Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die was opgelegd aan betrokkene voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder geldige vergunning. De boete was opgelegd voor een gedraging die plaatsvond op 25 februari 2022 te Veere. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 2 juli 2024 heeft de gemachtigde van betrokkene aangevoerd dat de parkeervergunning "vrij van kenteken" duidelijk zichtbaar in het voertuig lag en dat deze vergunning geldig was op het moment van de gedraging. De gemachtigde heeft dit onderbouwd met diverse stukken, waaronder een artikel uit de PZC en een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren, stellende dat het niet aannemelijk was dat de vergunning in 2022 ongeldig was.
De kantonrechter heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat de gedraging heeft plaatsgevonden. Gezien de uitspraak van de bestuursrechter op 6 september 2022 over de geldigheid van de parkeervergunning in 2022, concludeerde de kantonrechter dat betrokkene terecht gebruik heeft gemaakt van de vergunning. De kantonrechter heeft het beroep gegrond verklaard, de beschikking waarbij de boete was opgelegd vernietigd en bepaald dat het bedrag van € 109,- dat betrokkene als zekerheid had betaald, door de officier van justitie moest worden terugbetaald. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.