ECLI:NL:RBZWB:2024:5396

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
02-189659-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedrag en bezit van ketamine zonder registratie

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van €26.150,- en het zonder registratie in voorraad hebben en afleveren van ketamine. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 5 september 2021 een geldbedrag van €26.150,- voorhanden had, terwijl hij wist dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte op dezelfde datum opzettelijk 4.692 gram ketamine in voorraad had zonder de vereiste registratie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een ander witwasfeit en van medeplegen van het ketaminebezit, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een forse overschrijding van de redelijke termijn, wat meegewogen werd in de strafoplegging. De verdachte kreeg een maximale taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag van €26.150,- verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-189659-22
vonnis van de meervoudige economische kamer van 6 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. N. Heijkant, advocaat te Dongen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 5 en 6 september 2021 € 26.150 heeft witgewassen;
feit 2: in de periode van 1 januari 2021 tot 5 september 2021 € 18.000 en een auto heeft witgewassen;
feit 3: samen met een ander op 5 september 2021 zonder registratie 7648 gram ketamine in voorraad had en/of verkocht had en/of afgeleverd had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 3 heeft gepleegd. Zij heeft vrijspraak van feit 2 gevorderd nu door mevrouw [medeverdachte 1], een medeverdachte wier zaak geseponeerd is, in haar zaak een aannemelijke en onderbouwde verklaring is gegeven omtrent de herkomst van het geldbedrag van € 18.000,- en de aanschaf van een Peugeot Rifter met [kenteken].
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte vrijgesproken moet worden van het witwassen van een geldbedrag van € 26.150,-, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd. Het aangetroffen geldbedrag bestaat uit spaargeld van verdachte, verjaardagsgeld van zijn zoon en voor het grootste deel uit spaargeld van de familie van verdachte. Dit laatste in verband met een vakantie naar Suriname.
Ten aanzien van feit 2 kan de verdediging zich vinden in de motivering van de officier van justitie en wordt verzocht verdachte vrij te spreken van het witwassen van een geldbedrag van € 18.000,- en de Peugeot Rifter met [kenteken].
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 3 aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Na een ANPR (automatic numberplate recognition) melding, zien verbalisanten op 5 september 2021 een Peugeot met [kenteken] in Breda rijden. De auto wordt gevolgd naar een parkeerplaats van een winkelcentrum in Breda. Daar wordt gezien dat een man in de auto naast de bestuurder gaat zitten. De auto gaat weer rijden om kort daarna te stoppen. Verbalisanten zien dat de bijrijder uit de kofferbak een bruine papieren tas haalt en wegloopt. De bijrijder wordt gecontroleerd. Verbalisanten zien in de tas diverse andere bruine zakjes. De bijrijder blijkt te zijn [medeverdachte 2] en in de bruine zakjes blijkt wit poeder te zitten. [medeverdachte 2] had in totaal 4.692 gram van dat poeder bij zich. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) heeft vastgesteld dat dit poeder ketamine bevat.
De bestuurder van de Peugeot wordt later die dag aangehouden en blijkt verdachte te zijn. De woning van verdachte wordt doorzocht en in de cv-kast worden drie papieren zakken met in totaal 2.956 gram wit poeder aangetroffen, dat volgens het NFI eveneens ketamine bevat. Ook wordt in de slaapkamer een bedrag van € 26.150,- aangetroffen. Het geld bestaat uit verschillende coupures, waaronder biljetten van € 100,- en € 200,-.
Uit een brief van 24 juni 2022 van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd blijkt dat de door het NFI onderzochte ketamine voldoet aan de omschrijving van het begrip ‘werkzame stof’ als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder x.1 van de Geneesmiddelenwet.
Tot slot blijkt uit een brief van 24 februari 2022 van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd dat aan zowel verdachte als medeverdachte geen registratie verleend was als bedoeld in artikel 38, eerste lid van de Geneesmiddelenwet.
Feit 1:
In de woning van verdachte is in totaal € 26.150,- contant geld aangetroffen. Ten aanzien van dit bedrag is er geen direct bewijs dat wijst op een criminele herkomst van dit bedrag. Conform vaste jurisprudentie betekent dit niet dat witwassen dan niet bewezen kan worden verklaard. Er dient dan een stappenplan te worden doorlopen.
De rechtbank kan niet vaststellen dat het geldbedrag afkomstig is uit een gronddelict. Als hiervan geen sprake is, dient er een vermoeden van witwassen te zijn, wil het ten laste gelegde feit bewezen kunnen worden verklaard.
De rechtbank oordeelt dat daarvan in deze zaak sprake is gelet op de grote hoeveelheid contant geld die bij verdachte is aangetroffen. Dit geld is aangetroffen in een kledingkast, verstopt in kleding en ook in een opbergruimte onder het bed in de slaapkamer van verdachte. Het geld bestond bovendien deels uit niet gangbare coupures, te weten biljetten van € 100,- en € 200,-. Ook blijkt uit het dossier dat de financiële situatie van verdachte zodanig penibel was dat hij redelijkerwijs niet kon beschikken over een dergelijk bedrag. Tot slot beziet de rechtbank dit feit in samenhang met het feit dat verdachte geld kreeg voor het vervoeren en afleveren van ketamine (zie de bewijsoverweging bij feit 3).
Van verdachte mag dan ook worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag. Deze verklaring moet concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk zijn. De rechtbank stelt vast dat verdachte pas bij de inhoudelijke behandeling heeft verklaard over de herkomst van het geld. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte onvoldoende feitelijkheden bevat om te kunnen controleren. Om die reden rust er geen verplichting op het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen.
Dit leidt dit ertoe dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat wordt vastgesteld dat het geldbedrag dus afkomstig is uit enig misdrijf. De enige aanvaardbare verklaring voor de herkomst van het geld is immers een criminele herkomst. De rechtbank acht dus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dat geldbedrag in de opzetvariant heeft witgewassen.
Feit 2:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor dit feit.
Feit 3:
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er ketamine in zijn woning was. Hij had het gekregen van twee mannen die hij niet goed kent en hij zou geld krijgen om het pakket af te leveren. Een deel had hij al afgeleverd, te weten het deel dat bij [medeverdachte 2] is aangetroffen. De overdracht was ergens op een parkeerplaats in een andere stad.
De rechtbank is van oordeel dat onder genoemde omstandigheden verdachte had moeten navragen c.q. onderzoeken wat hij nou eigenlijk in ontvangst had genomen. Door dit niet te doen heeft hij zich bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij een illegale stof in zijn bezit nam, hield en afleverde. De rechtbank gaat er dus van uit dat verdachte het voorwaardelijke opzet had op het plegen van het feit. Het feit wordt dan ook wettig en overtuigend bewezen verklaard. Wel wordt verdachte vrijgesproken van het onderdeel medeplegen. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om een nauwe en bewuste samenwerking aan te nemen.
Bovendien moet verdachte worden vrijgesproken ten aanzien van de ketamine in zijn woning in [plaats], omdat in de tenlastelegging uitsluitend Breda als pleegplaats is vermeld. Dit betekent dat de bewezenverklaring wordt beperkt tot de 4.692 gram die bij [medeverdachte 2] is aangetroffen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 5 september 2021 te [plaats] een geldbedrag van 26.150 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3
op 5 september 2021 te Breda opzettelijk een grote hoeveelheid van een werkzame stof, te weten 4.692 gram ketamine, als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder x.1 van de
Geneesmiddelenwet zonder registratie in voorraad heeft gehad en heeft afgeleverd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het opleggen van een taakstraf meer recht doet aan de zaak dan een gevangenisstraf. Dit gelet op de flinke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM en op de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien staat verdachte een mogelijk traject bij Fivoor te wachten. Een detentiestraf zou dit doorkruisen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 26.150,-. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Gelden zonder legale herkomst worden doorgaans weer in de bovenwereld uitgegeven of geïnvesteerd, waardoor er een vermenging van de boven- en onderwereld plaatsvindt wat een ontwrichtende en ondermijnende werking heeft op de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verdachte heeft daarnaast opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid ketamine in voorraad gehad en afgeleverd, zonder over de daartoe vereiste registratie te beschikken. De werkzame stof ketamine valt vanwege de geneeskundige toepassingen onder de Geneesmiddelenwet. Artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet beoogt met name de volksgezondheid te beschermen en mede daarom de legale productieketen van geneesmiddelen te versterken en de illegale productie, handel of het bezit ervan te verbieden. Ketamine wordt echter steeds vaker buiten het reguliere circuit voor recreatieve doeleinden gebruikt als dissociatief tripmiddel, anders gezegd: een partydrug. Dit betekent een lucratieve afzetmarkt voor criminelen. Gezien de aangetroffen hoeveelheid kan ervan worden uitgegaan dat deze stof bestemd was om als partydrug te worden verhandeld.
