ECLI:NL:RBZWB:2024:5479

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/419311 / FA RK 24-786 en C/02/423959 / FA RK 24-2947
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • D. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en wijziging hoofdverblijfplaats van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de vernietiging van de erkenning door de man. De vrouw, verzoekster in de zaak, heeft verzocht om de erkenning van de man als vader van de minderjarige te vernietigen, en om het gezag over de minderjarige aan haar alleen toe te wijzen. De man heeft verweer gevoerd en verzocht om de erkenning te handhaven, tenzij uit een DNA-test zou blijken dat hij niet de biologische vader is. De bijzondere curator heeft ook verzocht om de erkenning te vernietigen, gezien de resultaten van een DNA-onderzoek dat aantoont dat de man niet de biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet gedwaald heeft bij de erkenning, maar dat de juridische situatie niet overeenkomt met de feitelijke situatie. De rechtbank heeft de erkenning van de man vernietigd en de bijzondere curator benoemd om de belangen van de minderjarige te behartigen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw tot wijziging van het gezag en de hoofdverblijfplaats afgewezen, nu de erkenning van de man is vernietigd. De rechtbank heeft de bijzondere curator de opdracht gegeven om te onderzoeken wat de minderjarige nodig heeft om de situatie te verwerken en om te kijken naar de mogelijkheden voor contact tussen de man en de minderjarige.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummers: C/02/419311 / FA RK 24-786
C/02/423959 / FA RK 24-2947
datum uitspraak: 6 augustus 2024
beschikking over wijziging hoofdverblijfplaats, vaststelling kinderbijdrage, wijziging gezag en vernietiging erkenning tevens benoeming bijzondere curator
in de zaken van
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [plaats 1] ,
verzoekster en verweerster bij zelfstandig verzoek in de zaak met nummer
FA RK 24-786,
belanghebbende in de zaak met nummer
FA RK 24-2947,
advocaat: mr. E. Sijnesael te Middelburg,
tegen
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [plaats 1] ,
verweerder en verzoeker bij zelfstandig verzoek in de zaak met nummer
FA RK 24-786,
belanghebbende in de zaak met nummer
24-2947,
advocaat: mr. V.C. Serrarens te Middelburg,
en
mr. [de curator] ,advocaat in [plaats 2] , in haar functie als bijzondere curator over de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2010,
verzoekster in de zaak met nummer
FA RK 24-2947,
belanghebbende in de zaak met nummer
FA RK 24-786.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
Inzake C/02/419311 / FA RK 24-786
- het op 22 februari 2024 ontvangen verzoek, met bijlagen;
- de brief van mr. Sijnesael van 12 maart 2024, inhoudende een aanvulling van het verzoek;
- het op 4 maart 2024 ontvangen verweerschrift, met bijlagen, tevens houdende voorwaardelijk zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier van 21 maart 2024 van mr. Serrarens;
- het F9-formulier van 28 maart 2024 van mr. Serrarens;
- de beschikking van de rechtbank van 8 april 2024, tot benoeming van een bijzondere curator;
- de brief van mr. Sijnesael van 9 april 2024, inhoudende een vermeerdering van de verzoeken;
- het verslag van de bijzondere curator van 2 mei 2024, ingekomen bij de griffie op 3 mei 2024;
- het F9-formulier van mr. Serrarens van 18 juni 2024.
Inzake C/02/423959 / FA RK 24-2947
- het verzoek van de bijzondere curator van 2 mei 2024.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 28 juni 2024. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook waren aanwezig de bijzondere curator en een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Bij beschikking van de rechtbank Middelburg d.d. 30 december 2013 is bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan wordt uitgeoefend door de vrouw en de man tezamen en is een zorgregeling vastgesteld tussen de man en [minderjarige] .
2.4
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank d.d. 22 maart 2016 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Intervence, rechtsvoorganger van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, met ingang van 22 maart 2016 tot 22 maart 2017. Voorts is door de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend bij de andere ouder met gezag, te weten de man, met ingang van 22 maart 2016 tot 22 september 2016. Bij beschikking van de kinderrechter van 8 september 2016 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 22 maart 2017.
