ECLI:NL:RBZWB:2024:577

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_11542 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbeslagname van een hond wegens bijtincident en verzoek om voorlopige voorziening

Op 1 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de inbeslagname van een hond door de burgemeester van Breda. Verzoeker, de eigenaar van de hond, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van 24 november 2023, waarin werd besloten tot inbeslagname van zijn [hondenras] teefje na meerdere bijtincidenten. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat de burgemeester ten onrechte spoedeisende bestuursdwang had toegepast en dat hij niet was gehoord voordat de hond in beslag werd genomen.

Tijdens de zitting op 24 januari 2024 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S.E.C. Segeren-Krijnen, zijn bezwaren toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester in redelijkheid kon besluiten tot inbeslagname, gezien de voorgeschiedenis van bijtincidenten en overtredingen van het aanlijn- en muilkorfgebod. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de hond in beslag te nemen en dat de procedure rondom de inbeslagname correct was verlopen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het bestreden besluit afgewezen, wat betekent dat de inbeslagname van de hond in stand blijft.

De uitspraak benadrukt het belang van de belangenafweging tussen de bescherming van de openbare veiligheid en de rechten van de hondeneigenaar. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester voldoende redenen had om de hond in beslag te nemen, gezien de eerdere incidenten en de overtredingen van de opgelegde maatregelen. De beslissing van de voorzieningenrechter is definitief, er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11542 GEMWT VV

uitspraak van 1 februari 2024 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen
en

de burgemeester van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van 24 november 2023 (bestreden besluit) inzake de inbeslagname van een [hondenras] teefje met chipnummer [chipnummer] .
Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 24 januari 2024. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S.E.C. Segeren-Krijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [namen vertegenwoordigers] .

