ECLI:NL:RBZWB:2024:5549

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
02-188350-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van zware mishandeling en poging zware mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 13 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 december 2022 in een café in [plaats] betrokken was bij een gewelddadig incident. De verdachte heeft [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toegebracht door met een glas in zijn gezicht te slaan, wat resulteerde in blijvende schade aan zijn gezicht en ogen. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door [slachtoffer 1] te slaan, waardoor rondvliegend glas ook [slachtoffer 2] heeft geraakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer 1] en poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2]. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf van 240 uren. Tevens werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan beide slachtoffers, respectievelijk € 7.605,60 en € 1.861,27. De rechtbank overwoog dat het geweld in een druk café zeer schokkend was voor omstanders en dat de slachtoffers blijvende littekens en schade hebben opgelopen. De verdachte toonde spijt en heeft inmiddels stappen ondernomen om zijn alcoholgebruik te verminderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/188350-23
vonnis van de meervoudige kamer van 13 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2002, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman: mr. N. Brands, advocaat te Goor.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met een glas in zijn gezicht te slaan, dan wel dat verdachte op die manier [slachtoffer 1] heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld waarbij zwaar lichamelijk letsel is ontstaan;
feit 2: [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door [slachtoffer 1] met een glas in zijn gezicht te slaan waardoor rondvliegend glas [slachtoffer 2] in zijn gezicht heeft geraakt, dan wel dat verdachte op die manier [slachtoffer 2] heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld waarbij zwaar lichamelijk letsel is ontstaan dan wel dat verdachte te wijten is dat dit zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (feit 1 primair) en dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 2 subsidiair).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van [slachtoffer 1] tot een bewezenverklaring kan komen van de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (feit 1 meer subsidiair). Ten aanzien van [slachtoffer 2] is de verdediging van mening dat de rechtbank in het geheel niet tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op 3 december 2022 waren zowel verdachte als aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in [café] in [plaats] . Op enig moment is tussen verdachte en (de vriendengroep van) [slachtoffer 1] een opstootje ontstaan. Daarbij heeft [slachtoffer 1] glas in zijn oog en gezicht gekregen. Ook [slachtoffer 2] heeft hierbij glas in zijn gezicht gekregen.
De rechtbank moet de volgende vragen beantwoorden: of verdachte met een glas in het gezicht van [slachtoffer 1] heeft geslagen, of het daardoor ontstane letsel bij [slachtoffer 1] en bij [slachtoffer 2] is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel en of verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van dit (zwaar) lichamelijk letsel.
Heeft verdachte met een glas in zijn hand geslagen?
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat hij in het café plotseling iets van achter hem vandaan voelde komen en dat hij iets voelde aan de rechterkant van zijn gezicht. Hij voelde aan zijn gezicht en voelde dat hij glas in zijn gezicht had. Hij pulkte stukjes glas uit zijn gezicht en had bloed op zijn armen.
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] komt naar voren dat hij zag dat [slachtoffer 1] een glas in zijn gezicht kreeg geslagen en dat [slachtoffer 2] gewond is geraakt door een glasscherf afkomstig van het glas dat in het gezicht van [slachtoffer 1] kapot werd geslagen.
[verbalisant] heeft de camerabeelden van [café] bekeken en beschreven. Ze beschrijft dat het erg druk was in het café. Ze beschrijft dat [slachtoffer 1] zich omdraaide naar een jongen, dat er tussen [slachtoffer 1] en die jongen wat duw- en trekwerk ontstond, dat [slachtoffer 1] zijn arm om de nek van de jongen sloeg, dat [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] bij de jongen wegtrok en dat de jongen zijn arm ophief en richting [slachtoffer 1] bewoog. De verbalisant zag een voorwerp in de hand van de jongen, zag dat de jongen dit voorwerp tegen het gezicht van [slachtoffer 1] sloeg en zag vloeistof uit het voorwerp vallen.
Verdachte heeft tijdens de zitting van 30 juli 2024 verklaard dat hij [slachtoffer 1] eerst met zijn rechterhand en toen met zijn linkerhand heeft geslagen. Terwijl hij met zijn linkerhand sloeg zat daar een glas in.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen staat vast dat verdachte een glas in het gezicht van [slachtoffer 1] heeft geslagen, waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel hebben opgelopen.
[slachtoffer 1]
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 Wetboek van Strafrecht (hierna: ‘Sr’). Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Op basis van het dossier en van hetgeen ter zitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat het handelen van verdachte bij [slachtoffer 1] schade aan het gezicht en de ogen heeft veroorzaakt. De neus en wenkbrauw van [slachtoffer 1] zijn gehecht, met in totaal veertien hechtingen. [slachtoffer 1] had een scheurtje in het bindvlies van zijn rechteroog en een diepe wond in het hoornvlies. Het letsel aan het oog van [slachtoffer 1] is blijvend en [slachtoffer 1] heeft door de gebeurtenis een bril nodig. Ook heeft [slachtoffer 1] last van de ontsierende littekens in zijn gezicht, waardoor hij zich in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid nog tot een plastisch chirurg zal wenden.
