ECLI:NL:RBZWB:2024:569

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
C/02/417640 / FA RK 24-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pulskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in zorgregeling en kinderalimentatie na scheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2024, zijn voorlopige voorzieningen aangevraagd in het kader van een scheiding. De vrouw verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, toevertrouwing van de minderjarige aan haar, en vaststelling van een zorgregeling en kinderalimentatie. De man verzocht eveneens om het uitsluitend gebruik van de woning en een zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft de internationale privaatrechtelijke aspecten van de zaak beoordeeld en vastgesteld dat zij rechtsmacht heeft.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de man voor het gebruik van de woning op korte termijn zwaarder weegt dan dat van de vrouw, en heeft zijn verzoek toegewezen. De vrouw is de minderjarige toevertrouwd, aangezien de man met dit verzoek instemde. Voor de zorgregeling is een voorlopige regeling vastgesteld, waarbij de minderjarige om de veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond bij de man verblijft, en in de andere week op donderdag van 10.00 uur tot 18.00 uur. Dit is in het belang van de minderjarige, waarbij de rechtbank benadrukt dat partijen in de bodemprocedure moeten proberen tot een definitieve regeling te komen.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft de vrouw verzocht om een bijdrage van € 342 per maand, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de man slechts € 25 per maand kan bijdragen, gezien de beperkte draagkracht van beide ouders. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 2 januari 2024. De beslissing van de rechtbank omvat ook de afwijzing van andere verzoeken van de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/417640 / FA RK 24-17
datum uitspraak 26 januari 2024
beschikking over het treffen van voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. S. Kandemir,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. van Reeven-Özer.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 2 januari 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- het op 12 januari 2024 ontvangen verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 17 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaat.

2.De verzoeken

De vrouw verzoekt, samengevat:
- het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning door haar;
- toevertrouwing van de [minderjarige] aan haar;
- vaststelling van een zorgregeling;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] van € 342,= per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.
De man verzoekt, samengevat:
- het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning door hem;
- vaststelling van een zorgregeling.

3.De beoordeling

3.1.
Vanwege de locatie van het huwelijk heeft de zaak internationaal privaatrechtelijke aspecten. De rechtbank heeft deze aspecten ambtshalve beoordeeld en is van oordeel dat haar rechtsmacht toekomt. Zij zal naar Nederlands recht beslissen op de verzoeken.
Uitsluitend gebruik van de woning
3.2.
Beide partijen verzoeken om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu beide partijen aangeven belang te hebben bij het uitsluitend gebruik van de woning, moeten hun belangen worden afgewogen. Vast staat dat de vrouw met [minderjarige] sinds november 2023 bij haar moeder verblijft. Deze situatie is doenlijk, maar niet ideaal. De vrouw staat wel al enige tijd ingeschreven voor een sociale huurwoning. Daarentegen heeft de man geen alternatieven om ergens anders te verblijven. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van de man voor nu op de korte termijn zwaarder weegt dan het belang van de vrouw. Het verzoek van de man wordt dan ook toegewezen. Het verzoek van de vrouw wijst de rechtbank af.
Toevertrouwing
3.4.
De vrouw verzoekt [minderjarige] aan haar toe te vertrouwen. De man stemt met dit verzoek in.
3.5.
De rechtbank wijst het verzoek als onweersproken en op de wet gegrond toe, nu ook niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet.
Zorgregeling
3.6.
Beide partijen verzoeken vaststelling van een zorgregeling. De vrouw verzoekt vaststelling van een zorgregeling, inhoudende dat [minderjarige] iedere week van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur bij de man verblijft, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek aangevuld, in die zin dat zij subsidiair verzoekt een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] het ene weekend van vrijdagavond 18.00 uur tot zaterdagavond 18.00 uur en in het andere weekend van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur bij de man verblijft.
3.7.
De man verzoekt vaststelling van een zorgregeling, inhoudende dat [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 18.00 uur bij hem is en in de andere week op donderdag van 10.00 uur tot 18.00 uur. Ook verzoekt de man een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte.
3.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte zal zijn. Dit gedeelte van het verzoek wordt toegewezen.
3.9.
Voor wat betreft de reguliere zorgregeling wordt als volgt overwogen. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat zij gelijkwaardig ouderschap nastreeft. Zij vindt dat de man zijn verantwoordelijkheid richting [minderjarige] moet nemen. Verder werkt de vrouw op zaterdag en zondag bij het Kruitvat, zodat het belangrijk is dat de man [minderjarige] op die dagen kan opvangen. De rechtbank is ook van oordeel dat de man zijn verantwoordelijkheid moet nemen in de zorg voor [minderjarige] , maar de invulling van deze zorg moet voor hem wel haalbaar zijn. Op de mondelinge behandeling heeft de man toegelicht dat hij de beslissing van de vrouw om te scheiden niet zag aankomen. Hij heeft het hier moeilijk mee en het gaat voor hem allemaal erg snel. Ook ontvangt de man al enige tijd een uitkering op grond van de Ziektewet. Op dit moment overziet de man niet goed wat de scheiding allemaal voor hem en het gezin gaat betekenen. De rechtbank vindt het voor [minderjarige] belangrijk dat een voorlopige zorgregeling wordt vastgesteld die kan worden nagekomen. Dit maakt dat een voorlopige zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur bij de man is. In de andere week verblijf [minderjarige] op donderdag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de man. Deze voorlopige regeling wordt in het belang van [minderjarige] geacht. Hierbij wordt benadrukt dat het belangrijk is dat partijen in het kader van de bodemprocedure met elkaar het overleg zoeken en proberen te komen tot een definitieve zorgregeling.
Kinderalimentatie
3.10.
De vrouw verzoekt vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] van € 342,= per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift. De man voert gemotiveerd verweer.
Ingangsdatum
3.11.
De rechtbank bepaalt de ingangsdatum van de vast te stellen kinderalimentatie op de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 2 januari 2024.
Behoefte van [minderjarige]
3.12.
Bij de berekening van kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dit wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. Het uitgangspunt bij het becijferen van deze behoefte is het netto gezinsinkomen van partijen. Om dit netto gezinsinkomen te berekenen sluit de rechtbank aan bij de inkomens van partijen in het laatste volledige jaar dat zij nog samen waren.
3.13.
Uit de stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling blijkt dat tussen partijen niet in geschil is dat het jaar 2023 als uitgangspunt moet worden genomen bij de becijfering van de behoefte van [minderjarige] .
3.14.
Verder is tussen partijen niet in geschil dat moet worden aangesloten bij een bruto jaarinkomen van de man van € 28.512,=. Uit de bijgevoegde berekening blijkt een netto inkomen van de man in 2023 van € 2.122,= per maand.
3.15.
Partijen zijn het er over eens dat het bruto jaarinkomen van de vrouw € 8.299,= bedroeg. Uit de bijgevoegde berekening blijkt een netto inkomen van de vrouw in 2023 van € 692,= per maand.
3.16.
