ECLI:NL:RBZWB:2024:561

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
02-086383-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen

Op 1 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de invoer van 57 kilogram cocaïne en het plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 40 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk deze hoeveelheden cocaïne in Nederland heeft gebracht en voorbereidingen heeft getroffen voor een nieuwe invoer. De zaak is behandeld op zittingen op 21 december 2023 en 18 januari 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw wel. De officier van justitie heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen aangemerkt, waarbij gebruik is gemaakt van SkyECC-berichten als bewijs. De verdediging heeft betoogd dat de interceptie van deze berichten onrechtmatig was en dat de identificatie van de verdachte als gebruiker van het Sky-ID niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de interceptie rechtmatig was en dat de verdachte inderdaad de gebruiker was van het betrokken Sky-ID. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren en een geldboete van € 50.000,-. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact van de drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-086383-23
vonnis van de meervoudige kamer van 1 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [plaats]
wonende te [woonadres]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 21 december 2023 en 18 januari 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen op de zitting van 21 december 2023 zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. M.E. Broekert, advocaat te Breda. De officier van justitie,
mr. H.G. Klootwijk, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte onder 1 samen met anderen 57 kilogram cocaïne in Nederland heeft ingevoerd, verkocht of voorhanden heeft gehad en onder 2 dat verdachte met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht om 40 kilogram, althans 15 kilogram cocaïne in Nederland in te voeren en te verkopen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de SkyECC data, de door [account 1] gevoerde gesprekken en de identificatie van verdachte als de enige gebruiker van het SkyECC [account 1] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
Rechtmatigheid interceptie en verwerking
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de wetgevende rechtsmacht voor de (buitenlandse) interceptie van communicatie en metadata van gebruikers in Nederland, in Nederland ligt. Daarom dient de interceptie op basis van Nederlands recht te worden beoordeeld. De Franse autoriteiten hadden voordat ze tot interceptie van de Nederlandse gebruikers konden overgaan, een gemotiveerde kennisgeving moeten sturen naar de Nederlandse autoriteiten op basis van artikel 31 van de richtlijn Europees onderzoeksbevel (hierna EOB). Omdat dit niet is gebeurd, is de rechtmatigheid van de interceptie nooit door de Nederlandse rechter-commissaris op basis van de Nederlandse wet getoetst. Een Frans belang ontbreekt en een wettelijke grondslag voor het geautomatiseerd bij vele gebruikers tegelijk binnendringen van een geautomatiseerd netwerk ontbreekt. De verdediging is daarom van mening dat er geen Nederlandse wettelijke grondslag is voor het verlenen van de toestemming voor interceptie. De conclusie kan volgens de verdediging daarom alleen zijn dat met de interceptie een inbreuk is gemaakt op de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna Handvest) van alle gebruikers. Dit geldt volgens de verdediging ook voor de verwerking van de SkyECC-data. Verdere verwerking van die data levert een nog grotere inbreuk op het recht op privacy op en de verdediging komt op grond daarvan tot de conclusie dat ook de verwerking van de SkyECC-data in strijd is met de artikelen 7 en 8 juncto 52 lid 1 van het Handvest.
Door de verdediging is daarnaast gewezen op een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM): Yalcinkaya v. Turkije waaruit blijkt dat verdachte het recht toekomt op volledige openheid rond de rechtmatigheid van de verzameling van het bewijs ten aanzien van “all material”. Dit zou moeten leiden tot een nadere inzage in het verwerkingsprogramma. Het niet verlenen hiervan zou in strijd zijn met artikel 6 EVRM omdat er geen sprake zou zijn van volledige openheid.
De verdediging komt op grond van dit alles tot de conclusie dat de chatberichten van de berichtendienst SkyECC niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat zowel de verkrijging als de verwerking van de SkyECC-data op onrechtmatige wijze is gegaan. Ondanks dat dit niet plaatsvond in het onderzoek van verdachte is het wel van bepalende invloed geweest op zijn vervolging.
Zonder de vergaring en de verwerking is er volstrekt te weinig bewijsmateriaal om een belastende context bij de bevindingen betreffende verdachte te zien en daarom is er sprake van een vormverzuim ex artikel 359a Sv. Als een vormverzuim een schending inhoudt van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) dan geldt volgens de verdediging dat bewijsuitsluiting passend is en subsidiair strafvermindering.
Met betrekking tot de verweten gedragingen
De verdediging heeft gesteld dat de SkyECC berichten als bewijsmiddel moeten worden gezien als “overige geschriften” welke bewijsmiddelen alleen te gebruiken zijn in combinatie met andere bewijsmiddelen. De verdediging is van mening dat de juridische kaders in de rechtspraak maken dat kritisch en behoedzaam moet worden gekeken naar de berichten voordat ze bruikbaar worden geacht en worden meegenomen in de bewijsoverweging. Dat kan alleen indien de gesprekken voor slechts één uitleg vatbaar zijn.
De identificatie van gebruiker [account 1]
De verdediging heeft kanttekeningen geplaatst bij de door het Openbaar Ministerie genoemde identificerende factoren, waarbij ook in acht moet worden genomen dat veel tegenberichten niet zijn gekraakt en waardoor de context en het verband wordt gemist. In dat verband is de verdediging onder meer van mening dat het proces-verbaal van stemherkenning van [verbalisant] niet voor het bewijs kan worden gebruikt omdat die stemherkenning onvoldoende betrouwbaar is.
De omstandigheden en berichten die door het Openbaar Ministerie voor de identificatie worden gebruikt, vormen volgens de verdediging juist contra-indicaties voor diezelfde aanname. Daarom klopt de identificatie volgens de verdediging niet althans laat dit enkel ruimte voor de vaststelling dat verdachte mogelijk de gebruiker is geweest. Dit kan volgens de verdediging enkel leiden tot de conclusie dat verdachte reeds op grond hiervan moet worden vrijgesproken.
Meerdere gebruikers
De verdediging is voorts van mening dat als wordt aangenomen dat verdachte de gebruiker is geweest van betreffend account, hij niet de enige gebruiker is geweest van het [account 1] over de gehele tenlastegelegde periode van 7 februari 2020 tot en met 10 maart 2020 en van 22 november 2020 tot en met 23 december 2020. De verdediging meent indicaties te hebben gevonden om aan te nemen dat er meerdere gebruikers zijn geweest. Een bevestiging van dit standpunt vindt de verdediging in de twee IMEI-nummers die aan het account zijn gekoppeld en dat er dan ook twee telefoons moeten zijn geweest. Dit leidt volgens de verdediging tot de conclusie dat enige betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde feiten niet kan worden vastgesteld.
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft op grond van deze constateringen een eerder gedaan verzoek herhaald om getuigen te horen, te weten de [verbalisant] en gebruikers van de Sky ID accounts waarmee [account 1] contact heeft gehad. De verklaringen van deze getuigen zijn volgens de verdediging relevant voor een door de rechtbank te nemen beslissing nu zij kunnen verklaren over de identiteit van de gebruiker van het [account 1] .
Nadere verweren met betrekking tot de verweten gedragingen.
Feit 1
De gekraakte SkyECC berichten zijn volgens de verdediging slechts “overige geschriften” en komen allemaal uit één bron Omdat er naast die overige geschriften geen bewijsmiddelen zijn, is de verdediging van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken.
Voorts is de verdediging van mening dat geen sprake is van medeplegen en dat de berichten in de periode van 7 februari tot en met 20 februari 2020 over andere zaken lijken te gaan en dat die berichten daarom niet redengevend zijn. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de periode onder feit 1 daarom verkort zou moeten worden.
Subsidiair komt de verdediging tot de conclusie dat uit de berichtgeving niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de invoer naar Nederland. Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat voor het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben van 57 kilo harddrugs het bewijs ontbreekt omdat er geen aanvullende bewijzen zijn die de berichten ondersteunen. Uiterst subsidiair wordt vrijspraak verzocht van het onder 1 onder b verweten verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren.
