ECLI:NL:RBZWB:2024:560
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis in verband met onherroepelijke straf
Op 31 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van een verdachte, die gedetineerd is in DC Rotterdam. De rechtbank had op 24 januari 2024 de gevangenhouding bevolen, maar op 29 januari 2024 ontving de griffie een verzoekschrift tot schorsing van deze voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft het strafdossier bestudeerd en zowel de officier van justitie als de raadsman gehoord. De verdachte heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord.
De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar de vaste rechtspraak die stelt dat schorsingsverzoeken om een onherroepelijke gevangenisstraf uit te zitten doorgaans worden toegewezen. Dit is in lijn met de Europeesrechtelijke regel dat vrijheidsbeneming op de minst belastende wijze moet worden uitgevoerd. De rechtbank heeft het beleid van het Openbaar Ministerie, dat zich per definitie verzet tegen dergelijke schorsingsverzoeken, als strijdig met het recht bestempeld. Daarom heeft de rechtbank besloten het schorsingsverzoek toe te wijzen.
De rechtbank heeft bepaald dat de schorsing binnen één week na de uitspraak zal ingaan en heeft de voorlopige hechtenis geschorst ten behoeve van de executie van de resterende gevangenisstraf in een andere zaak met parketnummer 02-821183-15. Deze beslissing is genomen in raadkamer door de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier.