ECLI:NL:RBZWB:2024:5689

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
02-005755-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling brandstichting met ontslag van rechtsvervolging en tbs met verpleging van overheidswege

Op 16 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 november 2023 brand heeft gesticht in een appartementencomplex te Goes. De verdachte, geboren in 1982 en momenteel gedetineerd, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. N.A. Koole. Tijdens de zitting op 2 augustus 2024 heeft de officier van justitie, mr. I.M. Peters, de beschuldigingen toegelicht, terwijl de verdediging geen bewijsverweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan brandstichting, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De verdachte had een bekennende verklaring afgelegd en er waren voldoende bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring te komen. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte ten tijde van het delict lijdt aan schizofrenie en andere psychische stoornissen, waardoor zij niet strafbaar was. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en tbs met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor langdurige behandeling.

De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de maatregel van tbs opgelegd ter bescherming van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-005755-24
vonnis van de meervoudige kamer van 16 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
nu gedetineerd in de P.I. [locatie] ,
raadsman: mr. N.A. Koole, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
16 november 2023 brand heeft gesticht in een woning van een appartementencomplex, waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023292598 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 67. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 2 augustus 2024;
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens [benadeelde] van 23 november 2023, vanaf pagina 36 van voornoemd eind-proces-verbaal;
- het proces-verbaal van verhoor [getuige] van 14 januari 2024, vanaf pagina 57 van voornoemd eind-proces-verbaal;
- het proces-verbaal van bevindingen van 17 november 2023, met bijlagen, vanaf pagina 60 van voornoemd eind-proces-verbaal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 16 november 2023 te Goes, opzettelijk brand heeft gesticht door in een woning gelegen aan [adres] de gaskraan open te zetten en een dekbed met een aansteker aan te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de inboedelgoederen van die woning en andere woningen van het appartementencomplex/flatgebouw in [adres] en
- levensgevaar voor een ander, te weten de bewoners van het appartementencomplex te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat het bewezenverklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat verdachte om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bij de beoordeling of verdachte strafbaar is, heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportages van 17 april 2024 van [psychiater] , en van 18 april 2024 van [klinisch psycholoog] . Zij concluderen dat er bij verdachte sprake is van schizofrenie. Daarnaast heeft zij last van diverse andere wanen en is er bij verdachte een stoornis in het gebruik van amfetamines en alcohol vastgesteld. De gedragsdeskundigen concluderen dat tijdens het bewezenverklaarde sprake was van een acute psychotische decompensatie in het kader van schizofrenie. Ook de stoornis in middelen was aanwezig, nu verdachte onder invloed van speed en alcohol verkeerde. Deze stoornissen hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op dat moment beïnvloed. Verdachte was psychotisch en suïcidaal en beschikte daardoor over een sterk verminderde controle over haar gedragingen. Zij werd beperkt in haar denkvermogen doordat zij door het middelengebruik in een roes verkeerde en verloor zo contact met de realiteit. Zij gaf gehoor aan de stemmen in haar hoofd en realiseerde zich niet dat ze door brand te stichten anderen in gevaar zou brengen. Door haar ziektebeeld kon zij geen keuzes maken vanuit haar eigen vrije wil. Door de gedragsdeskundigen wordt dan ook geadviseerd om het bewezenverklaarde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich, gelet op de inhoud van de rapportages en de vaststelling dat de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen, met de adviezen van de gedragsdeskundigen verenigen. De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen uit de rapportages over en is daarmee van oordeel dat verdachte ten tijde van plegen van het feit als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar, zodat zij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege op te leggen. Zowel de gedragsdeskundigen als de reclassering hebben onderbouwd waarom tbs met voorwaarden niet haalbaar wordt geacht. Nu een langdurig klinisch traject noodzakelijk is, is tbs met verpleging van overheidswege het enige passende kader.