In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie]. De eiser vorderde onder andere betaling van een huurachterstand van € 4.055,82, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de bedrijfsruimte. De partijen hebben in juni 2012 een huurovereenkomst gesloten voor de huur van een bedrijfsruimte in [plaats 2]. De eiser stelde dat de gedaagde in conventie tekortgeschoten was in zijn betalingsverplichtingen, wat leidde tot een huurachterstand van in totaal € 2.000,00. De gedaagde voerde verweer en stelde dat de huurachterstand slechts € 40,00 bedroeg en dat deze niet opeisbaar was vanwege een ingehouden borg. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in gebreke was gebleven en dat de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming gerechtvaardigd waren. De rechter wees de vorderingen van de eiser toe, inclusief de betaling van de huurachterstand en de proceskosten. In reconventie vorderde de gedaagde een verklaring voor recht over de huurachterstand en vernietiging van een overeenkomst met betrekking tot glasruiten. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vorderingen en wees deze af. De rechter verplichtte de gedaagde tot het verstrekken van een overzicht van geleverde diensten sinds 2017, met een eindafrekening en verrekening van eventuele te veel betaalde kosten.