behandeling na aanbrengen bij het hof hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met de kopers een regeling getroffen op grond waarvan zij € 35.000,00 dienen te betalen aan de kopers bovenop de bedragen die zij in het kader van een betalingsregeling reeds hadden voldaan (€ 3.500,00). In totaal zouden [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op basis van deze regeling € 38.500,00 aan de kopers betalen.
2.19.
Een kopie van het rapport van Bureau voor Bouwpathologie is per brief van 11 april 2022 door de advocaat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan [gedaagde] gestuurd.
2.20.
[gedaagde] heeft per brief van advocaat van 30 augustus 2022 aansprakelijkheid afgewezen.
2.21.
Bij brief gedateerd op 4 oktober 2022 en in ieder geval verstuurd op 2 februari 2023 heeft de advocaat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] [gedaagde] gesommeerd tot betaling van € 38.500,00 aan schade.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen – samengevat – [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hen van een bedrag van € 38.500,00 en de proceskosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst die zij hebben gesloten. Volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft [gedaagde] ondeugdelijk werk verricht. Uit de deskundigenrapporten blijkt dat de verhoging van de kap niet is uitgevoerd conform de bouwtekeningen en bovendien gebrekkig is. Ook heeft [gedaagde] de stalen IPE balk in de eerste verdiepingsvloer niet vervangen, terwijl dat wel had gemoeten. Ten aanzien van de tweede verdiepingsvloer stellen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat [gedaagde] zijn waarschuwingsplicht heeft geschonden. Voor [gedaagde] moet zichtbaar zijn geweest dat de tweede verdiepingsvloer afweek van de bouwtekeningen en hij had er in ieder geval op moeten wijzen dat de constructie van de tweede verdiepingsvloer zou moeten worden berekend.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoofdelijke veroordeling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
[gedaagde] stelt dat de werkzaamheden in 2009 zijn afgerond en dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vervolgens ruim zeven jaar zonder enige problemen in de woning hebben gewoond. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben de werkzaamheden aanvaard. Volgens [gedaagde] hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet voldaan aan de klachtplicht, omdat zij het vermeende gebrek al eind 2016 hebben ontdekt en vervolgens pas op 5 augustus 2021 [gedaagde] aansprakelijk hebben gesteld. De vordering is bovendien verjaard. [gedaagde] wijst er daarnaast op dat zij enkel de nok heeft verhoogd en op de begane grond een uitbouw heeft gerealiseerd. Zij heeft geen werkzaamheden aan de verdiepingsvloeren verricht. De stellingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn bovendien tegenstrijdig aan hun stellingen in de procedure tegen de kopers. Voordat de kopers op de eerste verdieping muren hadden verwijderd, was er niks aan de hand. [gedaagde] betwist dat zij een waarschuwingsplicht heeft. De vloerconstructie was voor [gedaagde] niet bekend en ook niet relevant voor de uitvoering van de werkzaamheden.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Schending klachtplicht en verjaring?
4.1.
[gedaagde] wijst er allereerst op dat de werkzaamheden in 2009 zijn opgeleverd. De werkzaamheden zijn toen aanvaard, waardoor [gedaagde] is ontslagen van aansprakelijkheid. Volgens [gedaagde] zijn [eiser sub 1] en [eiser sub 2] al in 2016 geconfronteerd met de vermeende gebreken en heeft het vervolgens tot 5 augustus 2021 geduurd totdat [gedaagde] aansprakelijk is gesteld en er dus is geklaagd. Volgens [gedaagde] is er niet voldaan aan de klachtplicht en is de vordering bovendien verjaard. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] betwisten dat zij in 2016 op de hoogte waren van het gebrek. Zij wisten toen enkel dat er problemen waren nadat er een draagmuur was verwijderd. Het rapport van ZNEB hebben zij pas bij de aansprakelijkstelling in juli 2019 ontvangen. Direct daarna hebben zij contact opgenomen met [gedaagde] en hem een kopie toegestuurd van het rapport van ZNEB. Vervolgens hebben zij [gedaagde] uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de expertise door EXP en hebben ze [gedaagde] op 8 mei 2021 aansprakelijk gesteld. Daarmee is de verjaring gestuit. Die stuiting is herhaald op 5 augustus 2022, 11 april 2022 en 4 oktober 2022, althans 2 februari 2023.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] niet heeft gesteld – en dat ook niet is gebleken – dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de gestelde gebreken redelijkerwijs hadden moeten ontdekken bij oplevering. [gedaagde] is dan ook niet ontslagen van aansprakelijkheid voor deze gebreken. Tussen partijen staat verder vast dat er pas in 2016 voor het eerst aanwijzingen waren dat er iets mis was met de tweede verdiepingsvloer. De oorzaak was toen nog niet duidelijk. Zowel [gedaagde] als [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gingen er toen nog vanuit dat een verzakking werd veroorzaakt door het weghalen van een draagmuur door de kopers. [gedaagde] heeft zelf in 2016 geconstateerd dat de kopers een draagmuur hadden weggehaald. Dat (mogelijk) sprake was van een gebrek in het werk van [gedaagde] was toen niet bekend. Vervolgens hebben de kopers onderzoek laten verrichten door ZNEB. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben gesteld – en [gedaagde] heeft dit niet betwist – dat zij het rapport van ZNEB pas in juli 2019 hebben ontvangen. Zij hebben [gedaagde] vervolgens direct op de hoogte gesteld van de inhoud van het rapport en een contra-expertise laten uitvoeren, waarbij ook [gedaagde] aanwezig was. De rechtbank is van oordeel dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , gelet hierop, tijdig hebben geklaagd.
