Op 9 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 januari 2024 werd beschuldigd van het voorhanden hebben van grote hoeveelheden soft- en harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk 966,38 gram cocaïne, 2199 xtc-pillen, 38 gram MDMA, 358 gram hasj en 1619 gram hennep in zijn bezit had. De zaak werd behandeld op de zitting van 26 juli 2024, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat de politie rechtmatig de woning van de verdachte had betreden, wat leidde tot de ontdekking van de drugs. De verdediging betwistte de rechtmatigheid van de woningdoorzoeking en pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim en dat de bewijsmiddelen voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde dat de in beslag genomen drugs onttrokken worden aan het verkeer. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.