ECLI:NL:RBZWB:2024:5656

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/424293 / JE RK 24-1236
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in verband met onveilige thuissituatie en fysiek geweld tussen ouders

Op 16 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter oordeelde dat de veiligheid van de minderjarigen niet kan worden gewaarborgd door de ouders, gezien de aanwezigheid van fysiek geweld tussen hen. De kinderrechter heeft eerder al spoedmachtigingen verleend voor uithuisplaatsing, en de huidige beslissing betreft een verlenging van deze machtiging tot 12 december 2024. De kinderrechter benadrukt dat het gezamenlijke doel van de ouders, terugplaatsing van de kinderen bij de moeder, niet kan worden gerealiseerd zonder dat eerst de veiligheidsrisico's inzichtelijk worden gemaakt en hulpverlening op gang komt.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de vader gehoord, waarbij beide ouders hun standpunten hebben toegelicht. De moeder heeft aangegeven dat zij openstaat voor hulpverlening en dat de kinderen ook bij haar moeder (oma) kunnen verblijven. De vader heeft echter betwist dat de kinderen bij de oma veilig kunnen verblijven en heeft benadrukt dat de huidige uithuisplaatsing noodzakelijk is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen momenteel goed functioneren in een gezinshuis, maar dat er gedragsproblemen zijn die voortkomen uit de thuissituatie.

De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, met de nadruk op het belang van de minderjarigen en de noodzaak van verdere hulpverlening en onderzoek naar de mogelijkheden voor terugplaatsing. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/424293 / JE RK 24-1236
Datum uitspraak: 16 augustus 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S.B.P. van Kuetsem te 's-Hertogenbosch,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats in Nederland,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne te Wassenaar.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1
Het verdere procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikkingen van 5 juli en 18 juli 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van mr. van Kuetsem van 19 juli 2024, betreffende een verzoek om de mondelinge behandeling van 15 augustus 2024 te verzetten;
- de oproep van de vader in de Staatscourant van 24 juli 2024;
- de brief met bijlagen van de GI van 8 augustus 2024;
- de e-mailberichten van mr. Van Lookeren Campagne van 8 en 9 augustus 2024, waarin hij zich stelt als advocaat van de vader, verzoekt om de vader als belanghebbende aan te merken en een last tot toevoeging te verstrekken;
- de pleitnota van mr. Van Lookeren Campagne, overhandigd tijdens de mondelinge behandeling.
1.2
Op 13 augustus 2024 heeft de kinderrechter de behandeling van de zaak voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1
Bij voormelde beschikking van 5 juli 2024 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg en/of accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 5 juli 2024 tot 19 juli 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.2
Laatstelijk, bij beschikking van 18 juli 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg en/of accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 19 juli 2024 tot en met 16 augustus 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek, in afwachting van schriftelijk verslag van de GI over het in rechtsoverweging 5.7 van die beschikking genoemde. Het resterende deel van de spoedmachtiging is daarbij afgewezen.

3.Het resterende verzoek

3.1
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (hierna te noemen: de minderjarigen) te verlenen in een voorziening voor pleegzorg en/of een accommodatie voor een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 12 december 2024.

