ECLI:NL:RBZWB:2024:5482

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
10838015 AZ VERZ 23-66
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De werkgever, een B.V., had verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, omdat deze zich schuldig had gemaakt aan onzedelijk gedrag op de werkvloer. Na bewijslevering is vastgesteld dat de werknemer meerdere collega's onzedelijk heeft betast en aan hun kleding heeft getrokken, wat door verschillende getuigen is bevestigd. De kantonrechter oordeelde dat dit gedrag ernstig verwijtbaar was en dat de werkgever daarom niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 6 augustus 2024, zonder opzegtermijn en zonder recht op transitievergoeding. De werknemer is bovendien veroordeeld in de proceskosten van de procedure. Daarnaast is het concurrentiebeding van de werknemer vernietigd, omdat de kantonrechter oordeelde dat het hem onbillijk benadeelde. De werkgever had niet aangetoond dat het vertrek van de werknemer zou leiden tot een aantasting van het bedrijfsdebiet. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de werknemer niet-ontvankelijk is in zijn verzoek om als 'good leaver' te worden aangemerkt, aangezien de werkgever geen partij is in de aandeelhoudersovereenkomst waar dit verzoek op is gebaseerd.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer / rekestnummer: 10838015 \ AZ VERZ 23-66
Beschikking van 5 augustus 2024
[de werkgever] B.V.,
te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [de werkgever] ,
gemachtigde: mr. E.A.V. van Dam,
tegen
[de medewerker],
te [plaats 2] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [de medewerker] ,
gemachtigde: mr. Y.H.M. van Mierlo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 10 april 2024 en de daarin vermelde stukken;
- de brief van mr. Van Dam van 30 april 2024 met bijlagen 1 tot en met 12;
- de brief van mr. Van Dam van 6 juni 2024 met de oproepingen van de getuigen;
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 26 juni 2024;
- de e-mail van mr. Van Mierlo van 5 juli 2024.
1.2.
Aan het einde van het getuigenverhoor op 26 juni 2024 is [de medewerker] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten of hij getuigen in contra-enquête wil horen. Bij e-mail van 5 juli 2024 heeft mr. Van Mierlo gemeld dat [de medewerker] daarvan afziet. Vervolgens heeft de kantonrechter de uitspraak bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

De hoofdzaak
Beschikking van 10 april 2024
2.1.
De kantonrechter verwijst naar de beschikking van 10 april 2024 en wat daarin is overwogen en beslist.
Bewijslevering
2.2.
[de werkgever] is toegelaten te bewijzen dat:
[de medewerker] collega’s heeft betast in [locatie] in de nacht van 16 op 17 september 2023
2.3.
[de werkgever] heeft in dat verband het rapport van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ), ditmaal met verklaringen, overgelegd (bijlagen bij de brief van 30 april 2024). Het gaat om de verklaringen van mevrouw [naam 2] , mevrouw [naam 3] , mevrouw [naam 4] , de heer [naam 5] , mevrouw [naam 6] , mevrouw [naam 7] , de heer [naam 8] , mevrouw [naam 9] , [de medewerker] en mevrouw [naam 10] . Verder heeft [de werkgever] [naam 8] , [naam 2] , [naam 9] en [naam 3] door de kantonrechter als getuigen onder ede doen horen.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [de werkgever] is geslaagd in haar bewijsopdracht, zodat is komen vast te staan dat [de medewerker] collega’s heeft betast in [locatie] in de nacht van 16 op 17 september 2023. Daarvoor is het volgende van belang.
[naam 2]
2.5.
heeft bij [bedrijf] (bijlage 3 bij de brief van 30 april 2024) verklaard dat zij tijdens de betreffende nacht in [locatie] van achteren werd gegrepen en voelde dat vingers haar schaamstreek raakten. Zij heeft verklaard dat toen zij zich omdraaide, [de medewerker] er stond en iets zei in de trant van: sorry. [naam 2] heeft dat tijdens het getuigenverhoor onder ede herhaald. Daarbij heeft zij nog toegelicht dat zij zeker weet dat het [de medewerker] was. In dezelfde seconden als waarin zij de greep voelde, stond [de medewerker] er. Er was niemand anders in de buurt dan [de medewerker] .
2.6.
De verklaringen van [naam 2] worden ondersteund door de door [naam 8] bij [bedrijf] (bijlage 9 bij de brief van 30 april 2024) en tijdens het getuigenverhoor afgelegde verklaringen. Hij heeft beide keren op gelijke wijze verklaard dat hij zag dat [de medewerker] [naam 2] achterwerk betastte. Op het getuigenverhoor heeft hij nog toegelicht dat hij daarover geen twijfels heeft.
[naam 3]
2.7.
heeft zowel bij [bedrijf] (bijlage 4 bij de brief van 30 april 2024) als tijdens het getuigenverhoor verklaard dat tijdens de betreffende nacht in [locatie] tegen haar wil haar jurk omhoog werd getrokken, dat zij zich direct omdraaide en dat zij zag dat het [de medewerker] was die haar jurk omhoog trok.
[naam 4] , [naam 6] en [naam 10]
2.8.
Ten slotte volgt uit de verklaringen van [naam 4] , [naam 6] en [naam 10] bij [bedrijf] dat [de medewerker] zich ook tegenover hen tijdens de nacht in [locatie] heeft misdragen. Zo heeft [naam 4] verklaard dat [de medewerker] tegen haar wil haar billen heeft betast bij een knuffel (bijlage 5 bij de brief van 30 april 2024). [naam 6] heeft verklaard dat [de medewerker] tegen haar wil over haar neus heeft gewreven en haar jurk heeft opgetild (bijlage 7 bij de brief van 30 april 2024). [naam 10] heeft verklaard dat [de medewerker] tegen haar wil aan het voorstuk van haar bh heeft getrokken (bijlage 12 bij de brief van 30 april 2024).
2.9.
De verklaringen van [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 6] en [naam 10] dat [de medewerker] hen heeft betast of hun kledingstukken heeft opgetild/er aan heeft getrokken, en de verklaring van [naam 8] dat hij heeft gezien dat [de medewerker] [naam 2] betastte, komen de kantonrechter oprecht voor. Daartegenover staat slechts de verklaring van [de medewerker] zelf dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de verwijten die hem worden gemaakt (bijlage 11 bij de brief van 30 april 2024). Er zijn geen andere stukken of verklaringen – anders dan die van [de medewerker] – die afwijken van hetgeen [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 6] , [naam 10] en [naam 8] verklaren. De kantonrechter heeft daarom geen enkele reden eraan te twijfelen dat het is gegaan zoals [naam 2] , [naam 8] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 6] en [naam 10] hebben verklaard. In rechte moet het er daarom, in weerwil van de betwisting van [de medewerker] , voor worden gehouden dat [de medewerker] zich heeft misdragen door tegen hun wil [naam 2] , [naam 4] en [naam 6] onzedelijk te betasten en bij [naam 3] , [naam 6] en [naam 10] kledingstukken op te tillen of er aan te trekken.
Verwijtbaar handelen
2.10.
Het onzedelijk betasten van collega’s en het optillen van/trekken aan kledingstukken van collega’s door [de medewerker] levert verwijtbaar handelen van hem op, zodanig dat niet van [de werkgever] kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 sub e BW). De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden. De gedragingen van [de medewerker] tasten de lichamelijke integriteit en waardigheid van collega’s aan. Het tast ook de veiligheid op de werkvloer aan. Invoelbaar is dat (vrouwelijke) collega’s zich niet langer veilig voelen, als [de medewerker] in de buurt is. [naam 2] heeft verklaard bij [bedrijf] en tijdens het getuigenverhoor dat zij overstuur was na de betasting door [de medewerker] . Zij heeft toegelicht dat zij niet wist hoe zij moest reageren en dat zij vervolgens overstuur naar buiten is gegaan met collega’s. Daarnaast weegt mee dat het niet om één incident gaat, maar dat [de medewerker] zich tegenover meerdere collega’s heeft misdragen. Alles afwegende oordeelt de kantonrechter dat de gedragingen van [de medewerker] zelfs
ernstigverwijtbaar handelen opleveren. In dat verband merkt de kantonrechter nog op dat de naar zeggen van [de medewerker] losse bedrijfscultuur binnen [de werkgever] , waarbij grove, harde, zwarte humor over mannen en vrouwen aan de orde van de dag zou zijn – wat daar verder van zij – niets aan voormeld oordeel afdoet en geen enkele rechtvaardiging kan vormen voor de bewezen geachte gedragingen van [de medewerker] .
Geen opzegtermijn
2.11.
Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [de medewerker] , geldt er geen opzegtermijn voor [de werkgever] voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst (artikel 7:671b lid 9 sub b BW). De kantonrechter bepaalt de einddatum van de arbeidsovereenkomst op 6 augustus 2024.
Geen transitievergoeding
2.12.
[de werkgever] is geen transitievergoeding verschuldigd vanwege het ernstig verwijtbaar handelen door [de medewerker] (artikel 7:673 lid 7 sub c BW).
Proceskosten
2.13.
Aangezien sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen van [de medewerker] , zal hij worden veroordeeld in de proceskosten (aanbeveling 3.3 van Aanbeveling schikking en proceskosten Wwz), aan de zijde van [de werkgever] tot en met vandaag vastgesteld op:
- griffierecht € 128,00
- salaris gemachtigde € 543,00
- kosten getuigen € 5,00
- nakosten € 135,00 (plus de kosten van betekening
zoals vermeld in de beslissing)
-----------------
- totaal € 811,00
Het tegenverzoek
Geen transitievergoeding en geen opzegtermijn
2.14.
Gelet op hetgeen in de rechtsoverwegingen 2.11 en 2.12 is geoordeeld, zullen het verzoek tot betaling van een transitievergoeding en het verzoek om rekening te houden met de opzegtermijn worden afgewezen.
Concurrentiebeding
2.15.
Partijen zijn in de arbeidsovereenkomst een concurrentiebeding overeengekomen. Dat luidt:
“Het is Werknemer niet toegestaan, zonder schriftelijke toestemming van Werkgever, een dienstverband aan te gaan hetzij direct, hetzij indirect, dan wel voor eigen rekening of door middel van samenwerking met natuurlijke of rechtspersonen werkzaamheden uit te voeren, dan wel uit te laten voeren, binnen Nederland, welke gelijk, gelijksoortig of verwant zijn aan de activiteiten van (de aan) Werkgever (gelieerde ondernemingen), binnen een periode van twaalf (12) maanden na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst.
Indien Werknemer in strijd met de verplichtingen uit dit artikel handelt, zal [hij/zij] in afwijking van artikel 7:650 leden 3, 4 en 5 BW aan en tot persoonlijk voordeel van Werkgever, zonder dat enige ingebrekestelling vereist is, voor iedere overtreding een boete verbeuren van EUR 5.000 (vijfduizend euro) per overtreding en van EUR 500 (vijfhonderd euro) voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. Werkgever is gerechtigd om, in plaats van boete, volledige schadevergoeding te vorderen.”
2.16.
Naar de kantonrechter begrijpt, meent [de medewerker] dat het concurrentiebeding vernietigd moet worden, omdat het hem onbillijk benadeelt. [de medewerker] stelt dat hij door [de werkgever] is opgeleid in de arbeidsbemiddeling in de [branche] en dat dit zijn enige werkervaring is. [de werkgever] heeft nagenoeg met alle partijen in de [branche] een leveringsovereenkomst of een klantrelatie. Door het concurrentiebeding wordt hij brodeloos gemaakt, aldus [de medewerker] . [de medewerker] voert verder aan dat van benadeling van [de werkgever] geen sprake is, omdat hij geen kennis heeft van bedrijfsgeheimen waarvoor het bedrijfsbelang van [de werkgever] moet worden beschermd, en hij al enige tijd geen persoonlijk of intensief contact met klanten heeft gehad. [de werkgever] betwist dat er een onbillijke benadeling van [de medewerker] is, waarvoor het belang van [de werkgever] om [de medewerker] aan het concurrentiebeding te houden moet wijken. Zij voert aan dat [de medewerker] beschikt over cruciale informatie over klanten en de kandidaten die bij klanten worden geplaatst. Zij meent dat niet is gebleken dat het onmogelijk is voor [de medewerker] elders werk te vinden.
