ECLI:NL:RBZWB:2024:5546

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
24/5696
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking Alcoholwetvergunning en vrijstelling exploitatievergunningplicht

Op 8 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een B.V. uit [plaats], had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Roosendaal van 24 juni 2024, waarin de Alcoholwetvergunning en de vrijstelling van de exploitatievergunningplicht werden ingetrokken. De burgemeester had deze intrekking gebaseerd op het argument van schijnbeheer, waarbij werd gesteld dat [partner bestuurder] feitelijk de exploitant van het horecabedrijf was, terwijl verzoekster dit ontkende. Tijdens de zitting op 8 augustus 2024 waren zowel de gemachtigde van verzoekster als de burgemeester vertegenwoordigd door verschillende raadsheren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van de burgemeester geschorst tot twee weken na de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de vergunningen en dat de controleverslagen niet voldoende aanknopingspunten boden voor de conclusie dat [partner bestuurder] als leidinggevende optrad. Tevens werd bepaald dat het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- moest worden terugbetaald en dat de burgemeester in de proceskosten van verzoekster moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.750,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5696
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 augustus 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [plaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. O. Smits),
en

De burgemeester van de gemeente Roosendaal, (de burgemeester).

Inleiding

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van 24 juni 2024 over het intrekken van een Alcoholwetvergunning en een vrijstelling van de exploitatievergunningplicht. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter op dezelfde dag verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Namens verzoekster waren haar gemachtigde en [bestuurder] , bestuurder, aanwezig. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van de Crommenacker, mr. I.J.A.M. Jongeneelen en [naam 1] .
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Verzoekster exploiteert [horecabedrijf 1] aan de [adres] in [plaats] (hierna: het horecabedrijf). Op 12 mei 2021 heeft de burgemeester aan verzoekster een Alcoholwetvergunning en vrijstelling van de exploitatievergunningplicht verleend. Op de Alcoholwetvergunning staan als leidinggevenden vermeld: [bestuurder] , [naam 2] en [naam 3] . Bij bestreden besluit heeft de burgemeester de Alcoholwet-vergunning en de vrijstelling van de exploitatievergunningplicht ingetrokken, vanwege schijnbeheer. [1] Uit het bestreden besluit blijkt dat de burgemeester verzoekster een termijn heeft gegeven tot uiterlijk 9 augustus 2024 om de exploitatie van het horecabedrijf te beëindigen. Telefonisch en in een e-mailbericht van 31 juli 2024 heeft de burgemeester aan de rechtbank medegedeeld dat die termijn niet wordt verlengd in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2. In het bestreden besluit heeft de burgemeester besloten tot intrekking vanwege schijnbeheer. Volgens de burgemeester is onjuiste of onvolledige informatie verstrekt ter verkrijging van de vergunning en vrijstelling, omdat [partner bestuurder] (hierna: [partner bestuurder] ) feitelijk exploitant is van het horecabedrijf en werkzaam is in het bedrijf als leidinggevende. Aan dat standpunt heeft de burgemeester verschillende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. De burgemeester heeft in aanmerking genomen dat [partner bestuurder] de partner is van [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ) en dat hij tot 1 oktober 2020 en 3 november 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel stond ingeschreven als algemeen directeur en aandeelhouder van het horecabedrijf. De aanvragen voor de Alcoholwetvergunning en vrijstelling van de exploitatievergunningplicht zijn kort daarna ingediend. De burgemeester heeft verder in aanmerking genomen dat een verband bestaat tussen het horecabedrijf en het horecabedrijf ‘ [horecabedrijf 2] ’ waarvan [partner bestuurder] exploitant is. Daarnaast hebben toezichthouders verschillende controles uitgevoerd bij het horecabedrijf en is geconstateerd dat [partner bestuurder] op die momenten in het horecabedrijf aanwezig was en richting de toezichthouders optrad als woordvoerder. De burgemeester heeft ook verschillende verklaringen overgelegd, die van (oud)werknemers zouden zijn, waarin wordt verklaard dat [partner bestuurder] hun leidinggevende is.
