ECLI:NL:RBZWB:2024:5702

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 23/9397
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om verstrekking van op hem betrekking hebbende informatie op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser had op 23 november 2022 verzocht om informatie, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2024 behandeld, maar eiser heeft zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank concludeert dat het verzoek van eiser te onbepaald was, wat in strijd is met artikel 5.5 van de Woo. Dit artikel vereist dat de verzoeker de aangelegenheid of het document vermeldt waarover hij informatie wenst te ontvangen. Eiser heeft nagelaten om dit te doen, ondanks dat het college hem had verzocht om zijn verzoek te preciseren.

De rechtbank oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een verzoeker niet kan vragen om alle op hem betrekking hebbende informatie zonder specificatie. De rechtbank wijst erop dat de wetgever heeft bedoeld dat verzoeken om informatie niet ongericht kunnen zijn. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij niet kon achterhalen om welke specifieke documenten het ging, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet afdoet aan de verplichting om de aangelegenheid te specificeren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt uit dat het college op goede gronden het verzoek heeft afgewezen. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten, omdat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, en is openbaar gemaakt op 23 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9397

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, verweerder,

(gemachtigde: mr. drs. M.H.A. Bakkum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om verstrekking van op hem betrekking hebbende informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Het college heeft dit verzoek afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 juli 2023 op het bezwaar van eiser heeft het college de afwijzing van het verzoek gehandhaafd.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen gemachtigde van het college en [naam] van het college. Eiser heeft zich afgemeld.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft het college op 23 november 2022 onder verwijzing naar artikel 5.5. van de Woo verzocht de op hem betrekking hebbende informatie te verstrekken. Eiser heeft daarbij vermeld dat hem sinds 2012 onverklaarbare gebeurtenissen zijn overkomen en dat hij inmiddels beschikt over informatie waaruit blijkt dat de oorzaken daarvan liggen bij onterechte zwartmakerij door personen binnen de gemeente Tholen. Eiser is op zoek naar informatie daarover en wil weten of dit gevolgen heeft gehad op het gevoerde beleid van de gemeente. Daarnaast is volgens eiser van belang om te achterhalen of de gemeente hem op een interne of externe “zwarte lijst” heeft doen plaatsen.
2.1.
Het college heeft het verzoek met het besluit van 6 december 2022 afgewezen, omdat het verzoek niet binnen de reikwijdte van de Woo valt. Eiser verzoekt niet om bestuurlijke documenten voor eenieder openbaar te maken. Uit de aard, inhoud en uitlating van het verzoek volgt dat geen Woo-verzoek is beoogd, aldus het besluit. Nadat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit, heeft het college eiser gevraagd zijn verzoek te preciseren. Eiser heeft daaraan geen gevolg gegeven. Vervolgens heeft het college het besluit van 6 december 2022 herzien met een besluit van 1 februari 2023 in die zin dat het college de motivering die aan de afwijzing ten grondslag ligt heeft gewijzigd. Het college heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat er geen onbepaald verzoek kan worden ingediend om verstrekking van alle informatie over een (rechts)persoon die onder het betreffende bestuursorgaan berust. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 februari 2023. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing door het college van eisers Woo-verzoek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Het college heeft aan de afwijzing van eisers verzoek onder meer ten grondslag gelegd dat eisers verzoek te onbepaald is. Artikel 5.5, eerste lid van de Woo bepaalt dat de verzoeker bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document vermeldt, waarover hij informatie wenst te ontvangen. Daaruit volgt dat verzoeker geen ongericht verzoek kan doen om alle op hem betrekking hebbende informatie.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat een verzoeker niet met een beroep op artikel 5.5 van de Woo kan vragen om alle op hem betrekking hebbende informatie. Dit volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 5.5. van de Woo. [1] Daarin staat dat een verzoeker een bestuursorgaan niet kan verzoeken om alle informatie over hem te verstrekken, maar dat een verzoeker de aangelegenheid of het document moet vermelden. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij niet heeft kunnen achterhalen om welke specifieke documenten het in zijn geval zou gaan. Dat laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat eiser in ieder geval de aangelegenheid had kunnen noemen waarover hij de op hem betrekking hebbende informatie wilde ontvangen. Eiser heeft dat nagelaten, hoewel het college hem heeft verzocht zijn verzoek te preciseren.
7. Voor zover eiser er in beroep op heeft gewezen dat het college niet binnen de termijn van twee weken van artikel 4.1, vijfde van de Woo om precisering heeft gevraagd, leidt dat niet tot het oordeel dat het college eisers Woo-verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Eiser heeft terecht opgemerkt dat de procedureregels uit artikel 4.1 ook van toepassing zijn bij het verstrekken van informatie op grond van artikel 5.5 Woo. Dat volgt naar het oordeel van de rechtbank uit artikel 4.1, zevende lid, van de Woo waarin staat dat een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 5. Dit laat onverlet dat artikel 4.1, vijfde lid, van de Woo geen fatale termijn is. Dat betekent dat het college ook na afloop van de termijn van twee weken nog om precisering mocht vragen.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het college eisers Woo-verzoek op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan eisers verzoek om aan het college op grond van artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een dwangsom op te leggen.
9. De rechtbank heeft wegens betalingsonmacht van eiser afgezien van het heffen van griffierecht, zodat de vraag of eiser het griffierecht zou moeten terugkrijgen niet aan de orde is. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser geen vergoeding van proceskosten, voor zover er al sprake zou zijn van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 23 augustus 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet open overheid
Artikel 4.1
5. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan binnen twee weken na ontvangst van het verzoek de verzoeker om het verzoek te preciseren en is het de verzoeker daarbij behulpzaam.
Artikel 5.5
1. Onverminderd het elders bij wet bepaalde, verstrekt een bestuursorgaan iedere natuurlijke of rechtspersoon op diens verzoek de op de verzoeker betrekking hebbende in documenten neergelegde informatie, tenzij een in artikel 5.1, eerste lid, onderdelen a, b en c, alsmede d en e, voor zover betrekking hebbend op derden, genoemd belang aan de orde is of een in artikel 5.1, tweede of vijfde lid, of artikel 5.2 genoemd belang zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij toegang tot op hem betrekking hebbende informatie. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een verzoek met betrekking tot gegevens ten aanzien van een overleden echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van de verzoeker, tenzij een schriftelijke wilsverklaring van de overledene aan de verstrekking in de weg staat.
3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker.
4. Het bestuursorgaan kan aan de verstrekking voorwaarden verbinden ter bescherming van een van de belangen, genoemd in de artikelen 5.1 en 5.2, tenzij de gevraagde informatie met toepassing van de artikelen 5.1 en 5.2 openbaar voor eenieder zou zijn.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 52