ECLI:NL:RBZWB:2024:5583

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
02-119756-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met lichamelijk letsel als gevolg

Op 14 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 juni 2022 openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon in Rucphen. De zaak werd behandeld op de zitting van 31 juli 2024, waar de officier van justitie, mr. J. Castelein, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof openlijke geweldpleging, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging, waarbij hij het slachtoffer meermalen tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen en geschopt.

De rechtbank overwoog dat het gepleegde geweld een reactie was op een eerdere mishandeling van de nicht van de verdachte door het slachtoffer. De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, het slachtoffer, ter hoogte van € 1.701,64, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk was, en dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kon worden aangebracht. De uitspraak benadrukte de ernst van het geweld en de impact op de kinderen van het slachtoffer, die getuige waren van de gebeurtenissen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-119756-23
vonnis van de meervoudige kamer van 14 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. W.B.M. Bos, advocaat te Oud-Beijerland

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 juli 2024, waarbij de officier van justitie mr. J. Castelein en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon of dat hij met (een) ander(en) die persoon heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen, voor zover het gaat om het openlijk geweld op de oprit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging vrijgesproken moet worden. Verdachte is niet bij het geweldsincident aan de voordeur van het slachtoffer betrokken geweest. Wel heeft hij het slachtoffer bij het latere geweldsincident op de oprit een paar tikken gegeven, maar dat moet als een eenvoudige mishandeling gekwalificeerd worden en niet als het medeplegen van een eenvoudige mishandeling. Hij heeft immers niet gezien dat door een ander ook geweld is gebruikt. Voor de subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Primair: openlijk geweld
Op zitting heeft verdachte verklaard dat hij aangever meermalen met de vuist heeft geslagen. Uit zijn verklaring op zitting en het dossier volgt dat dat was na het openlijk geweld tegen aangever door de broer en neef van verdachte bij de voordeur van aangever, waar verdachte niet bij betrokken was. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op de oprit samen met zijn neef en de nieuwe vriend van zijn nicht geweld heeft gebruikt tegen aangever, waarbij ook is geschopt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 3 juni 2022 te [plaats] , gemeente Rucphen, openlijk, te weten aan de [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] :
-meermalen tegen het hoofd en het lichaam te slaan en
-meermalen tegen het lichaam te schoppen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van eenvoudige mishandeling wordt de oplegging van een geldboete en een voorwaardelijke taakstraf voorgesteld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft op 3 juni 2022 samen met zijn neef en de nieuwe vriend van zijn nicht openlijk geweld gepleegd tegen het slachtoffer, de ex van zijn nicht met wie zij twee kinderen heeft. Daarbij is het slachtoffer geslagen en geschopt tegen zijn lichaam. Dit geweld was een reactie op de mishandeling door het slachtoffer van de nicht van verdachte kort daarvoor, waarbij zij letsel had opgelopen. Dit verklaart de boosheid bij verdachte, maar verontschuldigt het gedrag van hem en zijn medeplegers absoluut niet. Een dergelijke vorm van eigenrichting kan niet worden getolereerd.
Het gepleegde geweld heeft bovendien plaatsgevonden naast de woning van het slachtoffer en buurtgenoten zijn daar getuige van geweest. Erger nog is dat de jonge kinderen van het slachtoffer en de nicht van verdachte in de woning waren. Nadat zij getuigen waren van de mishandeling van hun moeder door het slachtoffer, hebben zij vermoedelijk ook het een en ander meegekregen van de wraakhandelingen van verdachte en zijn medeplegers. Zij zullen na het geweld tegen hun vader in ieder geval zijn letsel hebben gezien. Te verwachten is dat dit alles diepe indruk op de kinderen zal hebben gemaakt en verdachte is daar medeverantwoordelijk voor.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak geven als oriëntatiepunt bij openlijk geweld tegen een persoon met lichamelijk letsel als gevolg een taakstraf van honderdvijftig uur. De rechtbank kijkt ook naar de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat uit zijn strafblad blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en na juni 2022 ook niet meer met justitie in aanraking is geweest. Wel is op zitting gebleken dat er nog steeds familierechtelijke spanningen en emoties zijn. Daarom vindt de rechtbank dat een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk moet zijn om verdachte te stimuleren in de toekomst voor een andere oplossing dan geweld te kiezen.
Straf
Alles afwegende vindt de rechtbank een taakstraf van honderd uur passend en geboden, waarvan vijftig uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Die taakstraf is hoger dan door de officier van justitie geëist, maar het onvoorwaardelijke deel is een stuk lager.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert voor het feit een schadevergoeding van
€ 3.551,64, bestaande uit € 701,64,- aan materiële schade en € 2.850,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 701,64,-, bestaande uit het eigen risico over 2022 en het eigen risico over 2023. De verdediging heeft zich gerefereerd voor wat betreft het vorderen van het bedrag aan eigen risico over 2022, maar heeft de vordering ten aanzien van het eigen risico over 2023 betwist. Volgens de verdediging is er geen objectief verband te leggen tussen de behandeling bij de psycholoog en het ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde gevorderde materiële schade geheel toewijsbaar is tot een bedrag van € 701,64. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze schade, en dus ook het eigen risico over 2023, in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte staat, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige deel van de immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Er is civielrechtelijk mogelijk sprake van medeschuld van de benadeelde partij nu hij onherroepelijk is veroordeeld voor de mishandeling van de dochter van verdachte, waarop het geweld tegen de benadeelde partij een reactie was. Daarnaast roept het verhaal dat de benadeelde partij tegen de huisarts heeft verteld vragen op. Beoordeling van het overige deel van de vordering zou daarom nader onderzoek vragen, wat naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Dit deel van de vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf datum vonnis (14 augustus 2024) voor de materiële schade en vanaf 3 juni 2022 voor de immateriële schade. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
Naast verdachte zijn bij afzonderlijke vonnissen van dezelfde datum [medeverdachte 1] (02-119752-23), [medeverdachte 2] (02-119755-23) en [medeverdachte 3] (02-119757-23) hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van deze schade. Daarbij is ook steeds de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Nu naar burgerlijk recht meerdere personen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade, zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer van de hiervoor genoemde andere personen is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
primair:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.701,64, waarvan € 701,64 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening en € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de hiervoor onder 7. genoemde drie personen hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 1, primair), te betalen
€ 1.701,64, waarvan € 701,64 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening en € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling
27 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. M.J. Crombach, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 augustus 2024.
Mr. M.J. Crombach en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 3 juni 2022 te [plaats] , gemeente Rucphen, althans in
Nederland openlijk, te weten, aan de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] :
-meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of stompen, en/of
-meermalen, althans eenmaal met een honkbalknuppel op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, en/of
-meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te schoppen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juni 2022 te [plaats] , gemeente Rucphen, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
-meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of stompen, en/of
-meermalen, althans eenmaal met een honkbalknuppel op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, en/of
-meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te schoppen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )