ECLI:NL:RBZWB:2024:557

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_3882
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen registratie in Fraude Signalering Voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar door de minister van Financiën. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een brief van de Belastingdienst waarin werd medegedeeld dat haar gegevens waren opgenomen in het computersysteem Fraude Signalering Voorziening (FSV). De Belastingdienst had aangegeven dat deze registratie mogelijk onterechte gevolgen voor eiseres had, maar na onderzoek bleek dat de registratie geen invloed had gehad op de behandeling van haar aangiftes of aanvragen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze bevindingen, maar de minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet gericht was tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en vertegenwoordigers van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de brief van 27 mei 2023, waarin de Belastingdienst de bevindingen meedeelde, niet kan worden aangemerkt als een besluit. De rechtbank oordeelt dat de brief enkel informatief van aard is en geen publiekrechtelijk rechtsgevolg beoogt. Eiseres heeft nog steeds recht op inzage in haar gegevens en kan eventueel een civielrechtelijke procedure starten voor schadevergoeding, maar het bezwaar tegen de brief is terecht niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 24 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3882

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

de minister van Financiën.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
1.1.
Bij brief van 30 april 2022 heeft de Belastingdienst eiseres geïnformeerd dat haar gegevens zijn opgenomen in het computersysteem Fraude Signalering Voorziening (FSV). De Belastingdienst geeft hierbij aan te gaan onderzoeken of de registratie voor eiseres mogelijk onterechte gevolgen heeft gehad. Tevens geeft de Belastingdienst aan dat eiseres zich kan melden als zij het vermoeden heeft dat zij door de registratie onterechte gevolgen heeft ondervonden.
1.2.
Op 5 mei 2022 heeft eiseres de melding gedaan dat zij denkt last te hebben gehad van de registratie in FSV bij de behandeling van haar zaken door de Belastingdienst.
1.3.
Bij brief van 27 mei 2023 heeft de Belastingdienst eiseres geïnformeerd dat na onderzoek is gebleken dat haar registratie in FSV niet heeft geleid tot aangepaste behandeling van haar aangiftes of aanvragen. Eiseres heeft hiertegen bij brief van 27 mei 2023 bezwaar gemaakt.
1.4.
De minister heeft bij beslissing op bezwaar van 19 juli 2023 het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.5.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en mr. drs. M.A.N. van de Kerkhof en mr. M. van Leeuwen-’t Hart namens de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, omdat de brief van 27 mei 2023 geen besluit zou zijn als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.De minister heeft het bezwaar van eiseres tegen de brief van 27 mei 2023 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de minister heeft miskend dat niet alleen is gevraagd om inzage in FSV, maar ook is gevraagd om een vergoeding. Nu de vergoeding niet wordt ontvangen, betreft de brief van 27 mei 2023 een besluit dat is gericht op een rechtsgevolg.
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de brief van 27 mei 2023 informerend van aard is en niet is aan te merken als een schriftelijke beslissing inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Er wordt geen wijziging aangebracht in de rechten en plichten van eiseres. Eiseres heeft nog onverkort recht op inzage of het instellen van een civielrechtelijke procedure tot het verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige daad, als eiseres meent dat daarvan sprake is. De minister is dan ook van mening dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
5. Naar het oordeel van de rechtbank kan de brief van 27 mei 2023 niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De brief is alleen informatief van aard en is niet op een publiekrechtelijk rechtsgevolg gericht en beoogt dat evenmin. De brief heeft slechts als doel eiseres mede te delen dat opname van haar persoonsgegevens in het FSV-systeem volgens de minister niet hebben geleid tot aangepaste behandeling van haar aangiftes of aanvragen. De brief op zichzelf verandert niets in de rechtspositie van eiseres. Nu de brief van 27 mei 2023 geen besluit is in de zin van de Awb heeft de minister het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Dat eiseres in haar bezwaar ook om inzage in stukken heeft gevraagd, leidt niet tot een ander oordeel omdat dat inzageverzoek pas in bezwaar is gedaan en een eventuele reactie daarop, voor zover deze een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb heeft te gelden, op zichzelf kan worden betwist. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op het informatieverzoek inmiddels een besluit is gevolgd dat door eiseres niet verder is betwist. De stelling van eiseres dat zij verwachte ook aanspraak te kunnen maken op een vergoeding wegens opname van haar gegevens in de FSV leidt evenmin tot een ander oordeel omdat er voor een dergelijke vergoeding voor – mogelijk – onrechtmatig handelen van verweerder die niet is gelegen in onrechtmatig bevonden besluiten (als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb), dan wel de voorbereiding van dergelijke besluiten, thans geen publiekrechtelijke grondslag bestaat.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 24 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publieksrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.