2.5
Bij beschikking van deze rechtbank van 25 oktober 2016 is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man bepaald en is een zorgregeling vastgesteld die inhoudt dat [minderjarige] iedere woensdag uit school tot na het avondeten en ieder weekend vanaf vrijdag uit school tot zondag na het avondeten bij de vrouw zal verblijven, waarbij de vrouw [minderjarige] terugbrengt naar de man.
2.6
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.7
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 april 2024 is mr. [de curator] benoemd als bijzondere curator over [minderjarige] .

3.De verzoeken

Inzake C/02/419311 / FA RK 24-786
3.1
De vrouw verzoekt, na aanvulling, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning, voor zover dat wettelijk mogelijk is, toe te wijzen;
- indien de erkenning van de man van [minderjarige] in stand blijft, de vrouw alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten;
- indien het gezamenlijk gezag van partijen in stand blijft, de beschikking van 25 oktober 2016 te wijzigen en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw vast te stellen;
- de man te veroordelen tot het voldoen van een bedrag gelijk aan de door de man ontvangen kinderbijslag aan de vrouw met ingang van 1 april 2024 tot aan de datum waarop de vrouw zelf de kinderbijslag en het kindgebonden budget kan aanvragen.
3.2
De man voert geen verweer tegen het verzoek van de vrouw tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] . De man voert wel verweer tegen het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een kinderbijdrage. Hij verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.3
De man verzoekt zelfstandig:
  • dat de erkenning van [minderjarige] door de man zal worden vernietigd als uit een DNA-test volgt dat hij niet haar biologische vader is;
  • dat er een bijzondere curator voor [minderjarige] zal worden benoemd.
3.4
De vrouw voert geen verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man.
Inzake C/02/423959 / FA RK 24-2947
3.5
De bijzondere curator verzoekt de erkenning door de man van [minderjarige] te vernietigen.
3.6
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten

Inzake C/02/419311 / FA RK 24-786 en C/02/423959 / FA RK 24-2947
4.1
Door en namens de vrouw wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Er is sprake van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de beschikking van 25 oktober 2016. [minderjarige] verblijft sinds 29 december 2023 volledig bij de vrouw. Op 28 december 2023 heeft zich een escalatie voorgedaan tussen de man en [minderjarige] . Als gevolg daarvan wil [minderjarige] niet meer terug naar de man. [minderjarige] staat ingeschreven bij de man en de man ontvangt zodoende alle toeslagen voor haar. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Partijen zijn overeengekomen dat de kinderbijslag met ingang van 1 april 2024 volledig toekomt aan de vrouw en de vrouw verzoekt te bepalen dat de man met ingang van 1 april 2024 een bedrag voldoet gelijk aan het bedrag dat de man ten behoeve van [minderjarige] ontvangt aan kinderbijslag tot het moment waarop de vrouw zelf de kinderbijslag ontvangt. De man wist van meet af aan al dat de kans dat hij de biologische vader van [minderjarige] zou zijn, 50% bedroeg nu de vrouw rond de conceptie ook seksueel contact met de heer [naam] heeft gehad en de man daarvan op de hoogte was. De man heeft dan ook niet gedwaald rondom de erkenning en dus moet hij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek. De vrouw betwist dat de huisarts van partijen precies heeft uitgerekend wanneer de bevruchting heeft plaatsgevonden. Dis niet op de dag af nauwkeurig uit te rekenen. De man was heel onzeker over zijn aanstaande rol als vader en daarom heeft de vrouw positief over hem in haar dagboek geschreven. Dit hield geen verband met de vraag wie de biologische vader van [minderjarige] is. Voor zover het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning wordt afgewezen verzoekt de vrouw haar alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten. Partijen hebben geen enkel contact meer met elkaar en de man wil ook geen enkel contact meer met [minderjarige] . Handhaving van het gezamenlijk gezag is dan ook niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] heeft duidelijk aan de vrouw aangegeven dat zij geen contact met de man wil. De vrouw zal haar dan ook niet dwingen tot contact of een gesprek met de man. Zij heeft al heel wat voor haar kiezen gehad de afgelopen jaren en daarom vindt de vrouw het belangrijk dat de rust die er nu is ontstaan, blijft bestaan. De vrouw verzoekt het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning toe te wijzen.
4.2
Door en namens de man wordt in het verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. [minderjarige] is de afgelopen jaren door de vrouw tegen de man opgezet. De relatie tussen de man en [minderjarige] is daardoor flink verslechterd. De man kan pas instemmen met een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] nadat een DNA-test heeft plaatsgevonden. Mogelijk is de heer [naam] de biologische vader van [minderjarige] . De vrouw wil echter niet meewerken aan een DNA-test om dit te bevestigen. De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door hem te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De man heeft tot op heden altijd de helft van het kindgebonden budget van € 533,- per maand aan de vrouw overgemaakt. De man zal met ingang van 1 april 2024 de kinderbijslag aan de vrouw overmaken. De vrouw ontvangt een lager bedrag aan kindgebonden budget dan waarmee ze rekent in haar verzoekschrift, nu zij al kindgebonden budget voor een ander kind ontvangt. Het bedrag van € 533,- per maand moet worden verrekend met het bedrag van € 27,93 aan CZ-premie per maand. Daarnaast verzoekt de man bij wege van zelfstandig verzoek op grond van artikel 1:205 BW vernietiging van de erkenning van [minderjarige] als uit de DNA-test blijkt dat hij niet de biologische vader van [minderjarige] is nu hij rondom de erkenning heeft gedwaald. De man heeft vanaf het begin af aan niet geweten dat hij niet de biologische vader van [minderjarige] is. In september 2023 kwam hij de familie [naam] tegen en toen hoorde hij dat [naam] de biologische vader van [minderjarige] zou kunnen zijn. Vanaf dat moment zijn bij de man de twijfels over zijn biologisch vaderschap naar boven gekomen, ook omdat [minderjarige] qua uiterlijk veel op de heer [naam] lijkt. De vrouw heeft ten tijde van de conceptie met zowel de man als de heer [naam] seksueel contact gehad. In de week dat zij seksueel contact met de man heeft gehad is [minderjarige] verwekt. De man heeft altijd gedacht dat hij de biologische vader van [minderjarige] is en op basis van de berekening die de dokter heeft gemaakt was ook meteen duidelijk dat de man de verwekker van [minderjarige] moet zijn. De vrouw is er ook altijd vanuit gegaan dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. De man heeft [minderjarige] altijd als zijn eigen dochter beschouwd en opgevoed. De vrouw heeft ieder verzoek van de man tot het laten plaatsvinden van een DNA-onderzoek geweigerd en kwam er een tijd geleden ineens achter dat de vrouw achter de rug van de vrouw om een DNA-test heeft laten uitvoeren. Dit heeft er bij hem diep ingehakt. Een jaar voordat [minderjarige] naar haar moeder vertrok begon het contact tussen de man en [minderjarige] te verslechteren. De man is er niet trots op hoe hij in bepaalde situatie heeft gehandeld. Hij vindt het heel jammer dat het zo gelopen is en dat [minderjarige] blijkbaar geen contact met hem wil. De man hoopt op een mooi afsluitend gesprek met [minderjarige] . Wellicht kan de bijzondere curator daar een rol in spelen. De man durft nu zelf geen contact met [minderjarige] op te nemen omdat hij bang is dat dat nog meer kwaad bloed zet en hij haar niet onder druk wil zetten. De man verzoekt zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning toe te wijzen en niet het subsidiaire verzoek van de bijzondere curator, omdat hij van mening is dat hij gedwaald heeft rondom de erkenning.
4.3
In het verslag van 2 mei 2024 voert de bijzondere curator aan dat de vrouw in de periode februari/maart 2024 een DNA-onderzoek heeft laten verrichten tussen de heer [naam] en [minderjarige] . Uit dit onderzoek komt naar voren dat de kans dat de heer [naam] de biologische vader van [minderjarige] is, 99,9999% bedraagt. Na toetsing aan de criteria uit artikel 1:205 BW acht de bijzondere curator het onaannemelijk dat de man gedwaald heeft ten tijde van de erkenning, nu van aanvang af het biologisch vaderschap van de man niet heeft vastgestaan. Alle betrokkenen waren immers bekend met het feit dat de vrouw met zowel de man als met de heer [naam] seksueel contact heeft gehad. De bijzondere curator is van mening dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, dan wel dat zijn verzoek moet worden afgewezen. De bijzondere curator verzoekt namens [minderjarige] op grond van artikel 1:205 lid 1 sub a BW de erkenning van [minderjarige] door de man te vernietigen, nu de man niet de biologische vader van [minderjarige] is en [minderjarige] de wens tot vernietiging van de erkenning ook uitdrukkelijk heeft uitgesproken. De bijzondere curator acht erkenning door de heer [naam] op dit moment nog te vroeg. Tijdens de mondelinge behandeling voert de bijzondere curator aan dat het voor [minderjarige] van belang is dat er duidelijkheid komt over of de man wel of niet haar juridische vader blijft. De bijzondere curator heeft bewust niet gekozen voor gerechtelijke vaststelling van het vaderschap omdat [minderjarige] aangeeft dat ze daar nog niet aan toe is. De bijzondere curator vindt het positief te horen dat de man aangeeft dat hij een afsluitend gesprek met [minderjarige] wil. De bijzondere curator vraagt zich af of er nog bijzondere hulpverlening voor [minderjarige] nodig is. Mocht benoeming van een bijzondere curator op grond van artikel 1:250 BW geraden zijn dan is de bijzondere curator bereid om ook op die grond tot bijzondere curator over [minderjarige] te worden benoemd.
4.4
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat [minderjarige] er recht op heeft dat de juridische en feitelijke situatie met elkaar overeenstemmen en dat dus de erkenning door de man van [minderjarige] in haar belang moet worden vernietigd. Het was voor [minderjarige] beter geweest als partijen een andere route hadden bewandeld om tot duidelijkheid over het vaderschap te komen. [minderjarige] heeft nu op een vervelende manier te horen gekregen dat de man niet haar biologische vader is. Dit moet ze allemaal verwerken. De Raad kan niet adviseren welk verzoek, dat van de man of van de bijzondere curator, moet worden toegewezen. [minderjarige] heeft de afgelopen jaren een band opgebouwd met de man en die band wordt door een vernietiging van de erkenning niet ineens ongedaan gemaakt. De vrouw heeft ermee ingestemd dat de man [minderjarige] heeft opgevoed en als vaderfiguur in haar leven betrokken was. [minderjarige] heeft zich gehecht aan de man en de man vormt dus een hechtingsfiguur voor haar. Het is belangrijk dat er een gesprek plaatsvindt tussen de man en [minderjarige] zodat er dingen tussen hen kunnen worden uitgesproken en om te kijken welke rol de man kan spelen in het leven van [minderjarige] , ook al zal hij niet meer haar juridische vader zijn. De Raad maakt uit het verslag van de bijzondere curator op dat [minderjarige] de man op de een of andere manier wel mist maar dat zij denkt dat de man haar niet wil zien. De man wil echter wel graag een gesprek met [minderjarige] en denkt op zijn beurt dat [minderjarige] geen contact met hem wil. Er is een hoop scheef gegroeid en dat moet worden rechtgetrokken. Wellicht dat dat met behulp van hulpverlening kan gebeuren. Het is belangrijk dat er voor [minderjarige] voldoende ondersteuning komt in dit hele proces. Benoeming van een bijzondere curator kan daarvoor helpend zijn. De Raad vindt het dan passend dat de huidige bijzondere curator opnieuw benoemd wordt, nu [minderjarige] haar al kent en zij dan niet opnieuw moet kennismaken met een andere bijzondere curator.

5.De beoordeling

Inzake C/02/419311 / FA RK 24-786
Kinderalimentatie
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek omtrent de kinderalimentatie ingetrokken. Gelet op deze intrekking hoeft dit verzoek niet meer te worden beoordeeld. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen.
Benoeming bijzondere curator
5.2
Op het verzoek van de man om een bijzondere curator te benoemen om [minderjarige] te vertegenwoordigen, is reeds beslist bij beschikking van deze rechtbank van 8 april 2024.
Vernietiging erkenning
Juridisch kader
5.3
Uit artikel 1:205 lid 1 BW volgt dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is, bij de rechtbank kan worden ingediend:
a. door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
b. door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
c. door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
5.4
De rechtbank stelt vast dat uit het overgelegde DNA-onderzoek blijkt dat zeer aannemelijk is (99,999999996%) dat een ander dan de man (namelijk [naam] ) de biologische vader is van [minderjarige] . Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de man om de erkenning door de man van [minderjarige] te vernietigen, nu de voorwaarde is vervuld. Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarde uit sub b van artikel 1:205 lid 1 sub b BW. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man niet gedwaald omtrent de erkenning. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat de man wist dat zij in de periode rondom de verwekking van [minderjarige] ook geslachtsgemeenschap heeft gehad met de heer [naam] . De man had, indien voor hem bij de beslissing om [minderjarige] al dan niet te erkennen doorslaggevend was dat hij de biologische vader van [minderjarige] was, na moeten gaan of dat daadwerkelijk ook zo was door bijvoorbeeld een DNA-onderzoek te laten uitvoeren. De man heeft gesteld dat hij, nadat hij bekend was geraakt met de zwangerschap van de vrouw, naar de huisarts is gegaan en dat de huisarts heeft uitgerekend dat hij wel de biologische vader van [minderjarige] moest zijn. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat het niet mogelijk is om een bevruchting op de dag nauwkeurig uit te rekenen en aldus vast te stellen op welke dag de vrouw zwanger is geraakt. Het had op de weg van de man gelegen om zekerheid te verkrijgen omtrent zijn biologisch vaderschap van [minderjarige] . De man wist dat er een risico bestond dat hij niet de biologische vader van [minderjarige] zou zijn. In die wetenschap heeft hij er desondanks samen met de vrouw voor gekozen om geen uitsluitsel te verkrijgen over zijn biologisch vaderschap en om samen als gezin verder te gaan. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de man niet gedwaald heeft omtrent zijn biologisch vaderschap van [minderjarige] . De rechtbank zal de man dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning.
Inzake C/02/423959 / FA RK 24-2947
5.5
Omtrent het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning van de man oordeelt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 1:205 lid 1 sub a BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is, bij de rechtbank kan worden ingediend door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden. Het verzoek moet worden ingediend door een bijzondere curator die de minderjarige vertegenwoordigt. Op grond van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de erkenning door de man wordt vernietigd. Niet in geschil is dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is. Dit staat voor alle betrokkenen vast en blijkt ook genoegzaam uit het uitgevoerde DNA-onderzoek. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat de juridische situatie overeenkomt met de feitelijke en dat de juridische band tussen de man en [minderjarige] wordt doorbroken. Zowel de man als de vrouw hebben verklaard dat zij wensen dat de erkenning door de man wordt vernietigd. Ook de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het in het belang van [minderjarige] is dat de erkenning door de man wordt vernietigd. De rechtbank zal het verzoek van de bijzondere curator daartoe dan ook toewijzen.
Inzake C/02/419311 / FA RK 24-786
5.6
Nu de erkenning van [minderjarige] door de man zal worden vernietigd komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de voorwaardelijk geformuleerde verzoeken van de vrouw met betrekking tot eenhoofdig gezag, respectievelijk bepaling hoofdverblijfplaats.
Beëindiging werkzaamheden bijzondere curator
5.7
Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van [minderjarige] door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure – in eerste aanleg – als voltooid.
Inzake C/02/423959 / FA RK 24-2947
Benoeming bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:250 BW
5.8
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende. Wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders in strijd zijn met die van de minderjarige, kan de rechtbank, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarige terzake, zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
5.9
Gebleken is dat zich in deze procedure met betrekking tot [minderjarige] een belangenstrijd in de zin van voormeld artikel voordoet, welke strijd zich toespitst op de vraag of en zo ja, hoe het contact tussen de man en [minderjarige] moet worden vormgegeven. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het van belang is dat er, op zijn minst, een gesprek plaatsvindt tussen de man en [minderjarige] zodat er dingen tussen hen kunnen worden uitgesproken en om te kijken of en zo ja, welke rol de man kan spelen in het leven van [minderjarige] . De man heeft jarenlang een belangrijke rol gespeeld in het leven van [minderjarige] en de man is dan ook een hechtingsfiguur voor haar. Het contact tussen [minderjarige] en de man is abrupt stopgezet en dat is schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Bovendien maakt de rechtbank, net als de Raad, uit het verslag van de bijzondere curator op dat [minderjarige] de man mogelijk op de een of andere manier wel mist. De man en de vrouw blijken niet in staat om onderling overeenstemming daarover te bereiken, daarbij rekening houdend met de geuite wensen van [minderjarige] , zodat er sprake is van een strijd tussen het belang van de ouder en het belang van [minderjarige] .
5.1
De rechtbank acht het dan ook in het belang van [minderjarige] dat een bijzondere curator
haar belangen behartigt, en kan bezien of en zo ja, op welke wijze de man een rol kan spelen in het leven van [minderjarige] en op welke wijze er omgang tussen hen kan zijn. Tijdens de mondelinge behandeling is het vorenstaande besproken en is op basis van de reacties besloten dat als er een bijzondere curator wordt benoemd, dit bij voorkeur mr. [de curator] zal zijn, omdat zij al kennis heeft gemaakt met [minderjarige] . De man en de vrouw hebben aangegeven dat ze kunnen instemmen met het benoemen van mr. [de curator] als bijzondere curator.
5.11
Mr. [de curator] , kantoorhoudende te [plaats 2] , is bereid gevonden om als bijzondere curator op te treden en zal gezien het vorenstaande door de rechtbank worden benoemd.
5.12
De rechtbank geeft de bijzondere curator de opdracht mee om inzicht te krijgen in wat [minderjarige] nodig heeft om al hetgeen is gebeurd op een juiste wijze te kunnen verwerken en in dat kader te bezien of omgang in het belang van [minderjarige] is en zo ja, op welke wijze, maar in ieder geval ook te bezien of een gesprek (al dan niet afsluitend) mogelijk is.
5.13
Het staat de bijzondere curator vrij gesprekken te voeren met de betrokken personen die informatie over [minderjarige] kunnen verschaffen.
5.14
De rechtbank wijst de ouders er op dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator te geven instructies gevolg te geven.
5.15
Voorts verzoekt de rechtbank de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek in acht te nemen.

6.De beslissing

De rechtbank
Inzake C/02/419311 / FA RK 24-786
6.1
wijst de verzoeken van partijen af;
6.2
benoemt – met inachtneming van het hiervoor overwogene – over de minderjarige
tot bijzondere curator: mr. [de curator] , kantoorhoudende te [plaats 2] ;
Inzake C/02/423959 / FA RK 24-2947
6.3
vernietigt de door [de man] op 29 april 2011 gedane erkenning van [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ;
6.4
verzoekt de griffier – niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld – in het gezagsregister met betrekking tot [minderjarige] een latere vermelding van deze rechterlijke beslissing tot vernietiging van de erkenning toe te voegen en de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag door te halen;
6.5
verzoekt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW – op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Goes.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.