3. Verzoekster heeft daartegen aangevoerd dat [partner bestuurder] niet de exploitant of leidinggevende is van het horecabedrijf. Dat hij meer dan zelden in het horecabedrijf aanwezig is, kan worden verklaard doordat hij de partner is van [bestuurder] . Uit de controleverslagen blijkt onvoldoende dat [partner bestuurder] als leidinggevende zou optreden. Uit die verslagen blijkt niets meer dan dat [partner bestuurder] de toezichthouders meerdere keren (om verschillende redenen) te woord heeft gestaan. De burgemeester heeft ook de context van elke controle onvoldoende meegenomen, waardoor een vertekend en onvolledig beeld van de situatie is ontstaan. Ook uit de afgelegde verklaringen kan niet worden afgeleid dat [partner bestuurder] als leidinggevende zou optreden. De telefonische verklaring van 31 januari 2024 is niet bruikbaar als bewijs, omdat verzoekster een juridisch conflict heeft met deze persoon. De overige gespreksverslagen met de overige personeelsleden zijn onvoldoende redengevend, omdat de verklaringen niet zijn ondertekend en geen ‘vraag- en antwoord opmaak’ hebben. Verzoekster heeft daaraan toegevoegd dat ook onvoldoende aanwijzingen bestaan dat ten tijde van de aanvraag van de Alcoholwetvergunning en de vrijstelling onjuiste informatie is verstrekt. Het enkele feit dat [partner bestuurder] zich kort voor de aanvraag heeft teruggetrokken uit de onderneming is onvoldoende. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom [partner bestuurder] van slecht levensgedrag zou zijn en tot slot aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter heeft het besluit van de burgemeester van 24 juni 2024 tot intrekking van de Alcoholwetvergunning en de vrijstelling van de exploitatievergunningplicht geschorst tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Het bestreden besluit is een voor verzoekster belastend besluit. Daarom ligt het op de weg van de burgemeester om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren en aan het intrekkingsbesluit een deugdelijke motivering ten grondslag te leggen. Hieruit moet blijken dat en waarom aannemelijk is dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de in het besluit toegepaste intrekkingsgronden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester dat onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt in het bestreden besluit. Uit de controleverslagen blijkt dat [partner bestuurder] vaak aanwezig is in het horecabedrijf. De controleverslagen bieden echter onvoldoende aanwijzingen voor de conclusie dat [partner bestuurder] leidinggevende is in het horecabedrijf of dat hij exploitant is van het horecabedrijf. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan die conclusie ook niet worden gebaseerd op de verklaringen die door de burgemeester zijn overgelegd, omdat daar niet uit blijkt door wie die verklaringen zijn afgelegd en die verklaringen ook niet door die personen zijn ondertekend. Ook wanneer dat – eventueel in bezwaar – wordt gerepareerd, is het voor de voorzieningenrechter nog maar de vraag of de vergaande conclusie van de burgemeester, dat al ten tijde van de aanvraag een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven en dat [partner bestuurder] de leidinggevende in de zaak is of zelfs dat de onderneming voor zijn rekening en risico wordt gedreven, met de thans voor liggende verklaringen kan worden onderbouwd. De Burgemeester zal bij de te nemen beslissing op bezwaar ook nog moeten ingaan op hetgeen daarover in bezwaar wordt aangevoerd.
Onder die omstandigheden had de burgemeester de Alcoholwetvergunning en de vrijstelling van de exploitatievergunning niet mogen intrekken.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht wordt terugbetaald. Verder veroordeelt de voorzieningenrechter de burgemeester in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het intrekkingsbesluit van de burgemeester van 24 juni 2024 tot uiterlijk twee weken na de beslissing op bezwaar;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 371,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2024 door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Alcoholwet en artikel 2.28a, eerste lid, onder a en onder d, en tweede lid, onder d, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Roosendaal (APV).