ECLI:NL:RBZWB:2024:5410

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
24/5592
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die in haar hoedanigheid als bewindvoerder optreedt voor de goederen van verzoekster. Het verzoek betreft de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, met ingang van 14 maart 2024. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter overweegt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening 'onverwijlde spoed' vereist is. Bij de beoordeling van het spoedeisend belang is van belang of verzoekster kan wachten op de beslissing op bezwaar. Het college heeft in zijn verweerschrift gesteld dat er geen spoedeisend belang is, aangezien de hoorzitting in bezwaar gepland staat op 1 augustus 2024 en de beslissing op bezwaar op 15 augustus 2024 zal worden genomen. Verzoekster heeft op 15 juli 2024 een saldo van € 2.481,58 op haar bankrekeningen en ontvangt maandelijks een WIA-uitkering, waardoor zij in haar levensonderhoud kan voorzien.

Verzoekster heeft in haar reactie op het verzoek om toelichting aangegeven dat er geen garantie is dat de beslissing op bezwaar tijdig zal worden genomen. De voorzieningenrechter concludeert echter dat verzoekster op basis van de overgelegde informatie niet in een acute financiële noodsituatie verkeert en dat zij haar vaste lasten voorlopig kan betalen. Daarom kan van haar worden gevergd dat zij de beslissing op bezwaar afwacht.

Aangezien verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 1 augustus 2024 door mr. T.I. van Term, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5592 PW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2024 in de zaak tussen

[bewindvoerder] in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [verzoekster], bewindvoerder
[verzoekster] ,uit [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. M.N.G. Brok),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college
(gemachtigde: mr. A.D.M. Rombouts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster in verband met het besluit van het college tot intrekking van haar bijstandsuitkering met ingang van 14 maart 2024. [1] Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. De rechtspraak ten aanzien van het spoedeisend belang is zeer strikt. Bij deze beoordeling is van belang of van verzoekster gevergd kan worden dat zij de beslissing op bezwaar afwacht. Een financieel belang op zichzelf is geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan wel het geval zijn als sprake is van een acute financiële noodsituatie.
3. In het verweerschrift van 22 juli 2024 heeft het college gesteld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. De hoorzitting in bezwaar staat namelijk gepland op 1 augustus 2024, waarna het dossier op 15 augustus 2024 besproken zal worden door de bezwaarschriftencommissie en direct daarna een beslissing op bezwaar zal worden genomen. Daarnaast wijst het college erop dat verzoekster op 15 juli 2024 een saldo van € 2.481,58 op haar bankrekeningen heeft. Ook heeft zij op 20 juli 2024 nog € 155,- zorgtoeslag en € 307,- huurtoeslag ontvangen en ontvangt zij € 713,62 aan WIA-uitkering per maand. Hiermee kan zij in haar levensonderhoud voorzien. Daarnaast is niet gebleken van dusdanige schulden dat uithuiszetting of afsluiting van gas/water/licht dreigt.
4. Gelet op de informatie in het verweerschrift, heeft de rechtbank verzoekster bij brief van 30 juli 2024 verzocht het spoedeisend belang nader toe te lichten. Daarop heeft verzoekster bij brief van 31 juli 2024 gesteld dat op het moment van indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening niet bekend was dat er op korte termijn een beslissing op bezwaar zal worden genomen. Bovendien bestaat er geen garantie dat er op of kort na 15 augustus 2024 daadwerkelijk een beslissing op bezwaar zal worden genomen. Als dit niet gebeurt, zit verzoekster met een probleem. Het totaalsaldo op de rekeningen van verzoekster zal op 15 augustus 2024 maximaal € 1.791,76 bedragen. Zij komt dus niet direct in de problemen met het betalen van haar vaste lasten, maar wel als de beslissing op bezwaar bijvoorbeeld pas twee weken na 15 augustus 2024 wordt genomen. Er zal op korte termijn geen financiële noodsituatie ontstaan en er is evenmin sprake van dusdanige schulden dat sprake is van uithuiszetting of afsluiting van gas/water/licht, maar dat wil zij ook juist voorkomen met dit verzoek om een voorlopige voorziening.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit wat verzoekster heeft aangevoerd niet dat sprake is van een acute financiële noodsituatie. Daartoe acht de voorzieningenrechter van belang dat uit de overgelegde informatie en stukken blijkt dat zij haar vaste lasten (voorlopig) kan betalen en dat zij daarin geen achterstand heeft. Het saldo op haar bankrekeningen is positief. Ook op 15 augustus 2024, de verwachte datum van de beslissing op bezwaar, is er nog voldoende saldo om in het levensonderhoud te voorzien. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan de mededeling van het college dat op of kort na 15 augustus 2024 de beslissing op bezwaar genomen zal worden. Gelet op deze korte termijn in combinatie met de omstandigheid dat verzoekster op dit moment niet in een financiële noodsituatie verkeert, is de voorzieningenrechter van oordeel dat van verzoekster kan worden gevergd dat zij de beslissing op bezwaar afwacht.
6. Nu verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, zal de voorzieningenrechter geen inhoudelijk voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van de intrekking van de bijstandsuitkering en wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 1 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Het oorspronkelijke besluit dateert van 16 april 2024. Op 24 juni 2024 is een herzieningsbesluit genomen ter vervanging van dat besluit, met daarin enkel een tekstuele aanpassing.