Overwegingen

1. Verzoeker heeft twee [hondenras] honden, een teefje met chipnummer [chipnummer] met gecoupeerde oren en een reu met niet gecoupeerde oren.
Het [hondenras] -teefje van verzoeker is op 7 november 2022 betrokken geweest bij een bijtincident in het [naam park] te [woonplaats verzoeker] . De hond had kippen aangevallen en één van de kippen doodgebeten. Dit incident heeft op 25 november 2022 geleid tot een officiële waarschuwing van de burgemeester. Aangegeven is dat, als zich een tweede (bijt)incident voordoet, de [hondenras] zal worden aangemerkt als een gevaarlijke hond en dat dan direct zal worden overgegaan tot het opleggen van een maatregel, waaronder een aanlijn- en muilkorfgebod.
Op 5 januari 2023 heeft het [hondenras] -teefje van verzoeker een [hondenras] aangevallen en gebeten en op 29 januari 2023 heeft deze hond een jongen in zijn billen gebeten. Deze incidenten hebben geleid tot het besluit van de burgemeester van 27 februari 2023, waarbij voor de [hondenras] op grond van artikel 2:64, tweede lid, van de APV een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd.
Op 11 maart 2023, 12 juli 2023, 15 juli 2023, 22 juli 2023 en 28 juli 2023 is geconstateerd dat verzoeker het aanlijn- en muilkorfgebod overtreden heeft. Dit heeft geleid tot het opleggen van bestuurlijke boetes (5x € 250,--).
Omdat de bestuurlijke boetes ook niet hebben geleid tot naleving van het aanlijn- en muilkorfgebod heeft de burgemeester bij besluit van 30 augustus 2023 eiser een last onder dwangsom opgelegd. Eiser is aangezegd dat hij een dwangsom van € 1.000,-- verbeurt per geconstateerde overtreding van het gebod, met een maximum van € 4.000,--.
Op 14 september 2023 en op 8 november 2023 is geconstateerd dat het gebod weer was overtreden. Bij besluit van 29 november 2023 heeft de burgemeester € 2.000,-- aan verbeurde dwangsommen ingevorderd.
Op 14 november 2023 heeft het [hondenras] -teefje een fietser in zowel het rechter- als het linkerbeen gebeten. Dit was voor de burgemeester aanleiding om de last onder dwangsom in te trekken en de hond op 22 november 2023 in beslag te nemen. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester deze vorm van spoedeisende bestuursdwang op papier gezet. Daarbij is aangegeven dat toepassing is gegeven aan artikel 5:32, tweede lid, van de Awb
2. Verzoeker heeft aangevoerd dat de burgemeester beide [hondenras] honden in beslag heeft genomen, dat ten onrechte spoedeisende bestuursdwang is toegepast en dat hij ten onrechte niet is gehoord voordat tot inbeslagname is overgegaan. Volgens verzoeker zijn er geen bewijzen dat het [hondenras] -teefje betrokken was bij meerdere van de genoemde bijtincidenten en staat bovendien niet vast dat het deze hond was waarvan BOA’s hebben genoteerd dat hij zonder te zijn aangelijnd of gemuilkorfd. Ook heeft verzoeker aangevoerd dat zijn woning onbevoegd is binnengetreden om de hond in beslag te nemen.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de burgemeester alleen heeft besloten tot inbeslagname van het [hondenras] -teefje met chipnummer [chipnummer] . Ter zitting is door verzoekers gemachtigde desgevraagd gesteld dat inmiddels duidelijk is dat de andere hond, de reu, bij dezelfde gelegenheid is meegenomen door de politie en dat dit niet ter uitvoering van enige beslissing van de burgemeester was. Namens verzoeker is inmiddels een klaagschrift ingediend ter zake van die inbeslagname. De voorzieningenrechter stelt daarom vast dat hetgeen over de inbeslagname van de reu in het verzoek is gesteld niet noopt tot enige beslissing in deze procedure.
5. Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5:31, tweede lid, van de Awb, bepaalt dat, indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang kan worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
5.1
Verzoeker heeft er op gewezen dat tussen het bijtincident op 14 november 2023 en de inbeslagname op 22 november 2023 een periode van 6 dagen is verstreken. Volgens verzoeker was er voldoende tijd om voorafgaande aan de inbeslagname een voornemen op te stellen en een zienswijzemogelijkheid te bieden om pas daarna een last op te leggen.
5.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester gelet op de in overweging 1 weergegeven voorgeschiedenis in redelijkheid kunnen afzien van een voorafgaande waarschuwing of last.
De burgemeester mocht ervan uitgaan dat verzoeker het aanlijn- en muilkorfgebod dermate vaak heeft overtreden dat het niet in rede lag om eerst de al opgelegde last onder dwangsom te laten vollopen. Het bijtincident op 14 november 2023 is op zichzelf al voldoende aanleiding om deze last onder dwangsom in te trekken en spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Voor zover verzoeker dat nog wenste te betwisten kan hij dat in bezwaar doen en is er gelegenheid om het bewijs nader te beoordelen.
6. Verzoeker heeft gesteld dat nooit is geconstateerd dat de hond zonder muilkorf zijn [hondenras] -teefje is en dat hij regelmatig een ander hond uit hetzelfde nest te logeren heeft. Volgens hem blijkt nergens uit dat het zijn [hondenras] -teefje was dat op 14 september 2023 en op 8 november 2023 gesignaleerd is zonder muilkorf en is er geen bewijs dat het zijn [hondenras] was die op 14 november 2023 een fietser in de benen heeft gebeten.
6.1
De voorzieningenrechter overweegt dat de officiële waarschuwing van de burgemeester van 25 november 2022 vaststaat, dat de aanwijzing als gevaarlijke hond op 27 februari 2023 - met het aanlijn- en muilkorfgebod - onherroepelijk is en dat de last onder dwangsom van 30 augustus 2023 door verzoeker ook niet is betwist. Ook de aan verzoeker opgelegde vijf boetes voor het overtreden van gebod zijn niet betwist. Dat betekent dat de burgemeester mag (blijven) uitgaan van de juistheid van de constateringen die aan die beslissingen ten grondslag liggen. Verzoeker heeft zelf twee (bijt)incidenten erkend: de aanval op kippen en het doodbijten van een kip in het [naam park] op 7 november 2022 en de aanval op een [hondenras] op 5 januari 2023.
Dat verzoeker geen aanleiding zag om de boetes en de dwangsombeslissing en de twee beslissingen tot invordering van de verbeurde dwangsommen te betwisten omdat hij, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, zijn financiën zo heeft ingericht dat die bedragen toch niet kunnen worden geïncasseerd, maakt niet dat de burgemeester alsnog geloof moet hechten aan de deels ongemotiveerde betwisting dat het deze hond was die niet aangelijnd was of niet gemuilkorfd was.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de buitengewoon opsporingsambtenaar in zijn proces-verbaal over de overtreding op 14 september 2023 heeft verklaard: “Het is mij ambtshalve bekend dat de hond (…) een zwart-bruin gekleurde [hondenras] is, dat het een teefje is, spitse oren en een staart heeft”. In het proces-verbaal over de overtreding op 8 november 2023 heeft de buitengewoon opsporingsambtenaar verklaard: “Ik zag dat deze hond gecoupeerde oren had. Het is mij ambtshalve bekend dat de betrokkene twee [hondenras] bezit waarvan het teefje gecoupeerde oren heeft en het reutje flaporen”. Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat het bijtincident op 14 november 2023 plaatsvond nabij de woning van verzoeker, op een tijdstip in de vroege ochtenduren waarin verzoeker zijn [hondenras] placht uit te laten, en dat het slachtoffer de hond heeft beschreven als een [hondenras] met een schofthoogte van 60 cm. Op basis hiervan acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat het [hondenras]-teefje met chipnummer [chipnummer] de hond is die op 14 september 2023 en op 8 november 2023 is gesignaleerd zonder muilkorf en die op 14 november 2023 omstreeks 04:50 uur ’s ochtends een fietser in zowel het rechter- als het linkerbeen heeft gebeten.
Verzoekers stelling dat het volgens opgave van de fabrikant van de muilkorf gevaarlijk is om een [hondenras] bij inspanning een muilkorf te laten dragen omdat dan de kans zou bestaan dat de hond stikt in haar eigen tong kan, wat daarvan ook zij, ook als aanwijzing worden gezien dat verzoeker er bewust voor heeft gekozen het muilkorfgebod te negeren.
6.2
De burgemeester heeft een kopie van de machtiging tot binnentreden overgelegd en blijkens het desbetreffende proces-verbaal van bevindingen heeft de buitengewoon opsporingsambtenaar een kopie van deze machtiging aan verzoeker overhandigd. Anders dan in het verzoekschrift is gesteld, zie de voorzieningenrechter dan ook niet dat onbevoegd is binnengetreden of dat de (kopie van de) machtiging niet aan verzoeker is overhandigd. Daarover heeft de buitengewoon opsporingsambtenaar verklaard dat verzoeker “per direct het formulier in zijn handen verfrommelde tot een propje”.
6.3
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de burgemeester bevoegd was om het [hondenras] -teefje in beslag te nemen en de medewerkers daartoe te laten binnentreden. Gezien de foto’s van de resultaten van de bijtincidenten, met de bijbehorende verklaringen van de slachtoffers, alsmede de diverse processen-verbaal van de toezichthouder heeft de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kunnen maken.
7. Het verzoek om schorsing van het bestreden besluit zal daarom worden afgewezen. Gegeven deze uitkomst bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 1 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier R.P. Broeders, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.