Op 16 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter oordeelde dat de veiligheid van de minderjarigen niet kan worden gewaarborgd door de ouders, gezien de aanwezigheid van fysiek geweld tussen hen. De kinderrechter heeft eerder al spoedmachtigingen verleend voor uithuisplaatsing, en de huidige beslissing betreft een verlenging van deze machtiging tot 12 december 2024. De kinderrechter benadrukt dat het gezamenlijke doel van de ouders, terugplaatsing van de kinderen bij de moeder, niet kan worden gerealiseerd zonder dat eerst de veiligheidsrisico's inzichtelijk worden gemaakt en hulpverlening op gang komt.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de vader gehoord, waarbij beide ouders hun standpunten hebben toegelicht. De moeder heeft aangegeven dat zij openstaat voor hulpverlening en dat de kinderen ook bij haar moeder (oma) kunnen verblijven. De vader heeft echter betwist dat de kinderen bij de oma veilig kunnen verblijven en heeft benadrukt dat de huidige uithuisplaatsing noodzakelijk is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen momenteel goed functioneren in een gezinshuis, maar dat er gedragsproblemen zijn die voortkomen uit de thuissituatie.
De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, met de nadruk op het belang van de minderjarigen en de noodzaak van verdere hulpverlening en onderzoek naar de mogelijkheden voor terugplaatsing. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.