4.3.
Vervolgens hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij e-mail van 8 mei 2021 aan [gedaagde] geschreven dat ze nog een aanvullend onderzoek willen laten instellen door een deskundige en dat zij, als de deskundige zou constateren dat [gedaagde] een fout heeft gemaakt, [gedaagde] aansprakelijk zullen stellen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een schriftelijke mededeling waarmee zij ondubbelzinnig hun recht op schadevergoeding voorbehouden. [1] Voor [gedaagde] moet dit een voldoende waarschuwing zijn geweest dat zij ook na het verstrijken van de aanvankelijke verjaringstermijn, er rekening mee moet houden dat zij zich tegen een vordering moet kunnen verweren. De verjaring is met deze e-mail gestuit en een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben de verjaring op 5 augustus 2021, 11 april 2022 en in ieder geval op 2 februari 2023 opnieuw gestuit. De vordering van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is daarom niet verjaard.
Is er sprake van een tekortkoming?
4.4.
Partijen zijn het met elkaar eens dat [gedaagde] in 2009 van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de opdracht heeft gekregen om de nok van het dak te verhogen en (zes maanden later) een dakkapel te maken. Daarnaast heeft [gedaagde] een aanbouw gerealiseerd. Het betreft een mondelinge overeenkomst die kwalificeert als een overeenkomst tot aanneming van werk. Partijen zijn het ook met elkaar eens dat [gedaagde] deze verbouwing zou uitvoeren aan de hand van de in opdracht van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] opgestelde tekeningen en constructieberekeningen (productie 3 en productie 4 bij dagvaarding). De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of [gedaagde] tekort is geschoten in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst zoals die hiervoor is samengevat.
4.5.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] maken [gedaagde] drie verwijten die de rechtbank hierna zal beoordelen. Het gaat om de volgen verwijten:
[gedaagde] heeft de kapconstructie niet deugdelijk en conform de constructietekeningen en constructieberekeningen uitgevoerd;
[gedaagde] heeft de bestaande IPE 140 balk in de eerste verdiepingsvloer niet vervangen voor een langere balk (een HE140A of IPE 180);
[gedaagde] heeft zijn waarschuwingsplicht geschonden met betrekking tot de tweede verdiepingsvloer.
De kapconstructie
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat [gedaagde] bij het realiseren van de kapconstructie / het verhogen van de nok, is afgeweken van de bouwtekeningen. [gedaagde] heeft namelijk een gording minder aangebracht, althans de gordingen op een grotere afstand van elkaar geplaatst. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat zij is afgeweken van de tekeningen omdat men anders met het hoofd tegen de gording aan zou kunnen stoten en dat zij dit in overleg met [eiser sub 1] heeft gedaan. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben dat laatste ter zitting bevestigd. Het enkele feit dat [gedaagde] is afgeweken van de bouwtekeningen levert daarom naar het oordeel van de rechtbank nog geen tekortkoming op.
4.7.
De vraag is of de nieuwe kapconstructie deugdelijk is. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wijzen op de rapporten van Bureau van Bouwpathologie en ZNEB waaruit volgens hen volgt dat de kapconstructie niet deugdelijk is. Volgens [gedaagde] voldoet de kapconstructie wel. [gedaagde] heeft zwaardere dakplaten met kantlatten aangebracht waardoor de constructie voldoende stevig is. De rechtbank overweegt dat Bureau voor Bouwpathologie concludeert dat de toegepaste constructie van de kap niet deugdelijk is, maar tegelijkertijd aangeeft dat een constructeur moet controleren of de missende gording voldoende is gecompenseerd door de dakplaten. Niet is gebleken dat deze controle is uitgevoerd. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of de kap wel of niet deugdelijk is. De rechtbank heeft behoefte aan voorlichting door een deskundige op dit punt.
De IPE balk in de 1ste verdiepingsvloer
4.8.
Vast staat dat [gedaagde] de bestaande IPE-balk in de eerste verdiepingsvloer niet heeft vervangen. De rechtbank heeft verder geconstateerd dat – zoals [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen – op de bouwtekeningen een ‘HE 140A of IPE 180’ staat ingetekend. [gedaagde] stelt dat hij geen werkzaamheden aan de eerste verdiepingsvloer heeft verricht. Hij heeft enkel de aanbouw gemaakt en daarbij het plafond niet opengemaakt. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat zij niet wist dat er een IPE 140 in lag.