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege een te zware maatregel is. Een minder vergaande maatregel in de vorm van tbs met voorwaarden is passend en ook mogelijk. Daartoe is aangevoerd dat er bij verdachte, ondanks haar langdurige problematiek, geen delictpatroon zichtbaar is. Ook heeft zij altijd meegewerkt aan vrijwillige hulpverlening, heeft zij vaker zelf om hulp gevraagd en is gebleken dat zij medicatietrouw is. Verdachte is bereid om mee te werken aan behandeling en zich aan de voorwaarden te houden. De psychiater heeft in het advies opgenomen dat als verdachte niet té instabiel of psychotisch is en als het opstellen van voorwaarden haalbaar is, tbs met voorwaarden een passend kader is. Het toestandsbeeld van verdachte is de afgelopen periode gestabiliseerd, zodat zij voldoende in staat is om mee te werken. Het advies van de reclassering, met name op het onderdeel dat verdachte zich niet gaat houden aan voorwaarden, is gelet op het huidige toestandsbeeld van verdachte dan ook onvoldoende onderbouwd. Ook is door de reclassering niet overlegd met de psychiater, terwijl de reclassering ter onderbouwing van het negatieve advies verwijst naar psychiatrische problematiek. De voorwaarden die door de reclassering zijn geformuleerd zijn vergaander dan verdachte ooit heeft gehad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in haar appartement, waarvan zij wist dat daarnaast en daarboven mensen woonden. Er waren op dat moment meerdere bewoners thuis. Dit betekent dat door het handelen van verdachte niet alleen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar voor anderen te duchten was. Brandstichting is een ernstig feit omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare en zeer gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. In dit geval is door ingrijpen erger voorkomen. Ook veroorzaakt dit soort feiten gevoelens van angst, onveiligheid en onrust, niet alleen bij de bewoners van het appartementencomplex, maar ook meer in het algemeen in de samenleving.
Maatregel
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat er bij verdachte sprake is van meerdere stoornissen en dat het bewezenverklaarde feit om die reden niet aan haar kan worden toegerekend. Dat oordeel brengt met zich dat aan verdachte geen (gevangenis)straf mag worden opgelegd. Wel kan voor het feit een maatregel aan verdachte worden opgelegd. Ter beantwoording van de vraag of een maatregel aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank acht geslagen op voornoemde Pro Justitia rapportages en het rapport van de reclassering van 12 juli 2024.
De gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat het risico op recidive, en met name het risico op herhaling van zelfdestructief gedrag met daarbij mogelijk gevaar voor derden, hoog is. Er zijn onvoldoende beschermende factoren beschikbaar om dit risico structureel te laten afnemen. Verdachte is kwetsbaar en al jaren bekend met suïcidaliteit en heeft in het afgelopen jaar twee maal eerder bijna of in mindere mate brand gesticht. Verdachte is door het plegen van dit feit opnieuw getraumatiseerd geraakt en veel verloren. De kans dat zij zich buiten detentie eenzaam, verlaten en suïcidaal gaat voelen is groot, wat opnieuw kan leiden tot risicovol suïcidaal gedrag, zoals brandstichting. Verdachte heeft veel meegemaakt en geen basis van vertrouwen kunnen opbouwen in zichzelf en de wereld om haar heen. Verdachte kon zich binnen de klinieken niet houden aan de afdelingsregels en werd steeds voortijdig met ontslag gestuurd, of besloot zelf de afdeling te verlaten. Ook woonbegeleiding en hulpverlening is tot op heden doorgaans onvoldoende beschermd van aard gebleken. Verder heeft verdachte ondersteuning nodig om de voorgeschreven medicatie op een juiste wijze te gebruiken. De gedragsdeskundigen achten een langdurige klinische behandeling van verdachte noodzakelijk om een daadwerkelijke verbetering van het toestandsbeeld van verdachte te kunnen bewerkstelligen.
Over de vraag in welk kader dit moet plaatsvinden adviseert de psycholoog om de reclassering te laten onderzoeken of tbs met voorwaarden haalbaar wordt geacht. Indien dit niet haalbaar blijkt en verdachte dus toch nog te instabiel of psychotisch wordt geacht om voldoende mee te werken binnen een tbs-voorwaardelijk kader, zal tbs met verpleging van overheidswege nodig zijn. De psychiater meent dat de behandeling gerealiseerd kan worden binnen het kader van tbs met voorwaarden. De inschatting is dat verdachte binnen de structuur van het PPC zal stabiliseren en bereid zal zijn om zich aan voorwaarden te houden, al kan het vanuit haar ziektebeeld soms wel moeilijk voor haar zijn om zich daadwerkelijk te gedragen naar gemaakte afspraken. Indien er onvoldoende bereidheid wordt gezien om zich te houden aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden, zal een tbs met verpleging van overheidswege het enige alternatief zijn.