4.2.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-000083-24
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de auto van aangever heeft opengebroken en daaruit golfballen, een pet en een trui heeft weggenomen. Ten aanzien van de andere ten laste gelegde goederen staat voor de rechtbank onvoldoende vast dat deze uit de auto van aangever zijn weggenomen, nu deze spullen in zijn aangifte niet worden genoemd. Het voorgaande betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met braak.
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de auto van [aangever 1] , een Toyota Rav4 met [kenteken 1] , op 9 maart 2023 omstreeks 03:06 uur is gestolen aan de [straat 1] in [plaats 5] waar hij stond geparkeerd. De Toyota is de dag erna op 10 maart 2023 om 14:45 uur in [plaats 2] aangetroffen. Rond 21:02 uur diezelfde dag werd door de politie gezien dat een blauwe Citroën met [kenteken 2] in de buurt van de Toyota parkeerde en dat verdachte uit de Citroën stapte en naar de Toyota toe liep. Verdachte heeft de Toyota ontgrendeld, is als bestuurder in de auto gestapt en is er vervolgens mee weggereden. De Toyota is door de politie tot stilstand gebracht en verdachte is vervolgens aangehouden.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte de gestolen auto voorhanden heeft gehad. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte wist, of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat de auto van diefstal afkomstig was.
De rechtbank overweegt in dat kader dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met een Citroën met [kenteken 2] naar de plaats is gebracht waar de Toyota stond geparkeerd. Als inzittenden van die auto zijn naast verdachte ook de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de betreffende Citroën op 9 maart 2023 omstreeks 01:59 uur – dus circa een uur voor de diefstal – is gestopt bij tankstation Esso Warande te [plaats 1] en dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op dat moment als inzittenden van de auto worden herkend. Verder is gebleken dat de Citroën tussen 02:33:19 uur en 03:09:58 uur in [plaats 5] is geweest en om 02:36:47 uur en 02:38:44 uur in de nabijheid van de plaats delict aan de [straat 1] 9 is gestopt. De Citroën is vervolgens tussen 03:38:28 uur en 03:48:35 uur gestopt in de [straat 2] te [plaats 6] , de straat waarin de Toyota later op 9 maart 2023 is aangetroffen. Verder zijn er in de nacht van 9 maart 2023 tussen 04:32 uur en 05:03 uur meerdere gesprekken geweest tussen verdachte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , onder andere over de locatie waar verdachte naar toe moet rijden. Tot slot heeft verdachte zelf verklaard dat hij op 9 maart 2023, toen hij werd aangehouden in de auto, deze auto naar [plaats 7] moest brengen, dat hij doktershandschoenen aan moest doen en dat hij een vierkant blokje kreeg waar hij de auto mee kon starten.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de inzittenden van de Citroën, waaronder verdachte, betrokkenheid hebben gehad bij de diefstal van de Toyota. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte daadwerkelijk verantwoordelijk is geweest voor de diefstal van de Toyota, maar is van oordeel dat het onder voornoemde omstandigheden niet anders kan dan dat verdachte wist dat de auto van diefstal afkomstig was toen hij zich op 9 maart 2023 te [plaats 2] in de auto bevond en daarin wegreed. Gelet daarop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de auto.
In hoeverre de medeverdachten op dat moment ook de beschikkingsmacht hadden over de auto en of zij de auto samen met verdachte voorhanden hebben gehad, kan de rechtbank onvoldoende vaststellen. De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte van dat onderdeel vrijspreken.
Feit 2
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023125524 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 29.
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, pagina 25 en verder van het eindproces-verbaal;
- de aangifte van [aangever 2] , pagina 22 en verder van het eindproces-verbaal.
Feit 1
De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit feit, nu het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal.
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een laptop, meerdere munten en de bankpas van aangever [benadeelde 2] heeft meegenomen uit zijn woning. Voor zover (een deel van ) de munten later door verdachte terug naar de woning van aangever zijn gebracht, doet dit voor een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde diefstal niet ter zake. Immers, op het moment dat verdachte de goederen heeft meegenomen uit de woning, heeft hij daarover op dat moment de feitelijke heerschappij gekregen en is er dus sprake van een oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de voornoemde goederen heeft gestolen van aangever.
Voor de diefstal van de GoPro camera bevat het dossier onvoldoende bewijs, zodat verdachte van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.
Uit het dossier volgt dat verdachte tijdens een deel van de ten laste gelegde periode, namelijk van 2 december 2022 tot en met 23 januari 2023, in de woning van aangever verbleef en dus toestemming had om in de woning aanwezig te zijn. Ten aanzien van die periode kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte onbevoegd gebruik maakte van een sleutel waarmee de woning kon worden geopend. Omdat de rechtbank niet kan vaststellen of verdachte de goederen tijdens of na de hiervoor genoemde periode uit de woning heeft meegenomen, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij de diefstal onbevoegd gebruik heeft gemaakt van een sleutel. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
02-204502-21
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2021203879 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 29.
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, pagina 21 en verder van het eindproces-verbaal;
- de aangifte van [benadeelde 3] , pagina 3 en verder van het eindproces-verbaal;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2021, pagina 11 en verder van het eindproces-verbaal.
02-326699-23
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte over het hek van [biercafé] is geklommen, kussens van barkrukken heeft losgesneden en deze vervolgens heeft meegenomen. Dit betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met verbreking en inklimming.