ECLI:NL:RBZWB:2024:562

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_1122
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van ziekte, maar het UWV weigerde deze op basis van de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en onderzoekt of het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser niet voldoet aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank concludeert dat het UWV de medische beoordeling zorgvuldig heeft uitgevoerd, waarbij rapporten van verzekeringsartsen zijn geraadpleegd. Eiser had klachten van nek- en schouderpijn, tintelingen in zijn linkerhand en psychische klachten. De verzekeringsartsen stelden vast dat eiser geschikt was voor licht werk, maar dat hij niet in staat was om zijn eerdere functie uit te oefenen. De rechtbank oordeelt dat de beperkingen die zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat zijn en dat er geen nieuwe medische informatie is ingediend die de rechtbank zou doen twijfelen aan de conclusies van het UWV.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd, omdat eiser niet voldoet aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding of griffierecht terugbetaald. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor een duidelijke onderbouwing van claims voor arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1122 WIA

uitspraak van 24 januari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M. Özgül,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 8 november 2021 (primair besluit) geweigerd per 7 oktober 2021 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 13 januari 2023 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.2.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV, [naam 1] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 7 oktober 2021. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker bij [bedrijf] via [uitzendbureau] B.V. voor 34,9 uur per week. Voor dat werk is hij uitgevallen na een val van de trap. Eiser heeft nekklachten en tintelingen in zijn hand. Daarnaast heeft hij psychische klachten. Na een zogeheten eerstejaars Ziektewet beoordeling heeft het UWV bij besluit van 27 oktober 2020 de Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) onveranderd voortgezet.
3.3.
Eiser heeft op 14 juli 2021 een WIA-uitkering aangevraagd.
3.4.
In het besluit van 4 oktober 2021 heeft het UWV de ZW-uitkering van eiser beëindigd vanwege het volmaken van de volledige 10 weken ziekteverzuim.
3.5.
In het primaire besluit is de WIA-uitkering van eiser geweigerd, omdat hij minder dan 35 % arbeidsongeschikt is. Met het bestreden besluit is het beroep ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
[verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd. Daarnaast heeft hij eiser gezien op het spreekuur van 27 september 2021 waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. In oktober 2019 heeft eiser zich ziekgemeld wegens toenemende klachten met krachtverlies linkszijdig en verminderde sensibiliteit in de vingers. Eerdere behandeling zorgde niet voor verbetering van de klachten. Daarnaast claimt eiser sociaal-emotionele beperkingen, fors geheugenverlies en angst om te verdwalen wanneer hij zich buiten de bekende omgeving bevindt. Eiser wordt op het moment van het spreekuur voor de klachten behandeld, maar dit geeft nog geen verbetering.
De verzekeringsarts meent dat er aanwijzing is voor milde sociaal-emotionele problematiek en licht functieverlies links. Passief-afhankelijk en vermijdend gedrag valt op tijdens het spreekuurcontact. Eiser heeft voor zijn uitval na het traumatische incident twee maanden lang zijn werk uitgevoerd. Dit doet volgens de verzekeringsarts sterk vermoeden dat ernstig geheugenverlies en/of concentratiestoornis gerelateerd aan het trauma onwaarschijnlijk is. Het is wel plausibel dat dat de stressbestendigheid verminderd is en persoonlijk risico is verhoogd, mede door gebruik van medicatie. Wegens fysieke beperkingen linkszijdig is het plausibel dat eiser niet geschikt is voor de maatgevende arbeid. Dit komt door de verminderde kracht in de linkerhand en de noodzaak voor een regelmatig ritme bij sociaal-emotionele aspecten. Ondanks de claimklachten voldoet eiser strikt genomen niet aan de criteria voor GBM conform het Schattingsbesluit. Er is geen sprake van persoonlijk disfunctioneren, opname, ADL-afhankelijkheid of infauste prognose.
