ECLI:NL:RBZWB:2024:5645

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 24/4965 Wajong
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitblijven beslissing op bezwaar UWV inzake Wajong-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar naar aanleiding van de bij besluit van 29 augustus 2023 door het UWV afgewezen uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Eiser stelt dat het UWV niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 29 september 2023. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat het UWV de beslistermijn heeft overschreden. Eiser heeft het UWV op 12 april 2024 in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat het UWV een nieuw besluit heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen, maar geeft het UWV een verlenging van de beslistermijn tot acht weken vanwege de beperkte capaciteit aan verzekeringsartsen en de grote werkvoorraden.

Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden en dat eiser recht heeft op een vergoeding van € 437,50 voor proceskosten. De uitspraak is gedaan op 15 augustus 2024 door mr. L.P. Hertsig, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4965 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. E.W.J.M. Janssens),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar naar aanleiding van de bij besluit van
29 augustus 2023 door het UWV afgewezen uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het UWV heeft volgens eiser niet op tijd beslist op het bezwaar van 29 september 2023.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen [1] .
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 29 september 2023. Het UWV moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is [2] . Het UWV heeft de termijn verlengd met 6 weken. Het UWV had dus uiterlijk op
11 april 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen UWV moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft het UWV op 12 april 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn meer dan twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het UWV worden opgelegd?
4. Omdat het UWV nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het UWV dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. Het UWV heeft in het verweerschrift gesteld dat zowel eiser als de verzekeringsarts bezwaar & beroep (verzekeringsarts b&b) een fysieke hoorzitting noodzakelijk achten. Het UWV kampt echter met een beperkte capaciteit aan verzekeringsartsen b&b en heeft grote werkvoorraden. Na het onderzoek door de verzekeringsarts b&b is wellicht ook nog een onderzoek door de arbeidsdeskundige b&b noodzakelijk. Het UWV verwacht pas over enkele maanden een beslissing op bezwaar te kunnen nemen. De rechtbank vindt hetgeen het UWV aandraagt een goede reden. Het is de rechtbank uit andere zaken tegen het UWV bekend dat het UWV kampt met een tekort aan verzekeringsartsen (b&b) en de aard van de te nemen beslissing op bezwaar brengt ook mogelijk een onderzoek door de arbeidsdeskundige b&b met zich mee. Het UWV moet daarom het besluit nemen binnen acht weken na het verzenden van de uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan het UWV opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit het dossier volgt dat het UWV bij besluit van 28 juni 2024 aan eiser al een bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- heeft toegekend.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het UWV de onder overweging 4.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het UWV de onder overweging 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 (factor 0,5), omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het UWV op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat het UWV aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 15 augustus 2024 door mr. mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.