ECLI:NL:RBZWB:2024:554

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
10548147 CV EXPL 23-2200 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vorderingen uit zorgverzekeringsovereenkomst en beoordeling van verjaringstermijnen

In deze zaak tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij, die wordt vertegenwoordigd door Stichting Rechtswinkel Tilburg, staat de zorgverzekeringsovereenkomst centraal. VGZ vordert betaling van premie en zorgkosten van de gedaagde, die stelt dat zij altijd heeft betaald. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar stelling te onderbouwen. De rechter concludeert dat de vorderingen niet zijn verjaard, omdat VGZ de verjaringstermijn heeft gestuit door middel van aanmaningsbrieven. De kantonrechter wijst de vorderingen van VGZ toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 458,48. Het vonnis is uitgesproken op 31 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10548147 \ CV EXPL 23-2200
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: [naam] ,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: Stichting Rechtswinkel Tilburg.

1.De zaak in het kort

Tussen partijen bestaat een zorgverzekeringsovereenkomst. VGZ vordert van [gedaagde] premie en zorgkosten op grond van die zorgverzekeringsovereenkomst. [gedaagde] zegt altijd alles te hebben betaald, maar deze stelling heeft zij onvoldoende onderbouwd. Ook komt de kantonrechter tot het oordeel dat de vorderingen niet zijn verjaard. VGZ heeft de verjaringstermijn gestuit. De kantonrechter komt uiteindelijk tot het oordeel dat [gedaagde] de vordering moet betalen. Hoe tot dit oordeel is gekomen wordt in dit vonnis uitgelegd.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 mei 2023 met bijlagen;
- de conclusie van antwoord met één bijlage;
- de conclusie van repliek met bijlagen;
- de conclusie van dupliek.

3.De feiten

Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
a. Tussen [gedaagde] en VGZ bestaat een zorgverzekeringsovereenkomst.
VGZ heeft [gedaagde] onder andere de volgende brieven gestuurd:
  • De brief van 3 oktober 2013 waarin [gedaagde] wordt aangemaand een bedrag van € 4.442,44 te betalen. Het gaat in deze brief om vorderingen op grond van de zorgverzekeringsovereenkomst in de periode van 1 november 2008 tot en met 28 februari 2013.
  • De brief van 16 december 2013 aan het adres van de toenmalig bewindvoerder van [gedaagde] . Daarin wordt verwezen naar de brief van de bewindvoerder en gevraagd om een inkomsten en uitgavenoverzicht waaruit blijkt dat er geen aflossing mogelijk is.
  • De brief van 17 december 2013 aan de toenmalig bewindvoerder van [gedaagde] waarin een opgave van de betalingsachterstand tot 17 december 2013 wordt gegeven. In die brief is aangegeven dat het openstaande bedrag op dat moment € 0,- is.
  • De brief van 26 mei 2015 waarin [gedaagde] wordt aangemaand een totaalbedrag met rente en kosten van € 4.612,00 te betalen.
  • De aanmaningsbrief van 17 september 2015.
  • De aanmaningsbrief van 2 mei 2016.
  • De brief van 3 juni 2018 waarin [gedaagde] wordt verzocht een bedrag van € 5.600,20 te betalen. In deze brief is een lijst opgenomen met daarin aangegeven om welke bedragen het gaat. Uit de lijst volgen premiebedragen en declaraties vanaf 1 november 2008.
  • De brieven van 1 juli 2018, 22 juli 2018 en 12 augustus 2018, waarin [gedaagde] wordt verzocht te betalen. In die brieven is een lijst opgenomen met daarin de bedragen waar het om gaat.
  • De aanmaningsbrieven van 4 december 2018 en 27 december 2018.
  • De brieven van 10 februari 2019, 3 maart 2019, 7 april 2019, 5 mei 2019, 3 januari 2021 en 25 juli 2021 waarin [gedaagde] wordt verzocht te betalen. In die brieven is een lijst opgenomen met daarin de bedragen waar het om gaat.

