ECLI:NL:RBZWB:2024:5662

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 21/5874 t/m 21/5885, 21/5887 t/m 21/ 5905, 21/5907 t/m 21/5909, 21/5911 t/m 21/5915
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over WOZ-beschikkingen en rioolheffingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2024 uitspraak gedaan in het verzet van een belanghebbende tegen eerdere uitspraken met betrekking tot WOZ-beschikkingen en aanslagen rioolheffing. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, had verzet aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 januari 2023, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft in deze uitspraak enkel beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was en of er gronden voor verzet waren.

De rechtbank constateerde dat er in de eerdere uitspraak geen gronden waren aangevoerd die betrekking hadden op de aanslagen rioolheffing, aangezien deze een vast bedrag zijn en niet afhankelijk zijn van de WOZ-waarde. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende geen direct financieel belang had bij de WOZ-waarden, omdat deze aan andere eigenaren waren opgelegd. De gemachtigde van de belanghebbende had in het verzet geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen.

De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Tevens werd het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de discussie over het materieel geschil ten einde was gekomen. De rechtbank wees ook een proceskostenveroordeling af, omdat daar geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/5874 tot en met 21/5885, 21/5887 tot en met 21/ 5905, 21/5907 tot en met 21/5909, 21/5911 tot en met 21/5915

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2024 op het verzet van

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 januari 2023 in het geding tussen
belanghebbende
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 17 januari 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat het beroep ongegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 26 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van belanghebbende deelgenomen.

Procesverloop

2. Mr. Bartels heeft namens belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van 2 november 2021. Die uitspraak op bezwaar is gedaan nadat mr. Bartels namens belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking waarin voor elk van de objecten [adres] (suites [nummer 1] tot en met [nummer 2] , [nummer 3] tot en met [nummer 4] en [nummer 5] tot en met [nummer 6] en [suite] ) te [plaats] de aanslagen rioolheffing zijn opgelegd. Tevens is bij elk van de objecten de WOZ-waarde opgenomen.
3. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting en het beroep kennelijk ongegrond verklaard. Ten aanzien van de WOZ-beschikking is geoordeeld dat de relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Awb een vermindering of verhoging van de vastgesteld WOZ-waarde in de weg staat indien de indiener van het bezwaar of beroep geen direct financieel gevolg daarvan ondervindt en dat de rechtsregel van artikel 17 van de Wet WOZ niet strekt tot bescherming van het belang van deze indiener. Er is niet gesteld of gebleken dat belanghebbende een direct financieel gevolg ondervindt bij een wijziging van de WOZ-waarde. Ten aanzien van de aanslagen rioolheffing stelt de rechtbank vast dat daartegen noch in bezwaar, noch in beroep gronden zijn ingediend, zodat daartegen geen beroep is ingediend. De rechtbank constateert dat dat in lijn is met de opdracht van belanghebbende aan de gemachtigde en overweegt nog dat hoogte van de rioolheffing niet afhankelijk is van de WOZ-waarde.
4. Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft mr. Bartels verzet ingesteld.

