ECLI:NL:RBZWB:2024:5562

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
23/11444 ZW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over motiveringsgebrek bij beëindiging Ziektewet-uitkering

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 13 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering beoordeeld. Eiser had zijn uitkering beëindigd gekregen door het UWV, dat stelde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser en de medische rapporten die aan het besluit van het UWV ten grondslag lagen. Eiser had zich ziekgemeld vanwege pijn en krachtsverlies in de nek en rechterarm, en na een eerstejaarsbeoordeling werd zijn uitkering beëindigd. De rechtbank concludeert dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiser, gezien zijn beperkingen. De rechtbank stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen acht weken. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor het UWV om de geschiktheid van de functies opnieuw te onderbouwen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11444 ZW

uitspraak van 13 augustus 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.G. Hage,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 29 september 2022 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 30 oktober 2022.
1.2
Met het bestreden besluit van 16 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.3
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 29 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, en mr. H.J.J. Verhoeven namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Feiten en omstandigheden
3.1
Eiser is werkzaam geweest als buschauffeur/onderhoudsmedewerker voor 38 uur per week. Na beëindiging van dit dienstverband is aan eiser een uitkering toegekend op grond van de Werkloosheidswet met ingang van 1 juli 2020. Daarnaast is eiser sinds februari 2021 werkzaam als chauffeur leerlingenvervoer voor 15 uur per week.
Op 28 mei 2021 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege pijn en krachtsverlies in de nek en de rechterarm. Het UWV heeft vervolgens met ingang van 27 augustus 2021 een ZW-uitkering aan eiser toegekend.
Op 1 november 2021 heeft eiser zijn werk als chauffeur leerlingenvervoer hervat voor 15 uur per week.
Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Daarop is eisers ZW-uitkering beëindigd met ingang van 30 oktober 2022.
3.2
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts (getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts) en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat eiser beperkt is geacht op zwaar rechterarm- en nekbelastend werk door zijn operatie en nadien aanhoudend krachtsverlies. Dat eiser zich meer beperkt acht, is onvoldoende om meer beperkingen aan te nemen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Eiser stelt dat hij geen 10 kilo kan tillen, maar dat kan medisch objectief niet onderbouwd worden. Bij lichamelijk onderzoek wordt slechts een gering krachtsverlies van de biceps vastgesteld. Bij het item tillen in de FML wordt er bovendien van uitgegaan dat er staand/lopend getild wordt op de rug of op de schouder of met twee handen voor de buik. Eiser heeft geen belemmeringen aan de linkerarm en kan dus in staat worden geacht om 10 kilo te tillen.
In bezwaar komen heup-, knie- en duimklachten naar voren die bij de primaire beoordeling niet bekend waren. Er is bij eiser een ontsteking vastgesteld in de heup. Bij lichamelijk onderzoek wordt een drukpijnlijke heup vastgesteld. Eiser heeft fysiotherapie voor deze klachten. De verzekeringsarts b&b stelt dan ook vast dat eiser beperkt is ten aanzien van zware heupbelasting. Daarnaast heeft eiser drie jaar voorafgaand aan het onderzoek door de verzekeringsarts b&b een injectie gehad in de rechterknie. Bij lichamelijk onderzoek wordt crepiteren (krakende geluiden) van de rechterknie vastgesteld. De verzekeringsarts b&b stelt dan ook vast dat eiser beperkt is ten aanzien van zware kniebelasting. De verzekeringsarts b&b neemt daarom diverse aanvullende beperkingen aan in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen in de FML. Voor de duimklachten geldt dat bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen worden vastgesteld, dus ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om daarvoor extra beperkingen aan te nemen.
Net als de primaire arts ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om een beperking in de duurbelastbaarheid vast te stellen aangezien er geen sprake is van een stoornis in de energiehuishouding die hier aanleiding toe geeft. De lichte restrictie die door de longarts is vastgesteld bij de longfunctietest, die mogelijk wordt veroorzaak door astma, kan volgens de verzekeringsarts b&b geen dusdanig ernstige vermoeidheidsklachten verklaren dat een urenbeperking gerechtvaardigd zou zijn. Eiser heeft ook pas kortademigheidsklachten bij zwaardere fysieke inspanning, niet in rust of bij lichte fysieke inspanning.