4.9.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet ter discussie staat dat [gedaagde] conform tekeningen de aanbouw zou realiseren. Op die tekeningen staat dat er een ‘HE 140A opleg 150 alternatief IPE 180’ balk in moet liggen. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] als aannemer zich ervan had moeten vergewissen dat deze balk er ook in zou liggen en zo niet, had moeten aangeven bij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat de balk moest worden vervangen. Door dit niet te doen is zij tekortgeschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst.
4.10.
De vraag is welke schade [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hierdoor hebben geleden. Vast staat dat de bestaande balk vervangen had moeten worden. Als dit in 2009 was gebeurd, dan had dit ook extra kosten voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met zich gebracht. De schade die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] lijden, is het verschil tussen de hypothetische kosten van het vervangen van de balk op het moment dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de schikking met de kopers hebben getroffen en de hypothetische kosten van het vervangen van de balk als [gedaagde] dat direct in 2009 had gedaan. Partijen hebben zich hierover nog niet uitgelaten. De rechtbank overweegt om aan een deskundige voor te leggen op welk bedrag deze schade moet worden begroot.
Tweede verdiepingsvloer
4.11.
Met betrekking tot de tweede verdiepingsvloer is niet in geschil dat [gedaagde] daaraan geen werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat hij daar ook geen opdracht tot had. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen echter dat [gedaagde] had moeten waarschuwen dat de vloer opnieuw berekend moest worden omdat de functie zou wijzigen, dan wel erop had moeten wijzen dat de tweede verdiepingsvloer afweek van de bouwtekeningen uit 1964. [gedaagde] betwist dat hij een waarschuwingsplicht had met betrekking tot de tweede verdiepingsvloer. [gedaagde] stelt dat de vloerconstructie van de tweede verdieping voor hem niet bekend was en voor de uitvoering van de aan hem opgedragen werkzaamheden bovendien ook niet relevant was.
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voor de constructieberekeningen van hun verbouwing een derde hebben ingeschakeld. [gedaagde] was daarbij niet betrokken. Verder blijkt uit het rapport van het Bureau voor Bouwpathologie dat voor de uitvoering van de verbouwing door [gedaagde] , kennis van de tekening van de verdiepingsvloer uit 1964 niet noodzakelijk was. De rechtbank is van oordeel dat op [gedaagde] geen waarschuwingsplicht rustte met betrekking tot de tweede verdiepingsvloer. [gedaagde] is geen constructeur en mocht uitgaan van de constructieberekeningen zoals die aan hem waren overhandigd. [gedaagde] hoefde naar het oordeel van de rechtbank niet te controleren of de tweede verdiepingsvloer was uitgevoerd conform de tekening uit 1964. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] op de hoogte was van afwijkingen die ertoe hadden moeten leiden dat op [gedaagde] de plicht rustte om [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te waarschuwen. De rechtbank zal de vordering van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voor zover deze is gegrond op een schending van de waarschuwingsplicht daarom ook afwijzen.
Hoe gaat de procedure verder?
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank overweegt om een onderzoek door een deskundige/deskundigen in te laten stellen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
- de wenselijkheid van een deskundigenbericht;
- het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n);
- de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
4.14.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van bouwkunde en dat de volgende vragen moeten worden gesteld:
Dakconstructie
Is de kapconstructie in 2009 deugdelijk door [gedaagde] uitgevoerd? Ga er daarbij vanuit dat de tweede verdiepingsvloer is uitgevoerd conform de oorspronkelijke bouwtekeningen uit 1964 en dat [gedaagde] mocht afgaan op de berekeningen die door de constructeur waren gemaakt voor de verbouwing in 2009.
Indien sprake is van ondeugdelijke werkzaamheden, is herstel van dit gebrek mogelijk en zo ja op welke wijze?
Kunt u de herstelkosten begroten en specificeren?
IPE 140 balk
4. Hoeveel zou het hebben gekost indien de bestaande IPE 140 balk in de eerste verdiepingsvloer tijdens de verbouwing in 2009 door een HE 140A opleg 150 of IPE 180 zou zijn vervangen?
5. Hoeveel zou het kosten om in de bestaande situatie (naar het prijspeil van 15 februari 2022) de IPE 140 balk in de eerste verdiepingsvloer te vervangen door een HE 140A opleg 150 of IPE 180?
6. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
4.15.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de eisende partij moet worden betaald. Dit voorschot moet daarom door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden betaald.
4.16.
In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
4.17.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de persoon die als deskundige gaat optreden. Voor zover partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.
4.18.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich hierover bij akte kunnen uitlaten. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
4.19.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 28 augustus 2024om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht,
5.2.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.M. Fleskens en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 3:317 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW).