ECLI:NL:RBZWB:2024:5760

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
23/10019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verkeersbesluit voor de plaatsing van een laadpaal voor elektrische voertuigen in de gemeente Moerdijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 9 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk beoordeeld. Het betreft de aanwijzing van een parkeerplaats en de plaatsing van een laadpaal voor elektrische voertuigen aan de [straat 1] te [plaats 1]. Eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. C.R. Jansen, betoogt dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat er geen rekening is gehouden met de parkeerdruk in de omgeving. Het college, vertegenwoordigd door mr. W. Abels en mr. L. Maghroudi, heeft het besluit verdedigd met een aanvullende motivering, maar de rechtbank oordeelt dat het college niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.

De rechtbank stelt vast dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de relevante feiten en belangen. De rechtbank concludeert dat het college in strijd heeft gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet heeft aangetoond dat er behoefte is aan een extra laadpaal binnen een straal van 300 meter van andere laadpalen. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het college ook wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op €1.750,-. De rechtbank oordeelt verder dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM niet is overschreden, en ziet geen aanleiding voor compensatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10019 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk, het college
(gemachtigde: mr. W. Abels).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verkeersbesluit dat ziet op de aanwijzing van een parkeerplaats en een plaatsing van een laadpaal aan de [straat 1] te [plaats 1] ter hoogte van huisnummer [nummer 1] .
1.1.
Bij besluit van 29 augustus 2023 (hierna: bestreden besluit I) heeft het college de aanwijzing van de parkeerplaats voor het opladen van elektrische voertuigen, met een aanvullende motivering, in stand gelaten. Met het besluit van 6 februari 2024 (hierna: bestreden besluit II) heeft het college het verkeersbesluit gewijzigd. De wijziging betreft een nadere motivering waarom er geen aanleiding is tot clustering van de oplaadinfrastructuur nu er binnen 300 meter nog een laadpaal is. Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep mede betrekking op dit besluit.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn gemachtigde. Namens het college was de gemachtigde aanwezig en mr. L. Maghroudi.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 15 juli 2020 heeft [vergunninghouder] BV (hierna: vergunninghoudster) een vergunning aanvraag gedaan voor het plaatsen van een oplaadpaal op het [adres] te [plaats 1] .
2.1.
Het college heeft bij besluit van 20 augustus 2021 een parkeerplaats aan de [straat 2] te [plaats 1] ter hoogte van huisnummer [nummer 2] aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen.
2.2.
Op 14 december 2021 is een laadpaal geplaatst in de [straat 1] te [plaats 1] ter hoogte van huisnummer [nummer 1] . Bij besluit van 10 januari 2022 (primair besluit) heeft het college het verkeersbesluit van 20 augustus 2021 ingetrokken en besloten om één parkeervlak aan te wijzen als parkeerplaats uitsluitend voor het opladen van elektrische voertuigen aan de [straat 1] te [plaats 1] ter hoogte van de zijgevel van de woning aan de [adres]. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.3.
Op 13 maart 2023 is een verkeersbord geplaatst met aanduiding van het parkeervlak met elektrische laadpaal.
2.4.
Met het bestreden besluit I heeft het college het primaire besluit in stand gehouden met een nadere motivering.
2.5.
Het college heeft het bestreden besluit I met het bestreden besluit II op 6 februari 2024 aangevuld met een nadere toelichting.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden het verkeersbesluit heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Op welke wijze wordt een verkeersbesluit gemotiveerd?
5. Op grond van artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw) dient de motivering van een verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt ook aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Beleidsregels Moerdijk
5.1.
Voor het nemen van verkeersbesluiten heeft de raad beleidsregels opgesteld. Deze beleidsregels zijn vastgesteld ten behoeve van het afwegen van belangen bij het plaatsen van laadpunten voor elektrisch rijden. Op grond van artikel 5, eerste lid onder g toetst het college of de parkeerdruk toelaat dat één of meer parkeerplaatsen voor het laden van elektrische motorvoertuigen worden aangewezen (95% in woonwijken en 85% op parkeerplaatsen). Op grond van artikel 5, lid 1, onder a en b toetst het college of er potentiële behoefte is aan een oplaadpaal voor gebruikers binnen een straal van hemelsbreed 300 meter van de aangevraagde locatie.
Indien binnen een straal van 300 meter van de gevraagde locatie bestaande oplaadpalen en/of andere oplaadinfrastructuur aanwezig is, wordt bekeken of gebruik daarvan of clustering daarmee mogelijk en/of wenselijk is.
5.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsruimte heeft. De absolute noodzaak van het verkeersbesluit hoeft niet te worden aangetoond. Voldoende is dat de aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2 van de WVW 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter toetst daarbij terughoudend of het besluit niet strijdig is met wettelijk voorschriften, dan wel of er sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. [1]
Wat heeft eiser in beroep aangevoerd?