De verzekeringsarts b&b stelt vast dat na de datum in geding ook slaapapneu is vastgesteld door de longarts. Deze is matig (AHI van 15-30) en kan daarmee een beperking in de duurbelastbaarheid niet verklaren. Daarnaast heeft eiser een slechte slaaphygiëne, waarbij hij ’s nachts korter dan gemiddeld slaapt en overdag twee keer minimaal een uur slaapt. Het slapen overdag kan verklaard worden door de slechte slaaphygiëne. Volgens de verzekeringsarts b&b wordt met de beperkingen ten aanzien van zwaar fysiek werk voldoende tegemoetgekomen aan de klachten en aandoeningen van eiser en is een urenbeperking daarom niet noodzakelijk.
Tot slot ziet de verzekeringsarts b&b in de restrictie van de longen aanleiding een beperking ten aanzien van stof, rook, gassen en dampen (geen sterk longprikkelende werkomgeving) toe te voegen aan de FML.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 4 oktober 2023.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen aan zijn rechterarm niet juist heeft vastgelegd in de FML van 4 oktober 2023. Verder voert eiser aan dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn overige beperkingen. Zo ervaart hij problemen met zijn conditie en zijn longen, waardoor hij niet goed slaapt.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de (rechter)arm, nek-, heup-, knie-, duim- en longklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd waarom er geen extra beperkingen voor de rechterarm worden aangenomen. Ook heeft hij aangegeven dat de longaandoening geen dusdanig ernstige vermoeidheidsklachten kunnen verklaren dat hierdoor reden zou zijn om op een urenbeperking aan te nemen. Eiser heeft in beroep geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen.
Kortom, niet gebleken is dat in de FML van 4 oktober 2023 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Lader, losser (Sbc-code 111220), Parking host (Sbc-code 261011) en Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180). Verder heeft de arbeidsdeskundige b&b de volgende functie geselecteerd, maar niet ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Bezorger pakketten e.d. (auto) (Sbc-code 111230).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht, aangezien deze juist de rechterarm belasten. Ter zitting heeft hij toegelicht dat de functies niet geschikt zijn omdat hij daarin boven schouderhoogte actief moet zijn en dat dit repetitief gedurende de dag dient te gebeuren. Dat kan hij niet met zijn rechterarm.
5.3
De rechtbank is er vooralsnog niet van overtuigd dat de belastbaarheid van eiser in de geduide functies niet wordt overschreden, gelet op de beperking die is aangenomen in de FML op item 5.7 (boven schouderhoogte actief zijn). In de toelichting staat immers, zonder enig voorbehoud, dat eiser met rechts niet boven schouderhoogte kan werken.
In de functie Lader, losser (Sbc-code 111220) staat bij punt 5.7: dagelijks ongeveer 1 uren: tijdens 6 werkuren 5 maal ongeveer 1 minuten achtereen (artikelen van/op hogere plank pakken/plaatsen met beide armen/handen). Zonder nadere toelichting of motivering kan niet gevolgd worden dat eiser hiertoe in staat moet worden geacht, aangezien gevergd wordt dat met beide armen/handen artikelen boven schouderhoogte worden gepakt.
Bij de functie Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) staat bij punt 5.7: dagelijks gedurende ongeveer 1 uren: tijdens 8 werkuren 5 maal ongeveer 1 minuten achtereen (zittend aan werktafel bij pakken en wegzetten printplaten iets hoger in rek (kan ook gaan staan, duur tot enkele seconden)). Het is de rechtbank niet duidelijk of er ook boven schouderhoogte gewerkt dient te worden als de printplaten staand in het rek worden geplaatst, en of dit eventueel met alleen de linkerarm/hand gedaan kan worden. Zonder nadere toelichting of motivering is ook deze functie daarom niet geschikt.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat bij de (reserve)functie van Bezorger pakketten e.d. (auto) (Sbc-code 111230) bij punt 5.7 staat: dagelijks gedurende ongeveer 1 uren: tijdens 5 werkuren 4 maal ongeveer 1 minuten achtereen (goederen pakken die hoger gestapeld staan). En niet-dagelijks gedurende ongeveer 1 uren: tijdens 7 werkuren 4 maal ongeveer 1 minuten achtereen (goederen pakken die hoger gestapeld staan). Ook in dit geval kan de rechtbank zonder nadere toelichting of motivering niet volgen dat eiser hiertoe in staat moet worden geacht. Het is ook niet duidelijk of het mogelijk is om pakketten met alleen de linkerarm/hand te pakken, zoals ter zitting door het UWV wel is gesteld.
5.4
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
6. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog een arbeidsdeskundige b&b te laten motiveren waarom eiser geschikt moet worden geacht voor de geduide functies gelet op de belasting op item 5.7. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
7. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 13 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).