ECLI:NL:RBZWB:2024:566

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
02-042408-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ernstige verwondingen door messteek

Op 2 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 11 februari 2023, onder invloed van alcohol, het slachtoffer meerdere keren met een mes in de hals, borst en rug gestoken, wat heeft geleid tot ernstige, levensbedreigende verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat de verdachte zich had verdedigd tegen een wederrechtelijke aanranding, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer, aangezien de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zowel materiële als immateriële schade heeft geleden door de steekpartij. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, inclusief wettelijke rente, en heeft de verdachte verplicht om de schade te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op 2 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/042408-23
vonnis van de meervoudige kamer van 2 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
Als raadsman van verdachte is op de zitting aanwezig mr. Z. Yeral, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 januari 2024, waarbij de officier van justitie mr. P. Kuipers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de poging doodslag wettig en overtuigend op grond van de aangifte, het letsel van [slachtoffer] , de getuigenverklaring van [getuige] en het forensisch bewijs. Op basis van het forensisch bewijs kan worden vastgesteld dat aangever met het aangetroffen mes is gestoken. Voorts komt daaruit naar voren dat het DNA op het heft van datzelfde mes wijst naar verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat niet is komen vast te staan op welke wijze de verwondingen van [slachtoffer] zijn toegebracht. Voor zover het gaat om wonden die toegebracht zouden zijn door het snijden in het lichaam dient verdachte in ieder geval te worden vrijgesproken, omdat dit niet in de tenlastelegging is opgenomen. Daarnaast ontbreekt er bewijs voor het opzettelijk steken. Er zijn contra-indicaties voor het opzettelijk steken, zoals de mogelijkheid dat [slachtoffer] gewond is geraakt door de messen die op de grond lagen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op [geboortedag] 2023 in [plaats] in de woning aan de [adres 1] een incident heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft hierbij acht steekverwondingen opgelopen aan zijn hals/kin, borst en rug.
Ontstaan van de steekverwondingen bij [slachtoffer]
[getuige] heeft verklaard dat verdachte en zijn vriendin [naam 1] ruzie kregen, waarna [slachtoffer] met verdachte een handgemeen heeft gehad. Hierna zijn verdachte en [naam 1] naar boven gegaan. Nadat verdachte weer naar beneden kwam, is hij op de vijfde trede van de trap gaan zitten met een mes in zijn hand. Hierna is er opnieuw ruzie ontstaan tussen verdachte en zijn vriendin. [slachtoffer] heeft verdachte daar op aangesproken en is tussenbeide gekomen. Er ontstond een gevecht tussen verdachte en [slachtoffer] . Na dit gevecht lag er bloed op de grond en zag getuige dat [slachtoffer] in zijn arm was gestoken. Hij zag ook bloed in diens nek. [slachtoffer] verklaart in zijn aangifte hierover dat verdachte de enige was die hem neergestoken kan hebben, omdat - naast verdachte - alleen [naam 2] en [naam 3] op dat moment bij hem aanwezig waren en verdachte de enige persoon was met wie hij woorden had.
De getuigenverklaring van [getuige] wordt ondersteund door de medische bevindingen over de aangetroffen steekverwondingen bij [slachtoffer] en de resultaten van het forensische onderzoek aan een mes.
Er is namelijk zeer kort na het steekincident een mes aangetroffen in de tuin van de buren op [adres 2] . Op het lemmet zijn meerdere bloedsporen aangetroffen die zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Op grond van dit onderzoek stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] met dat mes is gestoken. Het NFI heeft eveneens onderzoek gedaan naar de sporen op het heft van datzelfde mes. Het DNA uit de bloedsporen daarop wijst naar verdachte. De afdeling forensische opsporing zegt verder dat het mogelijk is dat dit bebloede mes door het open slaapkamerraam van de woning van verdachte op [adres 1] naar buiten is gegooid en terecht is gekomen in de achtertuin van het pand op [adres 2] . Het sporenbeeld is passend bij deze handeling. De rechtbank stelt vast dat verdachte voor zijn aanhouding ook in deze slaapkamer is aangetroffen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien vaststaat dat verdachte [slachtoffer] acht keer heeft gestoken.
Opzet
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag moet verdachte vol of voorwaardelijk opzet op de dood van aangever hebben gehad. Het dossier bevat geen enkel concreet aanknopingspunt dat verdachte
volopzet op de dood van [slachtoffer] had.
Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood teweeg heeft gebracht, verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en die kans ook heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden. [slachtoffer] heeft steekverwondingen opgelopen in zijn halsstreek, buik en arm. Als gevolg van deze verwondingen heeft [slachtoffer] veel bloed verloren en is hij met spoed geopereerd aan zijn buik. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik en hals 47,71organen en/of belangrijke (slag)aderen bevinden die kunnen worden geraakt wanneer er in die lichaamsdelen wordt gestoken..
Het met een mes meerdere malen insteken op [slachtoffer] , is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweegbrengen van ernstig en potentieel dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het voorwaardelijk opzet van verdachte was gericht op de dood van [slachtoffer] , zodat de ten laste gelegde poging doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 februari 2023 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes, in de hals/kin en de borst en de
rug, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Mocht de rechtbank het beroep op noodweer verwerpen, dan doet de raadsman een beroep op noodweerexces.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie was er geen sprake van een noodweer(exces) situatie omdat op basis van de getuigenverklaringen, in het bijzonder die van [getuige] , duidelijk is dat verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht door een mes te gaan halen en hiermee opnieuw in gevecht te komen met [slachtoffer] .
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daarvan is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. Op grond van de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige] stelt de rechtbank vast dat er op het moment dat verdachte in gevecht kwam met [slachtoffer] geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Verdachte was namelijk na het eerste handgemeen al weggelopen van de situatie en naar boven gegaan. Het was verdachte zelf die terug kwam en opnieuw [slachtoffer] opzocht met een mes. Dit handelen moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als verdedigend maar als aanvallend worden aangemerkt. Verdachte komt dan ook geen beroep op noodweer(exces) toe.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de omstandigheden van het geval en het feit dat verdachte in zijn eigen woning is aangevallen, een blanco strafblad heeft en hij zijn familie moet onderhouden. Uiterst subsidiair verzoekt de verdediging om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft op de bewuste avond onder invloed van alcohol [slachtoffer] meerdere keren met een mes in de hals, borst en rug gestoken. Daarbij zijn ernstige, levensbedreigende verwondingen ontstaan. Verdachte mag van geluk spreken dat [slachtoffer] daaraan niet is overleden.
Verdachte heeft op gewelddadige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] nadat die probeerde de partner van verdachte te beschermen. Verdachte heeft daarbij ernstig letsel opgelopen en moest worden geopereerd. Hij zal blijvend worden herinnerd aan de gebeurtenissen van 11 februari 2023, alleen al door de littekens van de steekverwondingen en buikoperatie.
Uit de vordering benadeelde partij komt naar voren dat [slachtoffer] naast lichamelijke klachten ook psychische klachten heeft overgehouden aan dit feit. Hij heeft hiervoor meerdere afspraken gehad met een psychiater. [slachtoffer] heeft sinds de gebeurtenissen moeite met inslapen. Als hij wel in slaap valt, wordt hij vaak badend in het zweet wakker als gevolg van nachtmerries over het steekincident. Voorts ervaart [slachtoffer] stressklachten, concentratieproblemen, paniekaanvallen, heeft hij moeite met nadenken en is hij vergeetachtig. Als hij aan de gebeurtenissen terugdenkt, krijgt hij rillingen en een koud gevoel en heeft hij last van herbelevingen.
Het bewezen verklaarde feit heeft niet alleen diepe indruk op [slachtoffer] gemaakt, maar ook op de anderen aanwezigen in de woning. Bovendien zijn ook buurtbewoners bij de gebeurtenissen betrokken geraakt, toen hen om hulp werd gevraagd. Het handelen van verdachte heeft dan ook meerdere mensen geschokt.
Vanwege de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen voor [slachtoffer] kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf mede gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
Alles afwegend ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Zij acht een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

