ECLI:NL:RBZWB:2024:5698

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
18 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 24/1306
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvragen op basis van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de minister van Financiën beoordeeld. Eiser heeft gesteld dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn aanvragen van 20 december 2022 en 12 mei 2023, zoals vereist door artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd op de ingebrekestelling van eiser. Eiser heeft op 19 januari 2024 beroep ingesteld, nadat de beslistermijn voor de aanvraag van 20 december 2022 was verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroepschrift voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, en verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op deze aanvraag niet-ontvankelijk.

Wat betreft de aanvraag van 12 mei 2023, oordeelt de rechtbank dat de minister ook hier niet tijdig heeft beslist. De rechtbank legt de minister een beslistermijn op van twee weken na verzending van de uitspraak en bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de minister van Financiën.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvragen van 20 december 2022 en 12 mei 2023 als bedoeld in artikel 4.1. van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
2.1.
Bij brief van 7 februari 2024 heeft de rechtbank aan de minister gevraagd de op de procedure ‘niet tijdig beslissen’ betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarnaast is de minister verzocht in een verweerschrift aan te geven of de beslistermijn is overschreden en zo ja, wat de reden is van de overschrijding van de beslistermijn en binnen welke termijn een besluit is te verwachten. Ten slotte is de minister gevraagd, indien paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is, of een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verbeurd en zo ja, tot welk bedrag.
2.2.
Omdat de minister niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft gereageerd op de brief van 7 februari 2024, heeft de rechtbank de minister bij aangetekende brief van 26 februari 2024 een herinnering toegezonden en de minister erop gewezen dat indien geen reactie volgt de rechtbank daaraan gevolgen kan verbinden die haar geraden voorkomen.
2.3.
De minister heeft de rechtbank op 9 april 2024 bericht dat er inmiddels een besluit is genomen op het Woo-verzoek van 20 december 2022. De minister heeft echter niet gereageerd op het gestelde vragen met betrekking tot het Woo-verzoek van 12 mei 2023.
Beroep niet tijdig beslissen op Woo-verzoek van 20 december 2022
3. Partijen zijn het erover eens dat de beslistermijn voor de aanvraag was verstreken voordat eiser op 19 januari 2024 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister na het instellen van het beroep op 23 februari 2024 alsnog een besluit heeft genomen.
3.2.
Niet gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 20 december 2022 zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beroep niet tijdig beslissen op Woo-verzoek van 12 mei 2023
Is het beroep kennelijk gegrond?
4. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 12 mei 2023. De minister moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. [2] De minister heeft de termijn verlengd met twee weken. De minister had dus uiterlijk op 23 juni 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de minister moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft de minister op 5 oktober 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn wordt aan de minister opgelegd?
5. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 20 december 2022 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 12 mei 2023 gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 6 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4.4 van de Woo.