In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 1 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 30 april 2022 de waarde van de onroerende zaak, een hotel gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 556.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende, eigenaar van het hotel, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
Tijdens de zitting hebben partijen een compromis bereikt, waarbij de waarde van het hotel voor het belastingjaar 2022 werd vastgesteld op € 462.000. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de bij beschikking vastgestelde waarde verlaagd naar dit bedrag. Tevens zijn de aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) en watersysteemheffing verminderd in overeenstemming met de nieuwe waarde. De heffingsambtenaar is verplicht om het griffierecht van € 50 en een vergoeding van € 2.370 voor proceskosten aan de belanghebbende te betalen.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch, binnen zes weken na verzending van de uitspraak.