7.1
De benadeelde partij [slachtoffer]
Materiele schade
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 19.249,76 inclusief wettelijke rente. Hiervan bestaat € 749,76 uit materiële schade en € 18.500,- uit immateriële schade. De materiële schade is als volgt opgebouwd:
  • € 47,71 reis- en parkeerkosten
  • € 140,00 kosten verblijf ziekenhuis
  • € 260,89 wondverzorging en zelfmedicatie
  • € 70,99 baardtrimmer
  • € 230,17 vervanging beschadigde kleding
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Vervanging beschadigde kleding
Door de benadeelde is in totaal € 230,17 gevorderd aan kosten voor de vervanging van beschadigde kleding. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt, voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De rechtbank dient echter wel rekening te houden met een afschrijvingspercentage van de kleding. De rechtbank zal daarom een bedrag van in totaal € 200,00 toewijzen voor de vervanging van de beschadigde kleding. De rechtbank zal dit deel van de vordering voor het overige afwijzen.
Conclusie materiële schade
De overige door de benadeelde gevorderde materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is toereikend onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Dit betekent dat de materiele schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 719,59.
Immateriële schade
[slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 18.500,- aan immateriële schadevergoeding. Hij heeft aangevoerd dat hij zowel lichamelijk letsel als psychische klachten heeft overgehouden aan het handelen van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij in voldoende mate onderbouwd dat hij zowel lichamelijk als geestelijk letsel heeft opgelopen door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Daarbij komt dat er blijvende littekens zijn, waarvan één over de gehele breedte van zijn hals.
Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle feiten en omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schade in zijn geheel toewijsbaar.
7.2
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal bij de toegekende vordering tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Verder zal over het toegekende bedrag de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de dag waarop het feit is gepleegd en de schade is ontstaan, te weten 11 februari 2023.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 19.219,59, waarvan € 719,59 aan materiële schade en € 18.500,- aan immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 11 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige gedeelte af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 19.219,59te betalen vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 11 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling 131 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. D.S.G. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 februari 2024.
mrs. J.C.A.M. Los en D.S.G. Froger zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.