Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 135,00
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over de toekenning van ADV-uren en de afgifte van gereedschappen. Eiser, die in dienst was bij gedaagde, vorderde betaling van niet-toegekende ADV-uren over de jaren 2020, 2021 en 2022, alsook de afgifte van gereedschappen die hij in eigendom zou hebben. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat eiser niet aan zijn substantiëringsplicht voldeed. De kantonrechter oordeelde dat eiser recht had op de gevorderde ADV-uren, omdat de cao Metaal en Techniek dit voorschrijft. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 5.436,14 bruto toe, vermeerderd met wettelijke rente en een wettelijke verhoging van 20%. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld tot afgifte van de gereedschappen aan eiser, omdat deze in eigendom aan eiser toebehoorden. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde geen verweer had gevoerd tegen de gevorderde dwangsom en dat de buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar waren, zij het tot het bedrag dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is vastgesteld. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.200,42 werden vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.