De rechtbank stelt het netto gezinsinkomen van partijen vast op (€ 2.122,= + € 692,= =) € 2.814,= per maand. Verder houdt de rechtbank rekening met een kindgebonden budget van € 138,= per maand. De hoogte van dit bedrag volgt uit de gehanteerde berekeningssystematiek. Vervolgens kan het totale netto gezinsinkomen worden vastgesteld op een bedrag van € 2.952,= per maand. Op basis van dit gezinsinkomen en de tabellen die zijn ontwikkeld om de behoefte van kinderen vast te stellen bedraagt de behoefte van [minderjarige] € 382,= per maand in 2023. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedraagt deze behoefte nu € 406,= per maand.
3.17.
Vervolgens moet worden berekend wat het aandeel van partijen is in de behoefte van [minderjarige] . Dit wordt ook de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. De rechtbank sluit daarvoor aan bij ieders huidig netto inkomen. De draagkracht van partijen wordt daarna vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Draagkracht van de vrouw
3.18.
Partijen verschillen van mening van welk inkomen moet worden uitgegaan bij het berekenen van de draagkracht van de vrouw.
3.19.
De vrouw sluit aan bij een bruto jaarinkomen van € 8.299,=. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat haar inkomen niet is veranderd; zij werkt nog steeds twaalf uur per week bij het Kruitvat.
3.20.
De man heeft aangegeven dat het op de weg van de vrouw ligt om recente inkomensgegevens in te dienen. Dit heeft zij nagelaten, zodat het niet mogelijk is om haar huidig netto inkomen te berekenen. Het verzoek tot vaststelling van een bijdrage moet volgens de man worden afgewezen.
3.21.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [minderjarige] behoefte heeft aan een bijdrage. Dit maakt dat de draagkracht van partijen zal worden beoordeeld aan de hand van de beschikbare gegevens. De man heeft het standpunt van de vrouw over haar inkomen niet betwist, zodat hierbij wordt aangesloten. Uit de bijgevoegde berekening volgt een netto inkomen van € 1.185,= per maand. Op basis van dit inkomen bedraagt de draagkracht van de vrouw € 25,= per maand.
Draagkracht van de man
3.22.
Tussen partijen is in geschil van welk inkomen moet worden uitgegaan bij het berekenen van de draagkracht van de man.
3.23.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man een toelichting moet geven waarom hij op dit moment in de Ziektewet zit en wat de verwachtingen hieromtrent zijn. Dit heeft de man nagelaten, zodat moet worden aangesloten bij het eerder verdiende bruto jaarinkomen van € 28.512,=.
3.24.
De man meent dat moet worden aangesloten bij zijn feitelijke inkomen. Ter onderbouwing van dit inkomen heeft hij een recente loonstrook ingediend. Verder heeft de man op de mondelinge behandeling toegelicht dat hij al langere tijd ziek is. Hij heeft regelmatig overleg met de bedrijfsarts en op dit moment is hij bezig met een re-integratietraject.
3.25.
De rechtbank zal bij het berekenen van de draagkracht van de man aansluiten bij zijn huidige inkomen. Er is geen reden om te twijfelen aan de toelichting van de man en de vrouw heeft desgevraagd zelf ook aangegeven dat de man al langere tijd ziek thuis is. Uit de ingediende loonstrook volgt dat de man op dit moment 70% aan ‘salaris bij ziekte/zorgverlof’ ontvangt, te weten een bedrag van € 1.540,= bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Op basis van dit inkomen bedraagt de draagkracht van de man € 25,= per maand. Dit blijkt ook uit de als productie 4 bij verweerschrift tevens zelfstandig verzoek ingediende berekening. De rechtbank sluit bij deze berekening aan.
Draagkrachtvergelijking
3.26.
Wanneer partijen samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan berekent de rechtbank wie welk deel van deze kosten voor zijn rekening moet nemen. Dit wordt ook een ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd. Een draagkrachtvergelijking blijft hier achterwege omdat partijen samen onvoldoende draagkracht hebben (€ 50,=) om in de volledige behoefte van [minderjarige] te voorzien.
Zorgkorting
3.27.
Ten slotte ontvangt de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op de door hem te betalen bijdrage. Deze ouder neemt al een deel van de kosten van een kind voor zijn rekening op het moment dat het kind bij hem/haar verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
3.28.
Op basis van de vast te stellen zorgregeling ziet de rechtbank aanleiding om een zorgkorting te hanteren van 25%, zijnde afgerond € 101,= per maand. Het tekort aan gezamenlijke draagkracht van partijen om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien (€ 306,=) is tweemaal zo groot als de zorgkorting waarop de man recht heeft. Dit leidt ertoe dat de man tot het volledige bedrag van zijn draagkracht in de kosten van [minderjarige] moet voorzien, te weten € 25,= per maand. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw in zoverre toe.

4.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning, daarbij inbegrepen de inboedelgoederen, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , en beveelt de vrouw deze woning te verlaten en verder niet meer te betreden;
bepaalt dat aan de vrouw wordt toevertrouwd de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020;
bepaalt dat de man en [minderjarige] in het kader van een voorlopige zorgregeling contact hebben met elkaar eenmaal per veertien dagen van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur en in de andere week op donderdag van 10.00 uur tot 18.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg;
bepaalt dat de man met ingang van 2 januari 2024 een bijdrage in de kosten van [minderjarige] dient te voldoen van € 25,= (vijfentwintig euro) per maand, voor de toekomst bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pulskens, en, in tegenwoordigheid van
mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2024.