6. Eiser betoogt dat er geen rekening is gehouden met de parkeerdrukte in de omgeving, dat de belangen van omwonenden niet zijn meegewogen en er onvoldoende onderzoek is verricht naar de relevante omstandigheden. Er is geen draagvlak vanuit de omgeving en er heeft geen overleg vooraf plaatsgevonden. Eiser betoogt hiermee dat de plaatsing van de laadpaal in strijd is met artikel 5, eerste lid sub a en b van de beleidsregels. [2] Het college heeft niet gemotiveerd waarom een laadpaal binnen een straal van 300 meter van andere laadpalen acceptabel is.
Wat is het standpunt van het college?
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het in bestreden besluit II aanvullend gemotiveerd heeft waarom de laadpaal binnen 300 meter van een andere laadpaal is geplaatst. Het college verwijst daarbij naar het advies van de politie en een meting van de parkeerdrukte. Het college erkent dat het hiermee afwijkt van het beleid omdat de gemeente een maatschappelijk voorbeeld wil stellen. Daarbij hecht hij belang aan het doelmatig en zuinig energiegebruik.
Is het verkeersbesluit zorgvuldig tot stand gekomen?
6.2.
Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren.
6.3.
Voor het plaatsen van de laadpaal is door de politie op 2 september 2021 een advies uitgebracht aan het college op grond van artikel 24 van het Bapw. In dit advies is onderzoek verricht naar de rechtmatigheid, handhaafbaarheid, doorstroming van het verkeer en de comptabiliteit met betrekking tot de verkeersveiligheid visie ‘Duurzaam Veilig’. Uit de stukken valt verder af te leiden dat het college één parkeermeting in de [straat 1] heeft verricht waaruit een lage parkeerdrukte blijkt.
6.4.
De rechtbank constateert dat er binnen 300 meter ook andere laadpalen voor elektrische voortuigen zijn geplaatst. Gelet op bovengenoemd beleid toetst het college of een oplaadpaal binnen een straal van 300 meter van de gevraagde locatie wenselijk is. Het college erkent dat het in afwijking van het beleid de laadpaal aan de [straat 1] gerealiseerd heeft.
6.5.
In beginsel dient het college te handelen overeenkomstig de beleidsregel. [3] Slechts in bijzondere omstandigheden kan het college hiervan afwijken. Daarbij geldt volgens de rechtbank een zwaardere motiveringsplicht als het college afwijkt van beleid dat het zelf heeft vastgesteld en waarvan naar burgers toe verwacht mag worden dat het bestuursorgaan daarnaar handelt. Het college dient dan inzichtelijk te maken op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Met de enkele stelling dat elektrisch rijden in opmars is, heeft het college onvoldoende in kaart gebracht waarom binnen een straal van 300 meter in de omgeving het wenselijk is om een extra laadpaal te plaatsen. Een nadere belangenafweging heeft de rechtbank in de aangedragen stukken niet aangetroffen en ook ter zitting heeft het college deze keuze niet nader toegelicht. De rechtbank is van oordeel dat het college op basis van het advies van de politie uit 2021 en één parkeermeting niet in redelijkheid tot de bestreden besluiten heeft kunnen komen. Hiermee is namelijk niet onderzocht laat staan aangetoond dat er behoefte in de directe omgeving bestaat aan een extra laadpaal binnen een straal van 300 meter van een andere laadpaal.
6.6.
Uit het voorgaande volgt dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de relevante feiten en de af te wegen belangen. Omdat de besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid, zijn deze in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
6.7.
Omdat de besluiten in strijd zijn met artikel 3:2 van de Awb ziet de rechtbank geen aanleiding om de andere beroepsgronden te bespreken.
Is het besluit in strijd met de redelijk termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM?
7. Eiser stelt verder dat de redelijke termijn in artikel 6 EVRM is overschreden en dat een compensatie dient te worden toegekend.
7.1.
Op grond van vaste rechtspraak is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in zaken zoals deze, die bestaan uit een bezwaarschriftenprocedure en één rechtelijke instantie, als een termijn van een totale lengte van ten hoogste drie jaar wordt overschreden. [4] De rechtbank stelt de aanvang van bezwaar vast op 23 februari 2022. Dit betekent dat met de datum van de uitspraak van de rechtbank binnen de termijn van drie jaar is gebleven. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden en ziet daarom geen aanleiding tot een compensatie.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met in achtneming van het bovenstaande.
9. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank het college tot het vergoeden van de proceskosten van eiser. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op €1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €875 en wegingsfactor 1).
10. Het college moet ook het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I en bestreden besluit II;
  • draagt het college op om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met in achtneming van het bovenstaande;
  • veroordeelt het college tot betaling van €1.750,- aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van €184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Hooghiemstra, griffier, op 9 augustus 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 6:19
Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Het eerste lid geldt ook indien het bezwaar is gemaakt of het beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen.
Het bestuursorgaan stelt het nieuwe besluit onverwijld ter beschikking aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.
Indien een ander orgaan een bezwaar- of beroepschrift tegen het nieuwe besluit ontvangt, zendt het dit met toepassing van artikel 6:15, eerste en tweede lid, door.