Feit 2
Ook ten aanzien van dit feit stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen enkel ander bewijs is dan de gekraakte SkyECC berichten en er sprake is van slechts één bron. Omdat de inhoud van die berichten niet kan worden getoetst aan ander bewijs is niet vast komen te staan dat er sprake is van een strafrechtelijke gedraging zoals strafbaar gesteld in de Opiumwet. De berichten zien niet op een concreet strafbaar feit en dragen ook niet bij aan een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
Subsidiair is de verdediging van mening dat een juiste beoordeling van de berichten tot de conclusie moet leiden dat het opzet van de gebruiker niet verder reikt dan de voorbereidingshandelingen van de invoer van de afgesproken 15 kilo.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht, waarbij de rechtbank opmerkt dat zij hierbij niet uitputtend is geweest, nu het dossier naast de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen vele andere bewijsmiddelen bevat. Omwille van de leesbaarheid van de opgenomen bewijsmiddelen volstaat de rechtbank met een samenvatting van de via SkyECC gevoerde chatgesprekken. Hierbij geldt dat de betreffende brondocumenten leidend zijn.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
De rechtmatigheid van de interceptie
Met betrekking tot de beoordeling van rechtmatigheid van de SkyECC-hack heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 13 juni 2023 prejudiciële vragen beantwoord en de beantwoording houdt -kort samengevat- in dat het interstatelijke vertrouwensbeginsel van toepassing is. Dit betekent allereerst dat de beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het in het buitenland verrichte onderzoek ten grondslag liggen, in beginsel door de rechter in de Nederlandse strafzaak moeten worden gerespecteerd. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat het onderzoek door de buitenlandse autoriteiten rechtmatig – dat wil zeggen: in overeenstemming met het buitenlandse recht – is verricht. Dit is alleen anders als in het buitenland definitief is komen vast te staan dat het daar verrichte onderzoek niet in overeenstemming met de geldende regels is verricht. De feitenrechter hoeft verder alleen aandacht te besteden aan de wijze waarop de resultaten van het in het buitenland verrichte onderzoek zijn verkregen, als die wijze van verkrijging van belang is voor de beoordeling of het gebruik voor het bewijs van die resultaten in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces. Tot slot neemt de rechter in de Nederlandse strafzaak tot uitgangspunt dat het onderzoek in het buitenland op zo'n wijze is verricht dat de resultaten daarvan betrouwbaar zijn. De Nederlandse rechter is alleen verplicht nader in te gaan op de betrouwbaarheid van de resultaten als – al dan niet naar aanleiding van wat de verdediging heeft aangevoerd – concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan.
In de beantwoording van de vragen gaat de Hoge Raad verder in op de machtigingen die in deze zaken door het Openbaar Ministerie zijn gevraagd aan de rechter-commissaris. De Hoge Raad wijst erop dat door het vragen van die machtigingen, ook in gevallen waarin dat op grond van de wet niet verplicht is, waarborgen worden gecreëerd die van belang zijn voor de manier waarop data worden geselecteerd uit grote gegevensbestanden, voor de mogelijkheden om dat selectieproces te toetsen en voor de bescherming van de privacy van betrokken personen.
Met betrekking tot hetgeen door de verdediging is aangevoerd, komt de rechtbank tot het oordeel dat, voor zover sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, die inbreuk bij wet is voorzien met inachtneming van de in het EVRM neergelegde waarborgen. De rechtbank oordeelt, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad, dat er geen vormverzuimen of andere onrechtmatigheden zijn gebleken bij het analyseren, verwerken en gebruiken van de SkyECC-data en dat de verkrijging daarvan daarom rechtmatig is.
De rechtbank is van oordeel dat de zaak van genoemd arrest Yalcinkaya vs Turkije, waarin het EHRM tot het oordeel komt dat de Turkse rechtbank onvoldoende heeft gewaarborgd dat de verdediging het kernbewijs kon betwisten, waardoor sprake is van schending van artikel 6 EVRM, op essentiële onderdelen verschilt van de onderhavige zaak en dat uit dat arrest dan ook niet volgt dat in onderhavige zaak sprake is van schending van artikel 6 EVRM.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de verdediging met betrekking tot de rechtmatigheid van de interceptie moet worden verworpen en dat de SkyECC onderzoeksresultaten voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
4.3.2.2
Het gebruik van de SkyECC-berichten als bewijs
De rechtbank heeft bij de bestudering van het dossier in het onderzoek Stromboli geconstateerd dat de verdenking jegens verdachte gebaseerd is op SkyECC-berichten waaraan het Sky-ID [account 1] heeft deelgenomen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er, omdat objectief steunbewijs in de vorm van bijvoorbeeld observaties of aangetroffen verdovende middelen ontbreekt, kritisch naar de inhoud van de SkyECC-berichten moet worden gekeken. Dat geldt te meer nu van een aantal chats de berichten van de gesprekspartners niet zichtbaar zijn geworden en uit het proces-verbaal blijkt dat (slechts) een selectie van de berichten is opgenomen in het dossier.
De rechtbank heeft geconstateerd dat aan de verdediging de dataset ter hand is gesteld waarin alle zichtbaar geworden SkyECC-berichten van [account 1] zijn opgenomen. Door het ter beschikking stellen aan de verdediging van deze dataset, is de verdediging zoveel als mogelijk in de gelegenheid geweest om de SkyECC-berichten van [account 1] in de context te plaatsen en een eventuele samenhang met andere gesprekken vast te stellen. De rechtbank stelt voorts vast dat door de verdediging niet is aangevoerd dat door het onderzoeksteam zou zijn verzuimd om belangrijke of ontlastende gesprekken in het dossier op te nemen.
Met betrekking tot de in het dossier aanwezige berichten is de rechtbank van oordeel dat behoedzaamheid moet worden betracht bij het duiden van de betekenis en strekking van gesprekken met verhullend taalgebruik. De rechtbank is van oordeel dat er in de gesprekken, ook wanneer deze behoedzaamheid wordt betracht, onmiskenbaar over de invoer van cocaïne wordt gesproken. Daarbij overweegt zij dat het geen logische en gebruikelijke conversaties zijn wanneer deze over legale zaken zouden gaan. Verdachte heeft zelf geen nadere uitleg, over hoe de gesprekken geïnterpreteerd moeten worden, gegeven. Verdachte heeft er voor gekozen om hier niets tegenover te stellen. Verdachte heeft zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen en heeft zich tijdens het proces juist aan justitie onttrokken, door niet terug te keren na een schorsing van de voorlopige hechtenis en dus ook niet op de inhoudelijke behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
Verder is algemeen bekend dat cocaïne wordt verhandeld in blokken met een ingeperst logostempel en dat deze doorgaans één kilo per stuk wegen. Daarnaast komen in de gesprekken getallen terug die naar het oordeel van de rechtbank verwijzen naar geldbedragen en meer in het bijzonder de prijs van een kilo cocaïne. Ook is het een feit van algemene bekendheid dat cocaïne doorgaans uit Zuid-Amerikaanse landen wordt ingevoerd onder andere via zeeschepen en dat deze cocaïne vervolgens in havens zoals de haven van Rotterdam in Nederland uit de container moet worden uitgehaald, waarvoor ook uithalers nodig zijn.
Dat de gesprekken over cocaïne gaan, wordt ondersteund door de foto’s die worden gestuurd. Op deze foto’s zijn namelijk blokken te zien met een ingeperst logostempel. Indien dit wordt bezien in samenhang met de inhoud van de gesprekken, kan worden vastgesteld dat de blokken op de foto’s blokken cocaïne betreffen. Dat er geen cocaïne in beslag is genomen, doet aan het voorgaande niet af.
Daarbij komt dat het algemeen bekend is dat het in de aard van de illegale cocaïnehandel ligt dat hierover niet openlijk wordt gesproken. Dat blijkt ook in onderhavig geval zo te zijn, nu er voor de communicatie over de invoer van cocaïne gebruik is gemaakt van PGP-telefoons. Deze telefoons maken gebruik van speciale encryptie waardoor de berichten niet zomaar door anderen kunnen worden gelezen of worden onderschept. En alsof dat niet genoeg is, is gebleken dat daarbij ook nog gebruik werd gemaakt van niet op een persoon terug te voeren gebruikersnamen en werd er gesproken in versluierd taalgebruik. Nu niet is gebleken dat er ook normale alledaagse gesprekken met deze telefoons werden gevoerd, kan worden geconcludeerd dat het onmiskenbare doel van het communiceren via deze telefoons was om onherkenbaar en onbespied te blijven.
4.3.2.3
De identificatie van verdachte als gebruiker van Sky-ID [account 1]
De verdediging heeft in haar verweer met betrekking tot de identificatie van verdachte als de gebruiker van het Sky-ID [account 1] , de identificerende factoren telkens afzonderlijk besproken en daarbij aangevoerd dat, omdat tegenberichten niet zijn gekraakt, de context en het verband wordt gemist.
Uit de inhoud van door de gebruiker van het Sky-ID [account 1] verstuurde en ontvangen berichten is vast komen te staan dat de gebruiker van dat Sky-ID een man betreft die in Breda woont en dat die de naam Bulent heeft. Voorts voert de gebruiker gesprekken met betrekking tot visite op 6 december in verband met de verjaardag van zijn zoon en het overlijden van zijn vader in december 2020. Deze gebeurtenissen passen bij de persoonlijke situatie van verdachte omdat zijn zoon op [datum 1] 2016 geboren is en zijn vader op [datum 2] 2020 is overleden. Daarnaast voert de gebruiker van het Sky-ID [account 1] gesprekken met betrekking tot een grijze BMW waarin hij zou zitten en die zou staan in de [straat 1] te [plaats] . Uit onderzoek is vast komen te staan dat verdachte is gecontroleerd in een grijze BMW en dat verdachte ook de huurder was van een grijze BMW en dat de [straat 1] gelegen is achter de [straat 2] , de straat waar verdachte woonde. Met betrekking tot het Sky-ID [account 1] is ook vast komen te staan dat deze werd gebruikt in combinatie met een cryptotelefoon met de IMEI-nummers [IMEI-nummer 1] en [IMEI-nummer 2] en dat in de periode van 14 augustus 2019 tot en met 7 maart 2021 die cryptotelefoon in de nachtelijke uren aanstraalde op de zendmast aan de [straat 3] te [plaats] . De [straat 2] te [plaats] valt onder de reikwijdte van de zendmast aan de [straat 3] . De rechtbank is reeds op grond van deze factoren, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachte de gebruiker is geweest van Sky-ID [account 1] . Een bevestiging van deze conclusie is nog een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] . Hij heeft in het kader van het onderzoek Stromboli een gesprek gehad met verdachte en ook meerdere ingesproken berichten afkomstig van Sky-ID [account 1] beluisterd. [verbalisant] is op grond van die vergelijking tot de bevinding gekomen dat de stem van de gebruiker van Sky-ID [account 1] qua intonatie en stemgeluid zeer sterk overeenkomt met de stem van verdachte, waaraan hij nog toevoegt dat verdachte een vrij specifiek en typerend stemgeluid heeft.
Het herhaalde verzoek van de verdediging om met betrekking tot de identificatie van verdachte nog getuigen te horen, te weten de [verbalisant] en de gebruikers van de ID-accounts waarmee Sky-ID [account 1] contact heeft gehad, wijst de rechtbank af. Op de zitting van 28 september 2023 heeft de rechtbank al bepaald dat er, gelet op het aanvullende proces-verbaal van stemherkenning, onvoldoende resterend belang was om de [verbalisant] te horen. Wel heeft de rechtbank daarbij bepaald dat de audio-files met de stem van verdachte aan het dossier moesten worden toegevoegd. Dit heeft er niet toe geleid dat door de verdediging, bijvoorbeeld aan de hand van deze audiofiles, meer of andere argumenten naar voren zijn gebracht op basis waarvan de rechtbank op de eerder door de rechtbank genomen beslissing van 28 september 2023 terug zou moeten komen.
4.3.2.4
Meerdere gebruikers ID-account
De stelling van de verdediging dat er meerdere gebruikers zouden zijn van Sky-ID [account 1] omdat gebruik werd gemaakt van twee IMEI-nummers verwerpt de rechtbank. Dat door Sky-ID [account 1] gebruik werd gemaakt van een cryptotelefoon met twee IMEI-nummers, namelijk [IMEI-nummer 1] en [IMEI-nummer 2] , staat naar het oordeel van de rechtbank niet ter discussie. Dit kan worden verklaard doordat tussentijds is gewisseld van simkaart of dat gebruik werd gemaakt van een cryptotelefoon met dual-sim. Dat er gebruik werd gemaakt van twee IMEI-nummers wil naar het oordeel van de rechtbank niet zeggen dat ook anderen gebruik hebben gemaakt van het ID-account. Verdachte heeft dat in ieder geval zelf niet zo kenbaar gemaakt en dit blijkt ook niet uit de inhoud van chatgesprekken die met het account werden gevoerd en die in de datagesprekken zijn opgenomen. Door de gebruiker van het account werd in ieder geval niet richting een ontvanger van de datagesprekken kenbaar gemaakt dat het chatgesprek met iemand anders werd gevoerd en ook andersom werd niet gevraagd met wie het chatgesprek werd gevoerd. Van twee of meerdere gebruikers van hetzelfde Sky-ID [account 1] is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken.
4.3.2.5
Medeplegen (verlengde) invoer
Medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
Op grond van de met het Sky-ID [account 1] ontvangen en gevoerde chats en ontvangen en verstuurde afbeeldingen is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte gedurende het gebruik van het Sky-ID heeft deelgenomen aan chats die betrekking hadden op de handel in verdovende middelen. Daarbij werd gesproken over prijzen en betalingen van onder andere een borg, werden foto’s verstuurd van containers, werd de haven van Rotterdam genoemd, werden foto’s verstuurd van rechthoekige blokken met indrukstempels, werd er met meerdere mensen gesproken over het uithalen van 57 stuks, onder andere in de [groeps-chat 1] , en zegt Sky-ID [account 1] dat “ze de job willen doen”. Op 8 maart 2020 werd weer een groeps-chat aangemaakt, te weten [groeps-chat 2] . Deze diende klaarblijkelijk voor het uiteindelijk uithalen van de 57 pakketten uit een container. Later volgt het bericht van Sky-ID [account 1] waarin hij zegt dat “ze de job gedaan hebben”, dat ze het verstopt hebben op het haventerrein en dat het 3 à 4 dagen kost om alles van het haventerrein te krijgen. Ook wordt nog door Sky-ID [account 1] een foto van een blok cocaïne gestuurd met een [stempel] .
De rechtbank leidt uit al deze gesprekken en foto’s af dat verdachte contacten onderhield met onder meer verkopers, leveranciers, uithalers en kopers en daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat verdachte de 57 pakketten cocaïne in een nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft ingevoerd.
Het medeplegen van het onder 1 tenlastegelegde kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Gelet op de hierna opgenomen bewijsmiddelen wordt het verweer dat het bewijs afkomstig is uit slechts één bron, verworpen. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de chatgesprekken meerdere bewijsmiddelen opleveren, nu het gaat om (meerdere) gesprekken met verschillende gebruikers van Sky-ECC en over verschillende onderwerpen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich in de periode van 7 februari 2020 tot en met 10 maart 2020 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 57 kilogram cocaïne.
4.3.2.6
Voorbereidingshandelingen
Uit chatgesprekken is gebleken dat op 27 november 2020 met drie personen een groeps-chat wordt gemaakt. Het gaat dan naast het aan verdachte toebehorende account Sky-ID [account 1] als deelnemer daaraan, om de deelnemers met Sky-ID’s [account 2] en [account 3] .
In die groeps-chat worden gesprekken gevoerd en foto’s verstuurd. Op de foto’s zijn onder meer details van een container te zien, zoals het [containernummer] en het reisschema met vertrekgegevens vanuit Santa Marta en aankomst gegevens in Antwerpen. Er zijn foto’s van een lijst met containernummers waar vorenbedoeld nummer ook op te zien is en foto’s van bills of loding. Verder zijn er foto’s verstuurd van witte blokken met de mededeling dat de “keuken klaar is” en een foto van een wit blok met stempel. In de gesprekken wordt onder meer gesproken over 20 stuks eruit gehaald, boxen op een goede plek, het in de ogen, spiegel of vloer doen, uithalen, containers, eigen stempel. Er wordt aan verdachte bevestiging gevraagd of het in de ogen gestopt kan worden als het om een [container] die naar Antwerpen gaat, waarvoor toestemming wordt gegeven door verdachte. Verdachte geeft aan dat hij containers kan checken, waarvoor betaald moet worden. [account 3] vraagt aan verdachte of hij mee “er in wil stoppen”. Ze hebben 15 plekken en kunnen alle drie er vijf in stoppen. Deze eerste keer is het 15 stuks van hen en de anderen 25 stuks, samen 40 stuks in de ogen. De aanbetaling is 33.333,-- euro, dat verdachte op 1 december 2020 naar een afgesproken plek in Zwijndrecht brengt. Verdachte geeft op 4 december 2020 aan dat hij zijn mensen heeft gezegd dat het deze week zou komen en €15.000 borg betaald. Verder geeft hij aan dat ze drie kansen hebben, als het er dan niet in zit verliest hij de borg. Op 20 december 2020 wordt er gesproken over het feit dat er geen klus meer wordt gedaan.
De rechtbank merkt ook, net zoals beschreven onder 4.3.2.2 , in dit verband op dat behoedzaamheid moet worden betracht bij het duiden van de betekenis en strekking van dergelijke gesprekken, nu niet zonder meer kan worden aangenomen dat deze gesprekken over strafbare feiten gaan. Desalniettemin is de rechtbank ook ten aanzien van deze gesprekken van oordeel dat er onmiskenbaar over de handel in cocaïne wordt gesproken. Ook hier geldt namelijk dat het geen logische en gebruikelijke conversaties zijn wanneer deze over legale zaken zouden gaan en er is over de inhoud ervan geen uitleg gegeven door verdachte, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Het is algemeen bekend dat de gebruikte bewoordingen, zoals deze in de chats naar voren komen zien op de handel in en invoer van cocaïne; Dat de gesprekken over cocaïne gaan, wordt ondersteund door de verstuurde foto’s, waarop witte blokken (met stempel) te zien zijn. Gelet op de inhoud van de gesprekken, kan worden vastgesteld dat de blokken op de foto’s blokken cocaïne betreffen. Hierbij wordt ook ten aanzien van deze gesprekken in aanmerking genomen dat het in de aard van de illegale cocaïnehandel ligt dat hierover niet in alle openheid wordt gesproken. Dat blijkt ook uit het gebruik van verdachte en zijn contacten van PGP-telefoons met speciale encryptie waardoor berichten niet zomaar kunnen worden gelezen.
Voorts volgt uit de gesprekken dat vanuit Santa Marta in totaal 40 kilo cocaïne zou worden geïmporteerd naar Nederland. Daarbij werd steeds aan Sky-ID [account 1] om bevestiging of toestemming gevraagd en is het ook Sky-ID [account 1] die een aanbetaling heeft betaald van € 33.340,= voor 15 blokken. Hoewel de betaling slechts gold voor 15 blokken, zouden deze blokken wel een onderdeel zijn van het totale beoogde transport van 40 kilogram. Het opzet van verdachte en zijn mededaders was naar het oordeel van de rechtbank dan ook gericht op het importeren van de gehele partij van 40 kilo.
Verder blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de gesprekken dat deze geen oriënterend karakter hadden waarbij enkel sprake was van kennis- en informatie-uitwisseling. Er kan uit de gesprekken duidelijk worden afgeleid dat hetgeen waarover gesproken werd ook daadwerkelijk tot uitvoering werd gebracht waardoor het voorstadium van de strafbare voorbereiding is gepasseerd. Zo werd onder meer gesproken over een verrichte betaling door verdachte en het feit dat hij mensen had geregeld aan wie hij een borg had betaald. Dat het transport van 40 kilo cocaïne uiteindelijk niet plaats heeft kunnen vinden, kwam omdat het in Santa Marta ook na drie pogingen niet was gelukt om de cocaïne aan boord van een schip te brengen.
Het verweer van de verdediging op dit punt wordt dan ook verworpen en de rechtbank is van oordeel dat sprake is van concrete strafbare voorbereidingshandelingen.
Gelet op de hierna opgenomen bewijsmiddelen wordt het verweer dat het bewijs afkomstig is uit slechts één bron, ook ten aanzien van feit 2 verworpen. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de chatgesprekken meerdere bewijsmiddelen opleveren, nu het gaat om (meerdere) gesprekken met verschillende gebruikers van Sky-ECC en over verschillende onderwerpen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen heeft medegepleegd ten aanzien van de handel in en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 7 februari 2020 tot en met 10 maart 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
A) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (mede zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) en
B) heeft vervoerd,
ongeveer 57 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 22 november 2020 tot en met 23 december 2020 te Breda en Rotterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het
vierde of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van 40 kg cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en)
immers, hebben hij, verdachte en zijn mededaders in voornoemde periode in voornoemde pleegplaats(en)
* in het kader van voornoemd transport met elkaar contact gelegd/onderhouden en afspraken gemaakt en
* via chatberichten contacten onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt over de aankoop/aankoopprijzen en het vervoer van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
* via chatberichten contacten onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt over de betaling van (on)kosten ten behoeve van dit transport met cocaïne en
* betalingen gedaan in verband met kosten ten behoeve van dit transport cocaïne en
* foto’s van een “token” (naar elkaar) verstuurd en
* foto’s van blokken cocaïne (naar elkaar) verstuurd en
* foto’s van containerdetails/nummers/kenmerken bekeken en/of beoordeeld en (naar elkaar) verstuurd en
* foto’s van bills of lading (naar elkaar) verstuurd en
* instructies gegeven over de verstopplek van die cocaïne en
* “uithalers” geregeld en geïnstrueerd
en
* een PGP telefoon met de afgeschermde applicatie Sky met chatberichten en foto’s en instructies en aanwijzingen over dit transport cocaïne, voorhanden gehad;
*
* gelden ten behoeve van de aankoop en het transport en het “uithalen” van deze cocaïne voorhanden gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 50.000,=.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte veel te verliezen heeft omdat hij getrouwd is, vier kinderen heeft en een eigen bedrijf te runnen heeft. Daarnaast heeft de verdediging verzocht in de strafmaat ten voordele van verdachte mee te laten wegen de eventueel gehonoreerde vrijspraakverweren, in welk geval hetgeen verdachte daadwerkelijk verweten kan worden aanzienlijk minder is dan de tenlastegelegde hoeveelheden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer in Nederland van 57 kilogram cocaïne en het in vereniging plegen van voorbereidingshandelingen om te komen tot de invoer van 40 kilogram cocaïne.