Beoordeling van het verzet

5. Zowel in bezwaar als in beroep geldt dat – behoudens geschilpunten die van openbare orde zijn op grondslag van de door belanghebbende aangevoerde gronden wordt beslist, dan wel uitspraak gedaan.
Aanslagen rioolheffing
6. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in bezwaar en beroep geen gronden zijn aangevoerd die betrekking hebben op de aanslagen rioolheffing en dat omdat de rioolheffing gebruikersdeel een vast bedrag is en niet afhankelijk is van de WOZ-Waarde. Het bezwaar en beroep, waren daarom alleen gericht tegen de voor elk van de objecten vastgestelde WOZ-waarde. In beroep heeft gemachtigde bij e-mail kennelijk wel beoogd te stellen dat de rioolheffing afhankelijk zou zijn van de WOZ-waarde maar de rechtbank heeft vastgesteld dat dat onjuist is en tegen dat oordeel is geen (verzets-)grond aangevoerd. Ter zitting op 26 juli heeft mr. Bartels nog gesteld dat belanghebbende voor de rioolheffing niet als gebruiker kan worden aangemerkt. Dat is echter, noch in bezwaar, noch in beroep eerder aangevoerd en omdat de omvang van het geschil in verzet niet door het aanvoeren van niet eerder naar voren gebrachte gronden niet kan worden uitgebreid, komt de rechtbank aan die grond niet toe. Het verzet kan dus niet gaan over de aanslagen rioolheffing.
WOZ-beschikkingen
7. Ook voor wat betreft het oordeel van de rechtbank over de WOZ-beschikkingen kan het in verzet enkel gaan over de vraag of de kernoverwegingen (r.o. 2.4., 2.5. en 2.6.), die ten grondslag hebben gelegen aan het oordeel dat het beroep kennelijk ongegrond is, juist zijn. Ook dat beoordeelt de rechtbank aan op de voet van de tegen die uitspraak aangevoerde verzetgronden. In het verzetschrift heeft mr. Bartels geen gronden aangevoerd die op die overwegingen ingaan. Ter zitting heeft hij toegelicht dat zijn cliënt niet zelf direct belang heeft bij een lagere (of hogere) WOZ-waarde van elk van de objecten. Mr. Bartels heeft verteld dat elk van de objecten in eigendom is bij een (andere) eigenaar en dat belanghebbende voor die eigenaren in feite slechts fungeert als bemiddelaar die, wanneer het object niet door de eigenaar wordt gebruikt, tegen een vergoeding voor de verrichte diensten, het object als hotelkamer aan geïnteresseerden verhuurt.
8. Mr. Bartels heeft ook met die toelichting geen gronden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat de kernoverwegingen die ten grondslag liggen aan de in verzet bestreden uitspraak onjuist zijn. Nu de vastgestelde WOZ-waarden aan anderen zijn opgelegd en de hoogte van die aanslagen belanghebbende ook niet direct financieel raakt, ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzet gegrond te achten.
9. Mr. Bartels heeft er ter zitting op gewezen dat in de uitnodiging voor de verzetzitting alleen zaaknummer BRE 21/5874 is opgenomen, zodat de uitnodiging niet kan gelden voor voor de overige zaaknummers. Hij heeft opgemerkt dat hij nog een zitting wenst voor de beroepen met de andere nummers als het verzet ongegrond wordt verklaard.
10. De rechtbank overweegt daarover dat de mededeling over de WOZ-waarde voor alle objecten op één beslissing is vermeld. Gemachtigde heeft tegen die beslissing één bezwaarschrift ingediend, waarop één uitspraak op bezwaar is gevolgd. Daartegen heeft gemachtigde in één geschrift beroep aangetekend, waarna die beroepen – geheel conform de door de rechtbank in acht te nemen registratievoorschriften – gesplitst zijn in een zaak(nummer) voor elk object. In alle vervolgens door de rechtbank verzonden correspondentie zijn – tot en met de in verzet bestreden uitspraak alle zaaknummers genoemd. Mr. Bartels heeft in zijn correspondentie ook (via de toevoeging ev. e.a/e.v.) ook tot uitdrukking gebracht dat hij correspondeert over alle genoemde zaken. Zo ook in zijn verzetschrift. Bij die stand van zaken en gelet op het feit dat mr. Bartels in elk van de zaken dezelfde cliënt vertegenwoordigt, voor wie het belang blijkens de toelichting van mr. Bartels precies gelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze wens van gemachtigde te honoreren.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 17 januari 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
Immateriële schade en proceskostenvergoeding
12. Mr. Bartels verzoekt om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ten eerste is de rechtbank van oordeel dat de discussie over materieel geschil ten einde is gekomen toen de beroepen kennelijk ongegrond zijn verklaard. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat gelet op de door gemachtigde gegeven toelichting én gelet op het feit dat belanghebbende niet zelf de WOZ-beschikkingen heeft ontvangene en daarvan ook niet direct enig financieel gevolg zal ondervinden, sprake kan zijn van enige spanning en frustratie bij belanghebbende die voor compensatie in aanmerking zou kunnen komen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier op 9 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).