4.Het geschil

Wat is het standpunt van VGZ en wat vordert zij?
4.1
VGZ stelt dat [gedaagde] een betalingsachterstand heeft. Dit gaat om niet betaalde premie, gedeclareerde zorgkosten die vallen onder het eigen risico en kosten die niet door VGZ worden vergoed. Op grond van de zorgverzekeringsovereenkomst moet [gedaagde] het openstaande bedrag aan VGZ betalen.
4.2
VGZ stelt een vordering te hebben van € 9.619,07, zij vermeerdert deze vordering met de wettelijke rente tot 17 april 2023 een bedrag van € 1.439,13 en de buitengerechtelijke kosten van € 907,65. Door [gedaagde] is een bedrag van € 2.116,63 al betaald. Een bedrag van € 9.849,22 staat nu nog open. Om een hoog bedrag aan griffierechten te voorkomen, beperkt VGZ haar vordering tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijk rente. Daarbij doet zij uitdrukkelijk geen afstand van de rest van haar vordering. VGZ vordert ook dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld. VGZ wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
Wat is het standpunt van [gedaagde] ?
4.3
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] vindt dat de vordering van VGZ moet worden afgewezen en wil dat VGZ in de proceskosten wordt veroordeeld. [gedaagde] brengt samengevat en voor zover van belang het volgende naar voren. Zij heeft alle rekeningen en facturen die zij heeft ontvangen altijd betaald. Van de bedragen waarvan VGZ zegt dat die niet zijn betaald en in het specificatieoverzicht zijn opgenomen, heeft [gedaagde] nooit een originele rekening of factuur ontvangen. Omdat de facturen ontbreken, kan [gedaagde] niet controleren of de bedragen juist zijn. Nu ook in deze procedure geen originele facturen zijn overgelegd, is de vordering onvoldoende onderbouwd. De vorderingen tussen 1 november 2008 en 27 maart 2018 zijn verjaard. Deze vorderingen zijn van meer dan vijf jaar voor de datum van de dagvaarding. De verjaringstermijn is door VGZ niet gestuit. VGZ heeft dan wel brieven gestuurd, maar daarmee is niet voldaan aan de vereisten voor het stuiten van de verjaringstermijn. Voor het stuiten van een verjaringstermijn moet een schriftelijke mededeling door de schuldeiser worden gedaan waarin zij zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoud. Uit de schriftelijke mededeling moet een duidelijke waarschuwing blijken dat de schuldenaar er ook na de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat zij beschikking houdt over gegevens en bewijsmateriaal zodat zij zich tegen een vordering ook behoorlijk kan verweren. VGZ heeft in haar brieven alleen gezegd dat bij niet betalen wordt overgegaan tot dagvaarden en dat met een betaling een dagvaarding kan worden voorkomen. Er is alleen gewezen op extra kosten en soms is aangegeven dat als er niet wordt betaald er een incassobureau wordt ingeschakeld. Daarmee heeft VGZ de verjaringstermijn niet gestuit. In de periode 2010 tot 2014 stond [gedaagde] onder bewind. De rekeningen en facturen uit die periode hadden met de bewindvoerder moeten worden gedeeld. Of dat ook is gedaan weet [gedaagde] niet. Zij heeft in die periode in ieder geval zelf geen rekeningen en facturen van VGZ ontvangen.