De bestuursrechter kan het beroep tegen het nieuwe besluit echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
Intrekking of vervanging van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de
Wegeverkeerswet 1994
Artikel 2
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
3. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik;
b. het waarborgen van het op juiste wijze in rekening brengen van tarieven voor het gebruik van de weg;
c. het gebruik en de waarborging van de juistheid van de registers die ingevolge deze wet worden bijgehouden;
d. het voorkomen en bestrijden van fraude;
e. de regeling van positie, inrichting en werkwijze, alsmede het uitoefenen van toezicht op zelfstandige bestuursorganen die taken verrichten op het terrein van deze wet.
4. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, op het terrein van goedkeuring, op de markt aanbieden, in de handel brengen, registreren en in gebruik nemen van voertuigen en systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen die voor dergelijke voertuigen en aanhangwagens daarvan zijn ontworpen en gebouwd en van voorzieningen die ter bescherming van inzittenden van voertuigen en kwetsbare weggebruikers zijn ontworpen en gebouwd, in verband met de bescherming van de gezondheid, de veiligheid, het milieu of andere aspecten van de bescherming van het openbaar belang.
5. De vaststelling van regels bij ministeriële regeling ter uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde geschiedt in overeenstemming met Onze bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ministers, indien deze regels strekken tot behartiging van de belangen, bedoeld in het tweede dan wel het derde lid.
Artikel 15
De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Artikel 18
1. Verkeersbesluiten worden genomen:
a. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van het Rijk door Onze Minister;
b. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een provincie door gedeputeerde staten;
c. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een waterschap door het algemeen bestuur of, krachtens besluit van het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur;
d. voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen door burgemeester en wethouders, of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie.
2. Indien het beheer over een weg wordt overgedragen, blijven de verkeersbesluiten die de oorspronkelijke wegbeheerder ten aanzien van het verkeer op die weg heeft vastgesteld, van kracht totdat zij zijn vervangen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent de eisen waaraan verkeersbesluiten dienen te voldoen alsmede omtrent de totstandkoming en de inwerkingtreding van die besluiten.
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)
Artikel 21
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Artikel 24
Verkeersbesluiten worden genomen na overleg met:
a. de korpschef,
b. de commandant van de Koninklijke marechaussee, indien de taak ten aanzien van het verkeer mede wordt vervuld op een luchtvaartterrein als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, van de Politiewet 2012.
Beleidsregels oplaadinfrastructuur elektrische voertuigen Gemeente Moerdijk
Artikel 5 Definitieve locatie oplaadpalen/-infrastructuur
1. Het college bepaalt in overleg met de aanvrager de definitieve locatie van de oplaadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur en de aan te wijzen parkeerplaats(en). Het college toetst hierbij aan de volgende criteria:
a. Er moet potentiële behoefte zijn aan een oplaadpaal en/ of andere oplaadinfrastructuur voor gebruikers binnen een straal van hemelsbreed 300 meter van de aangevraagde locatie;
b. Indien binnen een straal van 300 meter van de gevraagde locatie bestaande oplaadpalen en/of andere oplaadinfrastructuur aanwezig is, wordt bekeken of gebruik daarvan of clustering daarmee mogelijk en/of wenselijk is.
c. De betreffende (onder)grond dient in eigendom te zijn van de gemeente;
d. De locatie van de oplaadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur is voldoende vindbaar en zichtbaar;
e. Het is aannemelijk dat de locatie door meerdere gebruikers gedeeld kan worden (dit om te voorkomen dat er ‘privé parkeerplaatsen’ gecreëerd worden);
f. De oplaadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur kunnen worden voorzien van twee of meer aansluitpunten en kunnen – eventueel op termijn – twee of meer parkeerplaatsen bedienen
g. De parkeerdruk laat toe dat één of meer parkeerplaatsen voor het laden van elektrische motorvoertuigen worden aangewezen (95% in woonwijken en 85% op parkeerplaatsen);
h. Het betreft een bestaand parkeervak/ bestaande parkeervakken;
i. De doorgang voor ander verkeer (auto, fiets, voetganger, rolstoel, etc.) blijft gewaarborgd (puntvernauwing >90cm);
j. Er zijn geen belemmeringen ten aanzien van ander straatmeubilair of (openbaar) groen;
k. De oplaadpaal en/of oplaadinfrastructuur past in het straatbeeld;
l. Er is geen sprake van geplande reconstructies of andere infrastructurele ontwikkelingen;
2. In beginsel wordt er bij een nieuw te realiseren oplaadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur één parkeerplaats aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen. Indien het gebruik van de oplaadpaal en/of –infrastructuur en boevengenoemde criteria dit toelaten, kan het college besluiten ook een tweede parkeerplaats aan te wijzen.
3. De aanvrager toont aan de hand van het aantal uren dat de oplaadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur effectief in gebruik is geweest en/of aan de hand van nieuwe verzoeken van potentiële gebruikers aan dat er behoefte bestaat aan een tweede parkeerplaats.
Artikel 6 EVRM
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:489.
2.Zie hiervoor Beleidsregels oplaadinfrastructuur elektrische voertuigen Gemeente Moerdijk geldend van 11 september 2020.
3.Vergelijk artikel 4:84 Awb
4.Zie de uitspraak van 19 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188