In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 1 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 483.000 per 1 januari 2021. Deze waardevaststelling ging gepaard met een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 en een aanslag watersysteemheffing van het waterschap Brabantse Delta. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond.
Tijdens de zitting op 25 januari 2024, waar de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren, werd er een compromis bereikt. Partijen kwamen overeen dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2022, met waardepeildatum 1 januari 2021, zou worden vastgesteld op € 440.000. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en verlaagde de WOZ-waarde dienovereenkomstig. Dit had ook gevolgen voor de aanslagen OZB en watersysteemheffing, die eveneens werden verminderd.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 moest vergoeden aan de belanghebbende, evenals een vergoeding van € 2.370 voor de proceskosten. Deze bedragen dienen rechtstreeks aan de belanghebbende te worden betaald. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de beslissing.