ECLI:NL:RBZWB:2024:5772

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/424109 / JE RK 24-1212
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met ontwikkelingsbedreiging door gebrek aan contact met ouders

Op 13 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders van [minderjarige] recentelijk hun contact met hem hebben verbroken, wat een ontwikkelingsbedreiging met zich meebrengt. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling (GI) verzocht om een voortvarende afronding van het perspectiefonderzoek, waarbij de plaatsing bij pleegouders gewaarborgd moet zijn. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 10 augustus 2025, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling waren de ouders niet aanwezig, en de advocaat van de biologisch vader was enkel aanwezig om te observeren. De pleegouders hebben aangegeven begrip te hebben voor de noodzaak van verlenging van de maatregelen, maar zijn bezorgd over het toekomstperspectief van [minderjarige]. De kinderrechter heeft benadrukt dat er duidelijkheid moet komen over waar [minderjarige] mag opgroeien en dat er aandacht moet zijn voor de communicatie tussen de volwassenen rondom hem. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om het perspectiefonderzoek binnen zes maanden af te ronden, zodat er een beslissing kan worden genomen over de toekomst van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/424109 / JE RK 24-1212
Datum uitspraak: 13 augustus 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN
JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[de biologische vader],
hierna te noemen: de biologisch vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom ,
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: [naam] te Utrecht.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1
Het verdere procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 2 augustus 2024 en alle daarin genoemde stukken.
1.2
Op 13 augustus 2024 heeft de kinderrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de advocaat van de biologisch vader;
- de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3
Hoewel daartoe correct opgeroepen zijn de moeder en de biologisch vader niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De advocaat van de biologisch vader merkt op dat zijn cliënt niet naar de mondelinge behandeling komt. De GI verwacht niet dat de moeder bij de mondelinge behandeling verschijnt, nu zij uit contact is. De kinderrechter besluit daarop de mondelinge behandeling voort te zetten bij afwezigheid van de moeder en de biologisch vader. De overige betrokkenen maken hiertegen geen bezwaar.

2.De feiten

2.1
Bij voormelde beschikking van 2 augustus 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (ambtshalve) verlengd voor de duur van twee weken, te weten met ingang van 10 augustus 2024 tot 24 augustus 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

3.Het (resterende) verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, te weten voor de resterende periode tot 10 augustus 2025. Daarnaast verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de GI

4.1
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek voert de GI, samengevat, aan dat een verlenging van de maatregelen noodzakelijk is. [minderjarige] woont al sinds zijn geboorte bij de pleegouders. Voor hem is op dit moment duidelijk dat de pleegouders zijn opvoeders zijn. [minderjarige] gaat naar school en ontwikkelt zich daar goed. Gezien wordt dat het vertrouwen tussen de volwassenen om [minderjarige] heen fragiel is en dat er veel ondersteuning nodig is in de onderlinge communicatie. Op dit moment heeft [minderjarige] geen fysiek contact met zijn beide ouders. Waar eerder nog (begeleid) contact plaatsvond, is de moeder op dit moment uit contact. Sinds januari 2024 heeft de moeder geen fysiek contact meer met [minderjarige] , op haar eigen initiatief. Waarom de moeder het contact is gestopt, is onbekend. De GI heeft geen contact met de moeder en daarnaast voert zij haar gezag over [minderjarige] feitelijk niet uit. Ook met de biologisch vader heeft [minderjarige] inmiddels geen fysiek contact meer. Eerder hadden zij eens per twee weken contact met elkaar. De biologisch vader heeft sinds mei 2024 aangegeven het contact met [minderjarige] te willen stoppen. Dat beide ouders geen contact meer met [minderjarige] hebben, heeft ertoe geleid dat het perspectiefonderzoek een andere wending krijgt. Immers, onder andere zou worden ingezoomd op het toekomstperspectief van [minderjarige] bij de biologisch vader. Desgevraagd beaamt de GI dat het perspectiefonderzoek lang op zich laat wachten. Dit heeft ook te maken met de veranderde houding van beide ouders. De GI zegt toe het onderzoek binnen zes maanden afgerond te kunnen hebben.

5.Het standpunt van belanghebbenden

5.1
Nu de moeder niet bij de mondelinge behandeling is verschenen, heeft de kinderrechter geen kennis kunnen nemen van haar standpunt over het verzoek.
5.2
De advocaat van de biologisch vader voert, kort samengevat, aan dat hij niet aanwezig is namens zijn cliënt om een inhoudelijk standpunt te geven. De biologisch vader heeft zijn raadsman verzocht naar de mondelinge behandeling te gaan om te observeren en om terugkoppeling te geven van hetgeen is besproken.
5.3
Door en namens de pleegouders is, samengevat, aangevoerd dat zij begrijpen dat de maatregelen moeten worden verlengd. Zij verzetten zich daartegen dan ook niet. Wel zijn de pleegouders benieuwd naar het traject rondom het perspectiefonderzoek. In de visie van de pleegouders dient er zo snel mogelijk duidelijkheid te komen over het toekomstperspectief van [minderjarige] . De pleegouders zijn nu twee jaar als pleeggezin geformaliseerd, de ouders zijn uit contact en de biologisch vader blijkt niet in staat om afspraken na te komen. Wat betreft de pleegouders kan het perspectief van [minderjarige] bij hen worden bepaald. Zij hopen dat die conclusie op korte termijn wordt getrokken.

6.De (nadere) beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2
Volgens het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.3
Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.4
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Wat vindt de kinderrechter?
6.5
Uit de overlegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] onverminderd in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hoewel in de vorige periode van de ondertoezichtstelling een goede ontwikkeling gaande was, is die situatie – helaas –
gewijzigd. Zowel de moeder als de biologisch vader hebben zich teruggetrokken en hebben het contact verbroken. [minderjarige] heeft hierdoor geen contact met zijn ouders en de ouders zijn voor de GI niet bereikbaar. Ook brengt de onduidelijkheid over het toekomstperspectief een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] met zich mee.
6.6
Het is de kinderrechter duidelijk dat de GI de bedoeling had om een perspectiefonderzoek te starten, echter dit is om allerlei redenen niet van de grond gekomen. Met name is het daarin lastig gebleken dat beide ouders het contact hebben verbroken. De kinderrechter ondersteunt een voortvarende afronding van het perspectiefonderzoek waarin de nieuwe situatie wordt meegenomen. Met de pleegouders is de kinderrechter eens dat [minderjarige] duidelijkheid moet worden geboden over waar hij mag opgroeien.
6.7
Om de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders te kunnen continueren is een verlenging van beide maatregelen nodig. In de komende periode dient het perspectiefonderzoek te worden afgerond wat, zoals door de GI is toegezegd, binnen zes maanden het geval is. Daarnaast dient er te worden bekeken of en hoe de ouders op een goede wijze aangehaakt kunnen blijven en – afhankelijk daarvan – welke rol zij in het leven van [minderjarige] kunnen spelen. Dit kan mogelijk ook betekenen dat er een beslissing moet worden genomen met betrekking tot het inzetten van een gezagsbeëindigende maatregel (verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming) met betrekking tot ouders. Daarnaast blijft er aandacht nodig voor de communicatie van en tussen de volwassenen rondom [minderjarige] .
Uitvoerbaar bij voorraad
6.8
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
6.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 24 augustus 2024 tot 10 augustus 2025;
7.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin van de grootmoeder en de stiefgrootvader vaderszijde) met ingang van 24 augustus 2024 tot 10 augustus 2025;
7.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024 door mr. Combee, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.