Eiser is geschikt te achten voor relatief stressarm en fysiek licht werk, waarbij rekening dient te worden gehouden met het volgende: alleen enkelvoudige taken die in grote lijnen voorspelbaar zijn, zonder langdurig dwingend hoog tempo, niet werken in verhoogd persoonlijke risico, niet omgaan met emoties/conflicten, alleen eigen deeltaak, niet leiding geven, niet beroepsmatig chauffeuren, geen trillingen op de nek, linker hand is minder belastbaar met repeterende activiteiten of gebruik van kracht, licht beperkt voor tillen/dragen, kan niet een ladder op, niet boven schouderhoogte werken, zonder nachtdiensten of overwerk. Gezien de aard en de ernst van de ziekten wordt de komende periode geen wezenlijke verbetering en toename van de belastbaarheid verwacht.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 oktober 2021.
Verzekeringsarts B&B [verzekeringsarts 2] heeft het bezwaar van eiser en het dossier bestudeerd. Daarnaast heeft zij de hoorzitting bijgewoond. De verzekeringsarts b&b stelt dat aanvullend eigen onderzoek aanleiding geeft om de FML van de verzekeringsarts te herzien. Er is bij eiser sprake van zowel lichamelijke als psychische problematiek. Eiser heeft klachten van de nek en de linkerschouder, arm en hand. Er zijn grotendeels passende beperkingen genomen in de FML, maar op enkele onderdelen bestaat er reden tot enige aanvulling op basis van de gegevens die zijn verkregen bij eigen onderzoek en observatie. Eiser heeft een verminderd gevoel in de middelvinger, ringvinger en pink van de linkerhand. Dit geeft bepekring in de tastzin. Dit wordt toegevoegd aan de beperkingen. Vanwege de nek en schouderklachten aan de linkerschouder wordt frequent reiken beperkt tot 600 keer per uur. Rechts is normaal wel mogelijk. Tevens wordt duwen/trekken beperkt. Rotatie van de nek is links tot 30 graden mogelijk.
Bij eiser er ook sprake van depressieve klachten. Dit blijkt uit informatie van de psychiater. De verzekeringsarts heeft dit ook geconstateerd en passende beperkingen genomen. De verzekeringsarts heeft geen beperkingen aangenomen ten aanzien van herinneren. Dit is volgens de verzekeringsarts b&b terecht. De verzekeringsarts b&b geeft wel een toelichting bij de normaalwaarde, omdat er enige geheugenproblematiek aanwezig is in het korte geheugen. Eiser dient daarom niet te werken in een functie waarin een bovennormaal beroep wordt gedaan op het geheugen. Een hoog handelingstempo is door de verzekeringsarts beperkt geacht vanwege de armklachten aan de linkerarm. Vanwege de cognitieve/depressieve klachten wordt eiser op dit punt als volledig beperkt beschouwd. De hoofdpijnklachten maken niet dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. De klachten zijn niet te voorkomen door het aannemen van extra beperkingen. De hoofdpijn zou kunnen leiden tot een in enige mate verhoogd ziekteverzuim, maar niet boven de kritische grens.
De beperkingen en belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 6 januari 2023.
4.2.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts in zijn rapportage ten aanzien van de geheugenproblemen verwijst naar het basisboek van het CBBS en daarom geen nadere aantekening in de FML opneemt. De vragen die in het basisboek zijn opgenomen zijn volgens eiser echter niet gesteld. Zowel eiser als zijn behandelaar hebben aangegeven dat eiser een ernstige depressie heeft, en dat de concentratiestoornis eiser hindert in zijn dagelijks functioneren. Geheel ten onrechte heeft de verzekeringsarts b&b geen beperking aangenomen op het vasthouden van de aandacht, verdelen van aandacht, herinneren, handelingstempo in het dagelijks functioneren en vervoer.
Daarnaast hebben de verzekeringsartsen onvoldoende rekening gehouden met de hoofdpijnklachten van eiser. Er is niet gemotiveerd wat voor gevolgen de hoofdpijnklachten hebben op de concentratie en geheugen van eiser. Ook is onduidelijk hoe de verzekeringsarts tot de constatering komt dat de hoofdpijn zou kunnen leiden tot een in enige mate verhoogd ziekteverzuim, maar niet boven de kritische grens. De verzekeringsarts doet hier een aanname, maar onderbouwt niet hoe hij tot deze aanname is gekomen.