(Voorwaardelijk) opzet?
Niet is gebleken dat verdachte [slachtoffer 1] met vol opzet zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Het slaan met een glas in de hand in het gezicht van iemand brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich dat het glas in het gezicht of in de ogen kapot gaat en dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel ontstaat, waardoor medisch ingrijpen noodzakelijk is. Glas is immers breekbaar en scherp als het gebroken is. Het gezicht, en met name de ogen, zijn een zeer kwetsbaar deel van het lichaam. Verdachte heeft die aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ook bewust aanvaard door de beslissing te nemen met dat glas in een vol café een ander te slaan. Het verweer van de verdediging, dat verdachte deze aanmerkelijk kans niet bewust heeft aanvaard omdat verdachte in een reflex reageerde, wordt gepasseerd. Uit de verklaring van verdachte zelf blijkt namelijk dat verdachte [slachtoffer 1] eerst met zijn rechterhand sloeg en daarna pas met zijn linkerhand met daarin het glas. In dat geval kan op het moment dat met de linkerhand geslagen wordt van een reflex geen sprake (meer) zijn.
[slachtoffer 2]
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 2] niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 Sr. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] twee snijwonden had in de wang, dat die wonden zijn geplakt, dat hij drie weken met tape heeft rondgelopen en dat hij zes maanden met littekencrème heeft moeten smeren. Thans is nog steeds een (licht) wit litteken van enkele centimeters op de wang, net boven de baardgroeilijn, zichtbaar. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit blijvend litteken voor [slachtoffer 2] iedere dag confronterend voor hem is, valt dit letsel, gezien haar lichtere aard en het lichtere medisch ingrijpen, niet onder zwaar lichamelijk letsel in juridische zin. Dit heeft tot gevolg dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 2, primair tenlastegelegde.
(Voorwaardelijk) opzet op poging?
Naar het oordeel van de rechtbank kan wel wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 2, subsidiair). [slachtoffer 2] stond immers direct naast [slachtoffer 1] in een druk café. Aannemelijk is dan dat verdachte door het slaan met een glas in het gezicht van [slachtoffer 1] ook aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel in de ogen of het gezicht had kunnen toebrengen. Het verweer van de verdediging, dat geen aanmerkelijke kans aanwezig was op zwaar lichamelijk letsel bij omstanders, omdat verdachte het glas vrijwel geheel had ‘afgesloten’ met zijn hand, volgt de rechtbank niet. Verdachte weet in deze verklaring die de raadsman geeft, zich tot op detailniveau de omstandigheden te herinneren. Dat past echter niet in de verklaring van verdachte zelf, dat hij zich van de aanleiding en het incident als geheel weinig meer weet te herinneren. Bovendien kan een glas dat wordt geslagen met een hand dat het glas ‘afsluit’ evengoed breken, waarbij de gebroken glasdelen door de slaande beweging kunnen rondvliegen en zwaar lichamelijk letsel bij omstanders in een druk café kunnen veroorzaken.
Conclusie
De rechtbank acht op basis van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 1 primair) en poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 3 december 2022 te [plaats] aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende littekens in het gezicht en blijvende beschadiging aan het oog, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een glas in het gezicht te slaan.
2
op 3 december 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, [slachtoffer 1] met een glas in het gezicht heeft geslagen waardoor die [slachtoffer 2] geraakt werd door rondvliegend glas, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring kan worden volstaan met een taakstraf van 120 uren. Voor zover het taakstrafverbod van artikel 22b Wetboek van Strafrecht van toepassing is, verzoekt de verdediging een gevangenisstraf van één dag op te leggen met daarnaast een taakstraf. De verdediging verzoekt geen voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Als wel een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd, kan met één jaar proeftijd worden volstaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling en een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft het incident – waarbij twee slachtoffers zijn gevallen – gepleegd in een druk bezocht café. Meerdere mensen waren bij de mishandeling aanwezig en hebben het incident gezien. Een dergelijk zinloos gewelddadig optreden in een uitgaangelegenheid is zeer schokkend voor omstanders en roept gevoelens van onveiligheid en onrust bij hen op.
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben letsel opgelopen. Beiden hebben blijvende littekens in het gezicht en [slachtoffer 1] heeft ook nog blijvend letsel aan zijn oog. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] worden hiermee dagelijks geconfronteerd. Voor [slachtoffer 1] geldt hierbij dat er in de toekomst hoogstwaarschijnlijk een operatie nodig zal zijn om de littekens in zijn gezicht verder te verminderen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport van 8 april 2024. Hieruit komt naar voren dat, op basis van referenteninformatie blijkt, dat verdachte geen agressieve natuur heeft. De reclassering schat in dat het alcoholgebruik van verdachte die avond een rol speelde in de situatie en voor ontremming heeft gezorgd. Verdachte lijkt lering getrokken te hebben uit de situatie. Verdachte heeft zich sinds het bewezenverklaarde feit minder in het uitgaansleven begeven en gaat bewuster om met alcoholgebruik. De andere leefgebieden van verdachte (wonen, opleiding, werk, relatie, sociaal netwerk en financiën) zijn op orde.