Op grond van het grote aantal onderscheppingen van partijen harddrugs in de grote zeehavens van Nederland, is de rechtbank er ambtshalve mee bekend dat vanuit Zuid-Amerika een constante stroom harddrugs Nederland binnenkomt en wordt doorgevoerd naar tussenhandelaren en afnemers in Nederland en in de ons omringende landen. Deze invoer en doorvoer van harddrugs, zoals cocaïne, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook de basis voor enorm veel ellende, waaronder verslavingsproblematiek, drugsoverlast en vaak ernstige geweldsfeiten. Verdachte heeft hier met zij handelen een wezenlijke bijdrage aan geleverd. Door de invoer, de verspreiding en het gebruik van harddrugs wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de handel in en het gebruik van harddrugs leidt veelal, direct of indirect, tot vele andere vormen van ondermijnende criminaliteit.
Op deze feiten kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de ernst, dan ook niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken. Uit deze oriëntatiepunten volgt dat al bij invoer van 20 kilo harddrugs, 60 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt pleegt te worden genomen. De rechtbank komt in deze zaak tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de invoer van 57 kilo harddrugs en daarnaast nog tot bewezenverklaring van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 40 kilo harddrugs. Daar komt nog bij dat verdachte, zo blijkt uit zijn strafblad, eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die door de raadsvrouw van verdachte tijdens de zitting naar voren zijn gebracht en de omstandigheden die blijken uit de door de echtgenote van verdachte, door tussenkomst van de raadsvrouw, ingestuurde brief van 31 december 2023. Uit deze brief blijkt dat een detentie van verdachte onder meer de nodige impact zal hebben op het welzijn en de toekomst van zijn kinderen. De inhoud van deze brief kan de rechtbank echter niet rijmen met het handelen van verdachte nadat zijn voorlopige hechtenis met ingang van 17 juli 2023 tot 28 september 2023 werd geschorst. Door die schorsing werd door de rechtbank aan verdachte de gelegenheid gegund om zijn leven op orde te brengen en om zaken rondom zijn onderneming te regelen. Verdachte is na die schorsing echter niet teruggekeerd en heeft daarmee de schoringsvoorwaarden overtreden, terwijl hij zich tijdens de zitting uitdrukkelijk bereid had verklaard zich daaraan te houden. Verdachte heeft de door de rechtbank gestelde voorwaarden gewoon aan zijn laars gelapt en heeft zich daarmee ook aan zijn berechting onttrokken. De rechtbank is dan ook van mening dat uit het handelen van verdachte een zekere minachting blijkt voor de rechtspraak. Kennelijk heeft verdachte daarbij ook zijn gezin en zijn bedrijf in de steek gelaten, nu de rechtbank informatie heeft ontvangen dat verdachte mogelijk naar Turkije is gevlucht. De rechtbank is op grond van dit alles dan ook van oordeel dat de aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding zijn om daarmee in het voordeel van verdachte rekening te houden bij de aan hem op te leggen strafsoort of strafmaat.
Gelet op het vorenstaande en rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en zij zal aan verdachte dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast acht de rechtbank oplegging van een geldboete passend en geboden. Geldelijk gewin was immers kennelijk het enige doel van verdachte om de bewezenverklaarde feiten te plegen. Het plegen van deze feiten was ook zichtbaar lucratief gelet op de luxe levensstijl die verdachte er op nahield en de waardevolle luxe goederen die bij verdachte werden aangetroffen. De rechtbank legt daarom aan verdachte een geldboete op van € 50.000,= te vervangen door 285 dagen hechtenis.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A en B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 50.000,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
285 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten goednummer 54, 1 sieraad (omschrijving G2647745).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 februari 2024.
Mr. R.J.H. Goossens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.