4.Het (nadere) standpunt van de GI

4.1
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het resterende verzoek wordt namens de GI, samengevat, het volgende aangevoerd. Het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd, voor zover dit ziet op een machtiging voor een voorziening voor pleegzorg. De minderjarigen zitten bij elkaar in een gezinshuis. Daar maken zij het goed, al wordt wel gezien dat zij hun ouders missen. Ook wordt uit hun gedrag, zoals grof taalgebruik, het maken van slaande bewegingen en elkaar vervelend corrigeren, gezien dat zij in de thuissituatie veel te verduren hebben gehad.
In de afgelopen periode is er veel gebeurd. Omdat er veel risico’s zijn ten aanzien van de veiligheid is het Veiligheidsteam betrokken. Waar eerder met de moeder is gesproken, is nu ook de vader in beeld gekomen. Hij heeft ook zijn kant van het verhaal kunnen vertellen. Hij is emotioneel betrokken, is belangrijk voor de kinderen en kan in deze situatie niet worden uitgevlakt. Er hebben beeldbelmomenten met de ouders plaatsgevonden. Dit verliep prima en verwezen wordt naar de verslaglegging daarover. De GI is voornemens om ook fysieke contactmomenten te organiseren met elk van de ouders. Dit is een enorme uitdaging, nu de moeder heftig is in haar emoties en de veiligheid van alle betrokkenen gewaarborgd moet worden. Voordat dit gerealiseerd kan worden, moeten er goede afspraken worden gemaakt. De laatste dagen wordt bemerkt dat de spanning bij de moeder oploopt, hetgeen ten koste gaat van de samenwerking met de GI. De moeder ervaart het alsof de GI de kwestie persoonlijk maakt, maar dit is niet het geval. Wat nodig is, is dat er gedegen onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden van de moeder om opvoeder van de minderjarigen te kunnen zijn. Dit heeft tijd nodig. Voorkomen moet worden dat nu te overhaast wordt gereageerd en er straks weer een uithuisplaatsing nodig is. Begonnen moet worden vanuit een goede huisvesting van de moeder. [hulpverlening 1] (hierna: [hulpverlening 1] ) is bij het gezin betrokken. De GI heeft overleg gehad met [hulpverlening 1] en [hulpverlening 2] over de veiligheid van zorgverleners. Dat de moeder aan de slag wil met hulpverlening is duidelijk. Dit geeft zij meermaals aan. Echter, niet vergeten moet worden dat er ook risicofactoren zijn waarmee rekening moet worden gehouden. Deze risicofactoren blijken uit het dossier en dat maakt dat zorgaanbieders terughoudend zijn in het aannemen van deze casus. De GI denkt dat hulpverlening vanuit [hulpverlening 1] passend is, maar binnen [hulpverlening 1] moet nog overleg plaatsvinden over de veiligheidsaspecten. Wanneer dat positief is afgerond, gaat [hulpverlening 1] verder waar zij met de moeder zijn gebleven. Ook wordt dan bekeken in hoeverre de vader bij [hulpverlening 1] betrokken kan worden. Daarnaast is bij [traject] geïnformeerd over de wachttijden. Op dit moment is onduidelijk of [traject] voor de moeder überhaupt een optie is. Hierin speelt ook een rol dat de moeder zichzelf en de minderjarigen bij een andere gemeente heeft ingeschreven. Op dit moment kan de moeder contact opnemen met Wijkteam [gemeente] en met de WijkGGD van [gemeente] .
Desgevraagd verklaart de GI bekend te zijn met de wens van de moeder om de minderjarigen bij oma (moederzijde) te laten verblijven als zij niet bij de moeder kunnen zijn. Oma (mz) is bereid om pleegouder te worden en heeft hiervoor een traject gestart, waar onder meer een screening onderdeel van uitmaakt.

5.Het (nadere) standpunt van belanghebbenden

5.1
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat [hulpverlening 1] eerder al bij de moeder is ingezet. Volgens [hulpverlening 1] is de GI nu aan zet, maar laat de GI niets van zich horen. De moeder wil graag met hulpverlening aan de slag, maar moet wachten. Ook bij [hulpverlening 3] zijn er eerder lijnen uitgezet voor hulpverlening in het ambulante kader, maar de moeder is niet bekend wat daarvan de laatste stand van zaken is. Ook heeft de moeder aangegeven open te staan voor een verblijf bij een Ouder-Kind-huis. Daarnaast heeft zij bij de gemeente geïnformeerd voor ondersteuning vanuit de WMO. Het is juist dat zij heel recent haar kinderen op een ander adres heeft laten inschrijven, dit mag zij gewoon doen. In de visie van de moeder wordt er door de GI steeds iets anders van haar verwacht. Waar zij eerst de vader op afstand moet houden, hoort zij nu dat de vader steeds betrokken moet worden. Voor de moeder is onduidelijk wat hierin van haar wordt verlangd. Ten aanzien van de huisvesting van de moeder geldt dat zij per 9 september 2024 de beschikking heeft over een eigen woning.
De moeder verweert zich tegen het resterende verzoek. De minderjarigen kunnen ook bij oma (moederszijde) worden geplaatst. Bij de oma voelen de minderjarigen zich vertrouwd, nu zij eerder een stabiele factor in hun leven is geweest. De woningbouwvereniging heeft hiertegen geen bezwaar. Vervolgens kunnen de minderjarigen in de visie van de moeder weer bij haar thuis wonen en kan zij met hulpverlening aan zichzelf werken. Dit kan binnen de ondertoezichtstelling. De moeder is bereid overal aan mee te werken, echter zij krijgt niet de hulpverlening waar zij om vraagt. Tevens staat de moeder open voor het contact tussen de minderjarigen en de vader, maar wel vanuit de thuisplaatsing bij de moeder en hulpverlening die ziet op de communicatie tussen de ouders. De moeder is het niet eens met wat de vader allemaal over haar zegt.
5.2
Door en namens de vader is, samengevat, aangevoerd dat de vader eerder onterecht buiten beeld is gelaten. Hij had eerder betrokken moeten zijn en naar zijn visie had eerder gevraagd moeten worden door de GI, maar ook door de rechtbank. De vader is tot nu toe steeds ten onrechte als de kwade pier afgeschilderd, wat lijkt ingegeven door de moeder. Het is, gelet op de persoonlijke problematiek van de moeder, eerder andersom. De vader mag niet uitgevlakt worden. De in het dossier genoemde risicofactoren worden door de vader betwist. Wel is het zo dat de minderjarigen nu niet bij hun ouders kunnen verblijven. Hij acht het van belang dat de minderjarigen uiteindelijk terug worden geplaatst bij de moeder, waarbij aandacht is voor een omgangsregeling tussen de minderjarigen en de vader. Het door de GI gestelde doel wordt aldus door de vader ondersteund. Verder heeft de vader goed contact met de GI en is bereid om gesprekken te voeren. Hij wil zo snel mogelijk omgang met zijn kinderen. Hij staat echter niet achter een plaatsing van de minderjarigen bij de oma (moederszijde). Bij de moeder en de oma is het vooralsnog niet veilig voor de minderjarigen. Dit heeft ook te maken met de persoonlijke problematiek van de moeder, die eerst aangepakt moet worden. Dat de minderjarigen voorlopig uit huis geplaatst moeten worden is nu onvermijdelijk. Wanneer de hulpverlening op gang is gekomen, kan pas worden gekeken naar een thuisplaatsing bij de moeder.