2.17.
De rechter kan een concurrentiebeding vernietigen indien in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door het beding onbillijk wordt benadeeld (artikel 7:653 lid 3 BW). Als uitgangspunt geldt dat een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van de werkgever, oftewel de knowhow en goodwill, te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever in zijn bedrijfsdebiet is aangetast bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrerende werkgever of de werknemer anderszins concurrerend actief wordt. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever “meeneemt” en elders kan inzetten, is inherent aan zijn vertrek. Dat een concurrent profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Het concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent of anderszins concurrerende inzet, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis kan gebruiken in de concurrentieslag, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen met de werknemer (zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 september 2019, ECLI:NL:HR:GHARL:2019:7739).
2.18.
Gelet op de betwisting van [de medewerker] , inhoudende dat hij niet beschikt over bedrijfsgeheimen waarvoor het bedrijfsbelang van [de werkgever] moet worden beschermd, had het op de weg van [de werkgever] gelegen om te concretiseren welke cruciale kennis over klanten en kandidaten [de medewerker] heeft volgens haar. Dat heeft zij niet gedaan. Een toelichting daarop ontbreekt. Er is daarom niet gebleken dat het vertrek van [de medewerker] leidt tot een aantasting van het bedrijfsdebiet van [de werkgever] , bijvoorbeeld omdat [de medewerker] beschikt over essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën die hij elders kan inzetten, of dat klanten zullen overstappen met [de medewerker] . Aan de andere kant heeft [de medewerker] wel een gerechtvaardigd belang bij vernietiging van het concurrentiebeding. Het beding beperkt hem namelijk in zijn vrije arbeidskeuze. Niet weersproken is dat hij door [de werkgever] is opgeleid in de petrochemiebranche en dat hij buiten die branche geen ervaring heeft. [de medewerker] heeft derhalve vooral waarde en kansen in de arbeidsbemiddeling in de [branche] . Aangezien [de medewerker] een belang heeft bij vernietiging van het concurrentiebeding, terwijl niet is gebleken van een (zwaarwegend) belang aan de zijde van [de werkgever] , wordt [de medewerker] door het concurrentiebeding onbillijk benadeeld. De kantonrechter vernietigt het daarom. Door die vernietiging kan [de werkgever] geen rechten ontlenen aan het beding.
2.19.
De verzochte verklaring voor recht dat [de werkgever] geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding, zal worden toegewezen.
Good leaver
2.20.
[de medewerker] verzoekt om hem aan te merken als “good leaver” bij de afwikkeling van de certificaten die hij bezit op grond van een aandeelhoudersovereenkomst (productie 3 van [de werkgever] ).
2.21.
De kantonrechter is met [de werkgever] van oordeel dat [de medewerker] niet-ontvankelijk is in dat verzoek jegens [de werkgever] . De aandeelhoudersovereenkomst is een overeenkomst tussen [de medewerker] , [stichting] , [B.V.] en [B.V. 2] B.V. [de werkgever] is geen partij bij die overeenkomst.
Proceskosten
2.22.
Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld in het tegenverzoek, zullen de proceskosten met betrekking tot het tegenverzoek worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter
De hoofdzaak
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 6 augustus 2024,
3.2.
veroordeelt [de medewerker] in de proceskosten van € 811,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [de medewerker] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
Het tegenverzoek
3.4.
verklaart dat [de werkgever] geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding,
3.5.
verklaart [de medewerker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek om hem als good leaver te kwalificeren bij de afwikkeling van alle B- en C-certificaten,
3.6.
wijst de andere verzoeken af,
3.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2024.