De reclassering ziet geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De reclassering vindt interventies niet nodig en adviseert om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Ook tijdens de zitting heeft verdachte verklaard zich minder in het uitgaansleven te bevinden en minder alcohol te drinken. Het valt de rechtbank op dat verdachte tegelijkertijd blijft verklaren dat zijn alcoholgebruik op de avond van 3 december 2022 geen invloed heeft gehad op de bewezenverklaarde feiten. Dit terwijl hij ook meermaals aangeeft zich helemaal niets te kunnen herinneren van (de aanleiding van) het gebeuren. Het valt de rechtbank ook op dat de moeder van verdachte als referent in het reclasseringsadvies heeft aangegeven dat zij het mogelijk acht dat het drankgebruik die avond wél van invloed is geweest. De rechtbank ziet dat verdachte oprecht spijt heeft van de situatie, maar gelet op voorgaande is de vraag in hoeverre verdachte de ontremmende invloed van alcohol op zijn gedrag onderkent.
Positief is dat verdachte met zijn raadsman in contact is gekomen met de slachtoffers en hun advocaat. Zij hebben in overleg een regeling getroffen voor de vergoeding van de schade, waarover hieronder meer. Verdachte heeft een deel al betaald.
De op te leggen straf
De rechtbank neemt bij de strafoplegging de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt. Voor “opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen” geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden.
Nu het gooien met het glas in het gezicht van [slachtoffer 1] ook de verwonding bij [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt, is sprake van eendaadse samenloop. De rechtbank legt voor beide feiten samen één straf op. Gezien de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf mogelijk is dan een gevangenisstraf. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte en gelet op zijn houding en de invloed die een gevangenisstraf heeft op het jonge leven van verdachte, ziet de rechtbank wel reden om een fors lagere straf op te leggen dan voornoemd uitgangspunt. Om de ernst van het feit te benadrukken, ook naar de samenleving toe, zal de rechtbank naast een onvoorwaardelijk deel ook een voorwaardelijk deel gevangenisstraf opleggen.
Gelet op het blanco strafblad van verdachte en de tijd die inmiddels is verstreken waarin verdachte zich niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, ziet de rechtbank aanleiding de proeftijd van de voorwaardelijke gevangenisstraf vast te stellen op één jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar en een taakstraf van 240 uren passend en geboden.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Verdachte, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben tijdens een gesprek in het bijzijn van hun raadslieden op 10 april 2024 overeenstemming bereikt over de door verdachte aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te betalen (im)materiële schadevergoeding. De materiële schade heeft verdachte al aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betaald; de immateriële schade moet verdachte nog aan hen betalen. Voor deze immateriële schade verzoeken [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarom oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal deze schadevergoedingsmaatregel tot betaling van het overeengekomen bedrag aan immateriële schadevergoeding opleggen. Voor [slachtoffer 1] ziet dat op een bedrag van € 7.605,60 en voor [slachtoffer 2] op een bedrag van € 1.861,27.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 55 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop van zware mishandeling en poging zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partijen
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1] (feit 1), € 7.605,60 te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 82 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 2] (feit 2), € 1.861,27 te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 29 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. Hartman, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 augustus 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 3 december 2022 te [plaats] , althans in Nederland, aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken in het
gezicht en/of blijvende beschadiging aan het oog, heeft toegebracht door die
[slachtoffer 1] met een glas in het gezicht te slaan;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 december 2022 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] met een glas in het gezicht
heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 december 2022 te [plaats] , althans in Nederland, [slachtoffer 1]
mishandeld door die [slachtoffer 1] met een glas in het gezicht te slaan, terwijl het feit
zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken in het gezicht en/of blijvende
beschadiging aan het oog, ten gevolge heeft gehad;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 3 december 2022 te [plaats] , althans in Nederland, aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken in het
gezicht, heeft toegebracht door [slachtoffer 1] met een glas te slaan waardoor die
[slachtoffer 2] geraakt werd door rondvliegend glas;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 december 2022 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, [slachtoffer 1] met een glas in het gezicht
heeft geslagen waardoor die [slachtoffer 2] geraakt werd door rondvliegend glas, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 december 2022 te [plaats] , althans in Nederland, [slachtoffer 2]
heeft mishandeld door [slachtoffer 1] met en glas te slaan waardoor die van
[slachtoffer 2] geraakt werd door rondvliegend glas, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te
weten een blijvend litteken in het gezicht ten gevolge heeft gehad;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 december 2022 te [plaats] , althans in Nederland, grovelijk,
althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig met een glas in het
gezicht van [slachtoffer 1] heeft geslagen, waardoor [slachtoffer 2] door
rondvliegend glas in het gezicht is geraakt, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat door met een glas te slaan in een druk café in de directe
nabijheid van andere personen de aanmerkelijke kans ontstond dat een tweede
persoon gewond zou raken door rondvliegend glas, waardoor het aan zijn schuld te
wijten is geweest dat die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend
litteken in het gezicht heeft bekomen;
( art 308 lid 1 Wetboek van Strafrecht )