Ook hebben de verzekeringsartsen aangenomen dat ten aanzien van de psychische klachten verbetering mogelijk is. Dit is echter onjuist, nu de psychiater constateert dat verbetering van de psychische klachten niet mogelijk is.
4.3.
Het UWV heeft het beroep van eiser voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b en gevraagd of dit aanleiding geeft het eerdere standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts b&b heeft in de rapportage van 4 mei 2023 het volgende gesteld. Dat de vragen niet letterlijk aan eiser zijn gesteld, wil niet zeggen dat de benodigde informatie niet is verkregen. Met betrekking tot het geheugen/herinneren is al eerder beargumenteerd waarom er geen verdergaande beperkingen worden aangenomen dan geen werkzaamheden verrichten die een sterk beroep doen op het geheugen. Het vasthouden van de aandacht is door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b geobserveerd. Eiser kon tijdens de hoorzitting in voldoende mate zijn aandacht bij het gesprek houden als hem wat werd gevraagd. Hij had wel de neiging om wat af te dwalen als iemand anders aan het woord was, maar was wel direct aanspreekbaar als hem een vraag werd gesteld.
Daarnaast is ook niet gebleken, ook niet tijdens de hoorzitting, dat eiser een stoornis heeft in het verwerken van informatie. Ten aanzien van het handelingstempo in het dagelijks functioneren stelt de verzekeringsarts b&b dat eiser in enige mate inactief is in het dagelijks leven, maar niet dat de handelingen trager verlopen. Dit maakt dan ook dat er geen reden is om beperkingen aan te nemen.
Beroepsmatig vervoer is al beperkt geacht, mede vanwege eisers medicatiegebruik. Bij vervoer wordt er niet alleen gekeken of iemand zich per auto kan verplaatsen, maar ook per fiets of ov. Autorijden wordt ontraden, maar deze medicatie maakt het niet onmogelijk om gebruik te maken van het ov. Daarom wordt er geen beperking op vervoer aangenomen.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, namelijk de psychische klachten die passen bij depressieve stoornis en de nekklachten, tintelingen in linker middelvinger, ringvinger en pink en krachtsverlies in zijn linkerarm/hand. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De in bezwaar overlegde medische informatie is meegenomen in de beoordeling. In beroep heeft eiser geen nieuwe medische informatie ingebracht die de rechtbank aanleiding geeft om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Eiser stelt dat de verzekeringsartsen niet de in het basisboek CBBS 2022 opgenomen vragen ten aanzien van het geheugenverlies hebben gesteld. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende uitleg gegeven over de werkwijze van de verzekeringsarts. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze uitleg en de conclusies die voortvloeien uit deze manier van observeren. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b voldoende heeft gemotiveerd waarom aanvullende beperkingen ten aanzien van het geheugen en herinneren niet aan de orde zijn.
Eiser heeft nog aangevoerd dat hij meer beperkt is vanwege hoofdpijnklachten en psychische klachten. De verzekeringsarts b&b is in de rapportage van 6 januari 2023, hangende de bezwaarfase, reeds uitgebreid op deze klachten ingegaan. Eiser heeft zijn stelling dat hij meer beperkt is in beroep niet nader onderbouwd met (medische) stukken. Op de informatie van de psychiater is reeds in de bezwaarfase ingegaan. Ook heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom er geen (aanvullende) beperkingen noodzakelijk werden geacht ten aanzien van het vasthouden van de aandacht en het verwerken van informatie. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden geacht slaagt. Voor een verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 6 januari 2023.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1.
Een arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: assemblagemedewerker elektrotechnische producten (Sbc-code 264041), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (Sbc-code 267071).
5.2.
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Eisers standpunt dat hij niet staat is om de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft overwogen is die opvatting niet juist. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapportage van 13 januari 2023 uitgebreid en zorgvuldig gemotiveerd waarom de geduide functies geschikt zijn. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 7 oktober 2021.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 7 oktober 2021.
8. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 24 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen:
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.