6.De (nadere) beoordeling

6.1
Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken blijkt dat de zorgelijke situatie, zoals eerder genoemd in de in deze zaak gegeven beschikking van 18 juli 2024, onverminderd aanwezig is. De kinderrechter neemt daarbij onder andere in aanmerking dat de veiligheid van de minderjarigen, - en overigens ook die van de jeugdbeschermers - door de ouders nog steeds onvoldoende kan worden gewaarborgd. Inmiddels is de GI met de vader in gesprek kunnen gaan en is duidelijk geworden dat ook hij een rol speelt in het leven van de kinderen en dat er contact moet zijn tussen hem en de kinderen. De kinderrechter betrekt bij haar oordeel ook de door de GI gemelde recente incidenten tussen de ouders, waarbij sprake was van fysiek geweld en de verschillende visies daarover van de ouders zelf. Het lukt de ouders niet om met elkaar te communiceren. De ouders staan, lijnrecht tegenover elkaar over wat er zich al dan niet heeft afgespeeld en diskwalificeren elkaar als ouder, getuige ook de wederzijdse bejegening tijdens de mondelinge behandeling.
6.3
Het voorgaande brengt met zich dat de minderjarigen op dit moment niet bij een van de ouders of in het netwerk van de ouders geplaatst kunnen worden. De moeder beschikt op dit moment niet over een eigen woning, (ambulante) hulpverlening is nog niet opgestart, waardoor de veiligheid van de minderjarigen bij de moeder nog niet kan worden ingeschat. Hoewel de ouders uiteindelijk hetzelfde doel voor ogen hebben, te weten terugplaatsing van de minderjarigen bij de moeder, zien zij ieder een ander tijdspad voor zich. Waar de moeder stelt dat de minderjarigen in de tussentijd ook geplaatst kunnen worden bij de oma (moederszijde) verzet de vader zich hiertegen. Ook voor een eventuele plaatsing bij de oma (moederszijde) geldt dat nader onderzoek hiernaar nog moet plaatsvinden. De huidige plaatsing van de minderjarigen bij een gezinshuis lijkt goed te verlopen. Hoewel de minderjarigen daar gedragsproblemen vertonen die lijken voort te komen uit de thuissituatie bij de ouders, gaat het op dit moment goed met hen. De kinderrechter oordeelt dan ook dat het in het belang van de minderjarigen is dat de huidige plaatsing van de minderjarigen met een machtiging tot uithuisplaatsing gewaarborgd blijft.
6.4
De kinderrechter zal het resterende verzoek dan ook toewijzen, in dit zin dat de machtiging tot uithuisplaatsing zal worden verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling. Gelet op de toelichting van de GI zal de machtiging voorts enkel nog zien op een voorziening voor pleegzorg, zoals tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk met de GI is besproken. De kinderrechter ziet, gelet op de complexiteit van het gezin en alle nog te ondernemen stappen, geen reden om de machtiging voor een kortere periode te verlengen.
6.5
Zoals tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig is besproken, dient in de komende periode te worden ingezet op verdere uitbreiding van het contact tussen de minderjarigen en beide ouders, dient er zicht te komen op alle veiligheidsrisico’s, dient ingezet te worden op hulpverlening ten aanzien van de oudercommunicatie, de opvoedvaardigheden van de ouders en de persoonlijke problematiek van de ouders en dient zicht te komen op de verdere ontwikkeling van de minderjarigen. Ook dient inzichtelijk te worden gemaakt in hoeverre een plaatsing van de minderjarigen bij de oma (moederszijde) tot de mogelijkheden behoort in het geval de minderjarigen niet bij de moeder geplaatst kunnen worden.
6.6
De kinderrechter zal de beslissing tot uithuisplaatsing van de kinderen, gelet op de
aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat
betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt
ingesteld tegen deze beslissing.
6.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 17 augustus 2024 tot 12 december 2024;
7.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2024 door mr. Combee, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.