5.De beoordeling

Wat is tussen partijen in geschil?
5.1
Tussen partijen is in geschil of de bedragen die VGZ vordert wel terecht zijn en of VGZ haar vordering wel voldoende heeft gespecificeerd. Als de bedragen door [gedaagde] verschuldigd zouden zijn, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de vorderingen van vijf jaar voor de dagvaarding zijn verjaard.
Is de vordering voldoende gespecificeerd?
5.2
Door VGZ is bij de dagvaarding als bijlage een lijst van twaalf pagina’s gevoegd. Op deze lijst staat opgenomen welke bedragen VGZ van [gedaagde] vordert. Hierop staan maandpremies over de periode november 2008 tot en met februari 2023 waarvan VGZ stelt dat [gedaagde] deze niet heeft voldaan. Ook staan er gedeclareerde zorgkosten op die onder het eigen risico vallen of door VGZ aan de zorgverlener zijn voldaan, maar niet worden vergoed. Bij deze zorgkosten is opgenomen om welke zorg het gaat en de datum van de factuur. Het gaat bijvoorbeeld om farmacie, tandheelkundige hulp, laboratoriumonderzoek, fysiotherapie en zittend ziekenvervoer. Daarmee heeft VGZ haar vordering voldoende gespecificeerd. Door de combinatie van de factuurdatum en een omschrijving van de verleende zorg, is voor [gedaagde] voldoende duidelijk om welke kosten het gaat. Als [gedaagde] de omschreven zorg niet zou hebben ontvangen, ligt het op haar weg om aan de hand van de lijst van VGZ aan te geven welke kosten ten onrechte in rekening zouden zijn gebracht. Nu zij dit niet heeft gedaan, gaat de kantonrechter er in deze procedure van uit dat de bedragen op de lijst terecht bij [gedaagde] in rekening zijn gebracht. Dan is vervolgens de vraag of [gedaagde] deze kosten al heeft betaald.
Heeft [gedaagde] de vorderingen al betaald?
5.3
[gedaagde] verweert zich tegen de vordering en zegt alle rekeningen en facturen altijd te hebben betaald. Het ligt op de weg van [gedaagde] om deze stelling met feiten en stukken te onderbouwen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan. De kantonrechter begrijpt dat het lastig kan zijn om betalingen van bijvoorbeeld kleine factuurbedragen uit 2008 en 2009 terug te vinden, maar op de lijst met bedragen die VGZ vordert en bij de dagvaarding heeft gevoegd staan bijvoorbeeld ook premiebedragen uit 2022 en 2023 die niet zouden zijn betaald. Als deze bedragen onterecht als vordering door VGZ op de lijst zouden zijn opgenomen, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om bijvoorbeeld bankafschriften te overleggen waaruit blijkt dat zij die bedragen wel heeft betaald. Nu [gedaagde] tegenover geen enkel bedrag dat VGZ vordert en is opgenomen op de lijst een betaalbewijs heeft overgelegd, is er in deze procedure geen reden te twijfelen aan de juistheid van de lijst met niet betaalde vorderingen. Het verweer van [gedaagde] dat zij alle rekeningen en facturen altijd heeft betaald, wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen.
Is een deel van de vorderingen verjaard?
5.4
Op grond van artikel 3:307 Burgerlijk Wetboek verjaart een vordering zoals de vordering van VGZ na vijf jaar. Deze termijn van vijf jaar kan worden gestuit. Als die termijn is gestuit, begint de termijn weer opnieuw voor vijf jaar te lopen. Een deel van de vorderingen van VGZ is meer dan vijf jaar oud, daarom is de vraag of VGZ de verjaringstermijn heeft gestuit. In het eerste lid van artikel 3:317 Burgerlijk Wetboek staat dat de verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Anders dan [gedaagde] naar voren heeft gebracht, is ook het sturen van een schriftelijke aanmaningsbrief voldoende om een verjaringstermijn te stuiten. Met de aanmaningsbrief van 3 oktober 2013 heeft VGZ de verjaringstermijn van de vorderingen vanaf 1 november 2008 gestuit. Vanaf toen is een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar gaan lopen. Na de aanmaningsbrief van 3 oktober 2013 zijn steeds binnen een periode van vijf jaar opnieuw aanmaningsbrieven verstuurd, waardoor de verjaringstermijn opnieuw is gestuit. De vorderingen van VGZ zijn niet verjaard. De brief van 17 december 2013 aan de toenmalig bewindvoerder waarin is aangegeven dat de betalingsachterstand tot dat moment € 0,- is, kan verwarrend zijn geweest. Maar met de aanmaningsbrief van 3 oktober 2013 is de verjaring al gestuit. Ook moet uit de reeks van brieven van voor en na 17 december 2013 voor [gedaagde] voldoende duidelijk zijn geweest dat er volgens VGZ sprake is van een betalingsachterstand waarvan zij wil dat deze wordt voldaan.
De vorderingen worden toegewezen
5.5
De vordering in hoofdsom is door VGZ voldoende gespecificeerd. [gedaagde] heeft haar verweer dat zij alle rekeningen en facturen altijd heeft betaald, onvoldoende onderbouwd en de vorderingen zijn door stuiting niet verjaard. Tegen de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten is geen afzonderlijk verweer gevoerd. De wettelijke rente mag VGZ op grond van de wet vorderen. De hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en worden geacht redelijk te zijn. Ook die vordering is daarom toewijsbaar. De vorderingen van VGZ worden toegewezen.
Proceskosten
5.6
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 130,48
- griffierecht € 128,00
- salaris gemachtigde € 160,00 (2 punten x tarief € 80,00)
- nakosten
€ 40,00
Totaal € 458,48

6.De beslissing

De kantonrechter
1. veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 500,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2023 tot de dag dat alles is betaald;
2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 458,48, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.