ECLI:NL:RBZWB:2024:5417

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 24/5623 WVW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening rijbewijs

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had verzocht om schorsing van de geldigheid van haar rijbewijs. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Verzoekster had aangevoerd dat het reizen met eigen vervoer comfortabeler is dan met het openbaar vervoer en dat zij mantelzorg verleent aan haar oom en tante, die in [plaats 2] wonen. Ook had zij aangegeven dat zij behandelingen uitvoert in [plaats 3] en cursussen wil volgen in [plaats 4].

De voorzieningenrechter stelt vast dat, hoewel verzoekster de voorkeur geeft aan het reizen met de auto, dit niet betekent dat zij niet met het openbaar vervoer kan reizen. De voorzieningenrechter concludeert dat de argumenten van verzoekster niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter wijst erop dat het gemis van het rijbewijs niet leidt tot onoverkomelijke problemen, aangezien er alternatieven zijn voor vervoer en dat de zorg voor haar oom en tante ook op andere manieren kan worden geregeld.

Daarom komt de voorzieningenrechter niet toe aan een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De uitspraak wordt openbaar gemaakt en een afschrift wordt verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5623 WVW

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, (CBR)

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster inzake de schorsing van de geldigheid van haar rijbewijs.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol.
5. De griffier heeft aan verzoekster gevraagd om het spoedeisend belang nader toe te lichten.
6. Verzoekster heeft bij brief van 1 augustus 2024 gereageerd. Zij heeft gesteld dat als de voorzieningenrechter tot het oordeel komt dat het bestreden besluit onrechtmatig is, het onderzoek naar onverwijlde spoed achterwege kan blijven. De voorzieningenrechter begrijpt deze opmerking zo dat verzoekster zich op het standpunt stelt dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter volgt verzoekster daarin niet. Van een evident onrechtmatig besluit is pas sprake als ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht, zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het CBR ingenomen standpunt juist is en het bestreden besluit in beroep in stand kan blijven. Hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.
7. Verzoekster heeft in haar brief van 1 augustus 2024 ook inhoudelijk gereageerd op de vraag of er sprake is van een spoedeisend belang. Zij heeft gesteld dat het reizen met eigen vervoer comfortabeler en minder inspannend is dan reizen met het openbaar vervoer. De rit naar [plaats 2] duurt met de auto 15 minuten en met het openbaar vervoer ruim het dubbele. Bovendien passen de extra reistijden met het openbaar vervoer niet altijd in haar agenda. Verder heeft verzoekster opgemerkt dat zij mantelzorg verleend aan haar oom en tante die in [plaats 2] wonen. Omdat de zorg op afroep wordt verleend is reizen met de auto makkelijker. De zorg bestaat ook uit het doen van boodschappen en vervoer naar zorgverleners of het ziekenhuis, waarbij zij de beschikking over een auto moet hebben. Ter onderbouwing van die stelling heeft verzoekster een verklaring van haar tante overgelegd.
8. Verzoekster heeft verder nog opgemerkt dat zij in [plaats 3] behandelingen op locatie uitvoert en dat zij cursussen op 10 september en 12 september 2024 wil volgen in [plaats 4]. Met het openbaar vervoer doet zij daar 2,5 uur over.
9. Uit de gegeven toelichting blijkt niet dat het noodzakelijk is dat verzoekster de beschikking heeft over een geldig rijbewijs. Dat het openbaar vervoer meer tijd kost en minder comfortabel is, betekent niet dat verzoekster niet van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Dat zij mantelzorg verleend aan haar oom en tante geeft ook onvoldoende aanleiding om onverwijlde spoed aan te nemen. Ook met het openbaar vervoer kan zij in een redelijk tijdsbestek [plaats 2] bereiken. Uit de verklaring van haar tante blijkt dat zij voor behandeling van het [traject] gebruik kan maken van een zorgtaxi en dat zij voor het vervoer naar het ziekenhuis eind augustus een zus bereid heeft gevonden haar te rijden. Van andere noodzakelijke afspraken in het ziekenhuis op korte termijn is niet gebleken. Als het probleem in het doen van boodschappen ligt, kan hiervoor tijdelijk de boodschappenservice worden ingeschakeld. Niet gesteld is dat dit niet mogelijk zou zijn.
10. Met betrekking tot de behandeling die verzoekster op zondagen in [plaats 3] verricht, merkt de voorzieningenrechter op dat het voortzetten van die behandeling een belang is van mevrouw [naam 2] en niet een eigen belang van verzoekster is. Niet gesteld is dat het niet uitvoeren van deze behandeling tot grote (financiële) problemen leidt voor de bedrijfsvoering van [bedrijf] . De reguliere behandelingen van andere klanten kunnen immers wel gewoon doorgaan.
10. Ook in de wens om twee cursussen te volgen, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende spoedeisend belang. Los van het feit dat het hier maar om twee cursussen gaat, zodat niet ingezien kan worden waarom verzoekster die enkele keer niet met het openbaar vervoer zou kunnen reizen, blijkt uit de bijgevoegde verklaring niet dat het noodzakelijk is die cursussen in september te volgen.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is van een spoedeisend belang. Aan een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit komt de voorzieningenrechter daarom niet toe. De opmerking van verzoekster dat het gemis van het rijbewijs achteraf slechts gedeeltelijk gecompenseerd kan worden, maakt dit oordeel niet anders.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 6 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.