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat zij negatief adviseert over het opleggen van tbs met voorwaarden. De reclassering ziet het middelengebruik en de psychiatrische problematiek als delictgerelateerde factoren. Andere delictgerelateerde factoren zijn de huisvesting en het sociale netwerk van verdachte. Beschermende factoren worden gezien in de begeleiding van Emergis en het gebruik van medicatie, maar dit is onvoldoende gebleken om het toestandsbeeld van verdachte te stabiliseren. De reclassering verwacht dat behandeling van verdachte, ondanks haar motivatie, moeizaam zal verlopen. Het risico op recidive is hoog en er bestaat een hoog risico op herhaling van zelfdestructief gedrag met gevaar voor derden. Daarbij zijn er ook twijfels over de betrouwbaarheid van verdachte met betrekking tot het nakomen van afspraken en innemen van medicatie wanneer het minder goed met haar gaat. Binnen de reguliere zorg was het middelengebruik van verdachte in het verleden een van de redenen voor het mislukken van de opname. In de periode voorafgaand aan het bewezenverklaarde gebruikte verdachte eveneens middelen. Zij was voor een groot deel uit beeld waardoor onduidelijk was of zij haar medicatie nog goed innam. Ook weigerde zij toen om haar depot van antipsychotica in te nemen. De reclassering heeft daarom haar twijfels over de haalbaarheid van een middelenverbod. Nu verdachte in de gestructureerde omgeving van de penitentiaire inrichting verblijft, waar zij weer haar medicatie inneemt en abstinent is van middelen, laat zij psychiatrische stabilisering zien. De mate van structuur in de penitentiaire inrichting komt overeen met die van een gesloten setting die geboden kan worden bij tbs met verpleging van overheidswege. De reclassering heeft twijfels of de woonvormen die beschikbaar zijn binnen tbs met voorwaarden passend zijn en meent dat de structuur, de behandelomgeving en het uitstroomtraject dat vanuit een gesloten setting geboden kan worden, nodig is om de behandeling succesvol vorm te geven en een grotere kans van slagen aan verdachte zal bieden. Indien de rechtbank toch overgaat tot het opleggen van tbs met voorwaarden, adviseert zij de in het rapport genoemde voorwaarden aan de maatregel te verbinden.
Gelet op de beschreven problematiek van verdachte is de rechtbank van oordeel dat ter bevordering van een verdere stabilisering van het toestandsbeeld van verdachte een langdurige behandeling noodzakelijk is. Ook is het van belang om op die manier het risico op recidive terug te brengen. Gelet op de bevindingen van de gedragsdeskundigen en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat tbs ook noodzakelijk is. Alleen dan is er een stevig kader waarin langdurige behandeling van verdachte kan plaatsvinden. De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging van tbs. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. Op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel, omdat er sprake is van een hoog recidiverisico.
Tbs met verpleging van overheidswege of met voorwaarden?
Ten aanzien van de vraag binnen welk kader (verpleging van overheidswege of met voorwaarden) de tbs moet worden uitgevoerd, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het voorgaande volgt dat de gedragsdeskundigen de mogelijkheid van tbs met voorwaarden niet geheel uitsluiten, maar twijfels hebben bij de haalbaarheid daarvan. De psycholoog heeft die beoordeling aan de reclassering overgelaten. Blijkens het advies van de reclassering is tbs met voorwaarden geen geschikt kader voor verdachte. De reclassering heeft het advies uitvoerig gemotiveerd en de conclusie vloeit logisch voort uit de overwegingen die aan het advies ten grondslag zijn gelegd. Gelet op de complexe problematiek, de aanwezige risicofactoren en het behandelverleden van verdachte is behandeling in een gesloten setting noodzakelijk. Alleen op deze wijze kan abstinentie van middelen worden bereikt en het medicatiegebruik gewaarborgd worden. In een minder dwingend kader lijkt dit niet haalbaar, waardoor behandeling ineffectief zou zijn. Daarmee is de samenleving uiteindelijk onvoldoende beveiligd tegen het gedrag van verdachte op het moment dat zij opnieuw psychotisch ontregeld raakt. Dat het toestandsbeeld van verdachte momenteel stabiel is doet hier niet aan af, nu deze stabiele toestand is bereikt door detentie en de daarbij behorende structuur. De reclassering heeft voldoende toegelicht dat die mate van structuur overeenkomt met die van een gesloten setting die geboden kan worden bij tbs met verpleging van overheidswege. Alleen tbs met verpleging van overheidswege biedt voor verdachte alle mogelijkheden tot toezicht, gevaarsreductie, structuur, medicatie en (blijvende) stabilisering van het toestandsbeeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de benodigde behandeling, ondanks dat verdachte geen strafblad heeft, niet op een andere manier gerealiseerd kan worden dan middels tbs met verpleging van overheidswege en zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van tbs zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

7.De benadeelde partij

[benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 30.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Door de benadeelde partij is slechts een schaderaming overgelegd. Nu een nadere onderbouwing van de geleden schade ontbreekt, is naar het oordeel van de rechtbank de gestelde hoogte van de geleden schade onvoldoende komen vast te staan. Verdere behandeling van de vordering door het bieden van gelegenheid tot nadere onderbouwing of bewijs levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;

- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte, en beveelt de
verpleging van overheidswege;
Benadeelde partij
- verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 augustus 2024.
Mr. M. van de Wetering is niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen.