ECLI:NL:RBZWB:2024:542

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
22/3315
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en geldigheid parkeervergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De rechtbank behandelt de naheffingsaanslagen die aan belanghebbende zijn opgelegd voor het niet voldoen van parkeerbelasting in de periode van 2 tot en met 24 februari 2022. Belanghebbende had een geldige parkeervergunning, maar betwistte de geldigheid ervan na zijn verhuizing naar een nieuw adres. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, met uitzondering van één aanslag die vernietigd wordt. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 1.367,50, en dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 31 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3315, BRE 22/3317, BRE 22/3319, BRE 22/3320, BRE 22/3322, BRE 22/3323, BRE 22/3324, BRE 22/3326, BRE 22/3327, BRE 22/3329, BRE 22/3330 en BRE 24/1206

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. C.C.J. Mouwen, verbonden aan Möller en Cools Advocaten),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van 19 april 2022, 2 mei 2022, 14 juni 2022 en 13 juli 2022.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende onder andere de volgende naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd. [1]
Aanslagen op volgorde genummerd
Datum van oplegging
Aanslagnummer
Zaaknummer in beroep
1
02-02-2022
[aanslagnummer 1]
BRE 22/3326
2
07-02-2022
[aanslagnummer 2]
N.v.t.
3
08-02-2022
[aanslagnummer 3]
BRE 22/3328*
4
09-02-2022
[aanslagnummer 4]
BRE 22/3316*
5
10-02-2022
[aanslagnummer 5]
BRE 22/3322
6
11-02-2022
[aanslagnummer 6]
BRE 22/3314*
7
12-02-2022
[aanslagnummer 7]
BRE 22/3321*
8
13-02-2022
[aanslagnummer 8]
BRE 22/3318*
9
14-02-2022
[aanslagnummer 9]
BRE 22/3317
10
16-02-2022
[aanslagnummer 10]
BRE 22/3315
11
17-02-2022
[aanslagnummer 11]
BRE 22/3330
12
18-02-2022
[aanslagnummer 12]
BRE 24/1206
13
19-02-2022
[aanslagnummer 13]
BRE 22/3319
14
20-02-2022
[aanslagnummer 14]
BRE 22/3323
15
21-02-2022
[aanslagnummer 15]
BRE 22/3327
16
22-02-2022
[aanslagnummer 16]
BRE 22/3320
17
23-02-2022
[aanslagnummer 17]
BRE 22/3324
18
24-02-2022
[aanslagnummer 18]
BRE 22/3329
1.3.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende is in beroep gekomen tegen de afzonderlijke uitspraken op bezwaar met betrekking tot in totaal 17 naheffingsaanslagen. Met betrekking tot de naheffingsaanslag van 7 februari 2022 heeft te gelden dat uit de gedingstukken niet is gebleken van een uitspraak op bezwaar. Over de juistheid van die naheffingsaanslag kan de rechtbank daarom geen oordeel geven.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift, heeft vijf naheffingsaanslagen vernietigd en heeft twaalf naheffingsaanslagen in stand gehouden. Voor de naheffingsaanslagen die zijn vernietigd, heeft belanghebbende zijn beroepen ingetrokken. De rechtbank heeft vervolgens voor de beroepen ten aanzien waarvan nog een inhoudelijk geschil bestond, een zitting gepland. Het betrof deze twaalf beroepen:
Datum van oplegging
Aanslagnummer
Zaaknummer in beroep
02-02-2022
[aanslagnummer 1]
BRE 22/3326
10-02-2022
[aanslagnummer 5]
BRE 22/3322
14-02-2022
[aanslagnummer 9]
BRE 22/3317
16-02-2022
[aanslagnummer 10]
BRE 22/3315
17-02-2022
[aanslagnummer 11]
BRE 22/3330
18-02-2022
[aanslagnummer 12]
BRE 24/1206
19-02-2022
[aanslagnummer 13]
BRE 22/3319
20-02-2022
[aanslagnummer 14]
BRE 22/3323
21-02-2022
[aanslagnummer 15]
BRE 22/3327
22-02-2022
[aanslagnummer 16]
BRE 22/3320
23-02-2022
[aanslagnummer 17]
BRE 22/3324
24-02-2022
[aanslagnummer 18]
BRE 22/3329
Voor de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag voor de constatering op 18 februari 2022 was abusievelijk geen zaaknummer aangemaakt. Dit heeft alsnog plaatsgevonden, om de rechtspositie van belanghebbende te beschermen.
1.5.
De rechtbank heeft de in de aanhef genoemde beroepen op 20 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende mr. C.C.J. Mouwen en namens de heffingsambtenaar mr. M.H.F. Bucx en [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

2.
2.1.
De rechtbank beoordeelt of de twaalf naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2.
De rechtbank geeft voor elf van de twaalf naheffingsaanslagen de heffingsambtenaar gelijk. Voor één naheffingsaanslag is het gelijk aan de zijde van belanghebbende. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3.
3.1.
Belanghebbende heeft een geldige parkeervergunning gehad in de periode van 9 maart 2021 tot en met 25 februari 2022. Parkeren met gebruik van deze vergunning is toegestaan in zone West 03 en in de naastgelegen rayons met dezelfde rayonletter (windrichting) in [plaats] .
3.2.
Belanghebbende is in januari 2022 verhuisd van de [adres 1] naar de [adres 2] in [plaats] .
3.3.
De auto van belanghebbende, een Opel met [kenteken] (de auto), stond in de periode van 2 februari 2022 tot en met 24 februari 2022 geparkeerd om en nabij de [adres 2] in [plaats] .
3.4.
Tijdens controles met een scanauto op voormelde data is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan. Daarom zijn aan belanghebbende de naheffingsaanslagen opgelegd, alle ter hoogte van € 44,80 (€ 2,20 aan parkeerbelasting en
€ 42,60 aan kosten).

Overwegingen

4.
4.1.
Belanghebbende voert aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij over een parkeervergunning beschikte die geldig was aan de [adres 2] , omdat zijn parkeervergunning geldig was in rayon West 03 en in de naastgelegen rayons West 01, West 02, West 05 en West 06. Belanghebbende stelt dat onder bijlage 2 van het aanwijzingsbesluit van de gemeente Tilburg een straatnamenlijst staat opgenomen waarin staat dat onder het rayon West 01 de [adres 3] valt en dat nergens in het aanwijzingsbesluit staat dat het enkel zou gaan om oneven huisnummers. Verder betoogt belanghebbende dat het aanwijzingsbesluit en als gevolg daarvan ook de opgelegde naheffingsaanslagen in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.
4.2.
Tussen partijen is niet in het geschil dat belanghebbende heeft geparkeerd aan de [adres 2] en dat deze locatie zich bevindt in een betaald parkeren zone. Het geschil spitst zich toe op de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur op dit specifieke geval in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel (ook wel aangeduid als proportionaliteit).
Zorgvuldigheidsbeginsel en tijdige bekendmaking
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar voldoende zorgvuldig te werk gegaan door de naheffingsaanslag voor de eerste constatering op 2 februari met dagtekening 4 februari 2022 aan belanghebbende kenbaar te maken. Uiterlijk op 14 februari moet belanghebbende redelijkerwijs kennis hebben gehad van een hiaat in de nakoming van zijn verplichtingen als vergunninghouder.
4.4.
De stelling van belanghebbende dat hij niet bekend was met een aansporing tot actie om wegens zijn verhuizing een nieuwe parkeervergunning aan te vragen slaagt niet. Uit de stukken van het dossier blijkt dat belanghebbende op 7 januari 2021 een bewonersvergunning heeft aangevraagd. Deze aanvraag is goedgekeurd en de vergunning is verstrekt. Gelet daarop moet belanghebbende redelijkerwijs hebben geweten dat bij een verhuizing de mogelijkheid bestaat dat een nieuwe parkeervergunning moet worden aangevraagd. Belanghebbende stelt dat hij naar aanleiding van zijn verhuizing een telefoontje heeft gepleegd met de gemeente en dat hem is verteld dat zijn parkeervergunning ook geldig zou zijn in het gebied aan de [adres 2] . De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat belanghebbende een dergelijk telefoontje heeft gepleegd, maar bewijs ervan ontbreekt. De naheffingsaanslag is kort na de eerste constatering verzonden en belanghebbende moet zich ervan bewust zijn geweest dat zijn parkeervergunning mogelijk de geldigheid had verloren. De naheffingsaanslagen voor de constateringen vanaf 14 februari 2022 zijn dan ook terecht opgelegd.
Evenredigheid en proportionaliteit
4.5.
De laatste constateringen hebben plaatsgevonden van 14 tot en met 24 februari 2022. Op dat moment moet belanghebbende redelijkerwijs op de hoogte zijn geweest van het standpunt van de heffingsambtenaar (zie 4.2 hiervoor). De omstandigheid dat vanaf 14 februari in totaal nog 10 naheffingsaanslagen zijn opgelegd roept de vraag op of dit in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel. Voor de beoordeling van die vraag maakt de rechtbank onderscheid tussen (i) parkeerders die bekend zijn of redelijkerwijs bekend moeten zijn met een tekortkoming in hun verplichtingen als vergunninghouder en (ii) parkeerders die dat niet zijn. De rechtbank schaart belanghebbende onder de eerste categorie. Voor de eerste categorie ontstaat de onderzoeksplicht ter voorkoming van disproportionaliteit op een later moment dan de tweede categorie.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat in het aanwijzingsbesluit duidelijk staat dat de vergunning West 03 niet geldig is aan de [adres 2] . Uit bijlage 3 van het aanwijzingsbesluit volgt dat even huisnummers aan de [ring] in de zone Binnenstad vallen en dat de oneven huisnummers in zone West 01 vallen. Hieruit valt op te maken dat [adres 2] in de zone binnenstad valt en dat belanghebbende niet in het bezit was van een geldige vergunning.
4.7.
De rechtbank concludeert dat de aanslagen van 14 februari 2022 tot en met 24 februari 2022 (in totaal tien stuks) in stand moeten blijven. De heffingsambtenaar heeft een coulanceregeling toegepast en heeft de naheffingsaanslagen opgelegd op 8 februari, 9 februari, 11, februari, 12 februari, 13 februari (in totaal vijf stuks) ingetrokken, omdat belanghebbende op die momenten wellicht nog niet kennis had kunnen nemen van de opgelegde naheffingsaanslagen. De rechtbank onderschrijft deze redenering van de heffingsambtenaar. Tegelijkertijd constateert de rechtbank dat de heffingsambtenaar deze redenering niet heeft toegepast op de naheffingsaanslag voor de constatering op 10 februari 2022. Dat is niet consequent. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat de afweging van de heffingsambtenaar voor die datum anders zou moeten zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook de naheffingsaanslag opgelegd op 10 februari 2022 moet worden vernietigd. Het beroep is in zoverre gegrond.
Conclusie en gevolgen
4.8.
Een van de twaalf beroepen is gegrond. Dat brengt mee dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten en vergoeding van het griffierecht. De rechtbank merkt in dit verband op dat het totaal van zaken aanvankelijk 17 zaaknummers betrof. Uit de stukken van het geding leidt de rechtbank af dat met betrekking tot de vijf vernietigde naheffingsaanslagen de heffingsambtenaar heeft toegezegd om de proceskosten te vergoeden. Partijen hebben geen standpunten ingenomen over de invloed van die afspraak op de thans te nemen beslissing. Deze uitspraak ziet op de nog resterende naheffingsaanslagen, waarvoor ook een zitting heeft plaatsgevonden. Dat laatste is een relevante omstandigheid, gelet op het Besluit Proceskosten bestuursrecht. Gelet op een doelmatige afwikkeling van de 17 zaaknummers ziet de rechtbank aanleiding om de proceskostenvergoeding als volgt vast te stellen. Belanghebbende komt in aanmerking voor een eenmalige proceskostenvergoeding bestaande uit 1 punt ad € 310 voor het bezwaarschrift [2] , 1 punt ad € 310 voor het beroepschrift [3] en 1 punt ad € 875 voor de mondelinge behandeling ter zitting [4] . Voor de fase tot en met het beroepschrift bestaat aanleiding om de factor 1,5 wegens het aantal zaken (meer dan 4) toe te passen. De wegingsfactor voor parkeerbelastingzaken is vervolgens 0,5.
4.9.
Alles tezamen en in onderling verband bezien acht de rechtbank een proceskostenvergoeding van € 1.367,50 passend en aangewezen in deze zaken. Daarbij heeft te gelden dat daarop in mindering komt, hetgeen de heffingsambtenaar reeds aan belanghebbende heeft voldaan, doch niet verder dan tot nihil. Uit deze beslissing kan geen terugbetalingsverplichting van belanghebbende ontstaan met betrekking tot de ingetrokken zaken.
4.10.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat van belanghebbende éénmaal griffierecht is geheven, te weten in de procedure met nummer 22/3314. Deze zaak is ingetrokken en is geen onderdeel van de ter zitting behandelde zaken, waarvoor in deze uitspraak een beslissing wordt gegeven. De bevoegdheid van de rechtbank in deze procedure reikt niet verder dan op deze plaats te beschrijven dat uit de gedingstukken blijkt dat gelet op de toezeggingen rondom de vernietiging van de vijf naheffingsaanslagen het op de weg van de heffingsambtenaar ligt om eenmaal het griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden, door betaling daarvan op een rekeningnummer van belanghebbende.

Beslissing

Inzake de beroepen met de zaaknummers BRE 22/3315, BRE 22/3317, BRE 22/3319, BRE 22/3320, BRE 22/3323, BRE 22/3324, BRE 22/3326, BRE 22/3327, BRE 22/3329, BRE 22/3330 en BRE 24/1206, luidt het dictum als volgt:
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Inzake het beroep met zaaknummer BRE 22/3322 luidt het dictum als volgt:
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.367,50 aan proceskosten aan belanghebbende, onder verrekening van hetgeen de heffingsambtenaar reeds heeft vergoed, maar niet verder dan tot nihil en te betalen op een bankrekeningnummer ten name van belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van M.J.D.I.M. Vinken, griffier, op 31 januari 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.De met een * aangeduide naheffingsaanslagen zijn gedurende de beroepsprocedure ingetrokken, zie onder 1.3 hierna.
2.Vijf plus een zaak
3.Vijf plus een zaak
4.Voor 1 zaak