Ketamine is verslavend en bij langdurig en frequent gebruik schadelijk voor de gezondheid. Bij dergelijk gebruik kan een aantal cognitieve functies achteruit gaan en kunnen problemen aan de urinewegen optreden, met incontinentie tot gevolg, ook bij jonge mensen. Qua werking is ketamine vergelijkbaar met harddrugs en de illegale productie van en handel in deze stof ondermijnen net als Opiumwetdelicten de samenleving en brengen risico’s voor de gezondheid en veiligheid met zich. Verdachte heeft door het in voorraad hebben van deze hoeveelheid ketamine een bijdrage geleverd aan dit illegale circuit waarbij bovendien andere vormen van (zware) criminaliteit zeer wel denkbaar zijn.
Anderzijds stelt de rechtbank vast dat bij een Opiumwetmisdrijf een veel hoger wettelijk strafmaximum geldt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Zij stelt vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsrapport van 9 juli 2024, waarin staat dat het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld en waarin geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Redelijke termijn
De rechtbank houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De redelijke termijn is twee jaar gerekend vanaf het moment dat een handeling wordt verricht waardoor een persoon kan verwachten dat een strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 6 september 2021 in verzekering gesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat dit het moment is geweest dat hij kon verwachten dat een strafvervolging zou volgen. Dit betekent dat de zaak op 6 september 2023 afgedaan had moeten zijn. Nu dat niet is gebeurd en de rechtbank pas op 6 augustus 2024 vonnis wijst, is er sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn met 11 maanden. Er is niet gebleken van omstandigheden die deze forse overschrijding zouden kunnen verklaren of rechtvaardigen. De ontstane vertraging beoordeelt de rechtbank dan ook als een overschrijding van de redelijke termijn, die de rechtbank in strafmatigende zin zal meewegen bij de op te leggen
Tot slot betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat zij ervan uitgaat dat verdachte niet de organisator is, maar een van de schakels in de ketaminehandel.
Alles afwegende acht de rechtbank met name gelet op de overschrijding van de redelijke termijn een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats. Wel zal zij de maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar opleggen.
Daarnaast zal zij als bijkomende straf het in beslag genomen geld (€ 26.150,-) verbeurd verklaren.

7.Het beslag

De rechtbank stelt ten aanzien van de inbeslaggenomen Peugeot met [kenteken]
vast dat de verdediging ter zitting naar voren heeft gebracht dat dit voertuig teruggegeven is aan mevrouw [medeverdachte 1]. De officier van justitie heeft aangegeven dat zij daar ook van uitgaat. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat op dit voertuig geen beslag meer rust, zodat hier niet op beslist kan worden..
7.1
De verbeurdverklaring
Zoals hiervoor is overwogen zal de rechtbank het in beslag genomen geld verbeurd verklaren, nu feit 1 met betrekking tot dat geld is begaan.
7.2
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de in beslag genomen telefoon, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7.3
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen plastic zakken aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
7.4
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat feit 3 is begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, op artikel 38 van de Geneesmiddelenwet en op de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Witwassen;
feit 3:Opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 38, lid 1 van de
Geneesmiddelenwet;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
22 12000 EUR IBN 06-09-2021 (Omschrijving: G2372693)
23 8000 EUR IBN 06-09-2021 (Omschrijving: G2372694)
24 6150 EUR IBN 06-09-2021 (Omschrijving: G2372695);
-
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
2 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2372659, Samsung);
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
11 1 STK Fust (Omschrijving: 2372702 zak plastic);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
3 1,05 GR Cocaïne (Omschrijving: G2372703)
4 4,27 GR Cocaïne (Omschrijving: G2373152)
5 4,22 GR Cocaïne (Omschrijving: G2373153)
6 3,05 GR Cocaïne (Omschrijving: G2373154)
7 994,7 GR Cocaine (Omschrijving: G2372696, bruin)
8 952,8 GR Cocaine (Omschrijving: G2372698, Bruin)
9 997 GR Cocaine (Omschrijving: G2372700, bruin)
12 2,54 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: G2373135)
13 3,64 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: G2373139)
14 2,88 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: G2373140)
15 3,59 STK Cocaine (Omschrijving: G2373143)
16 755,5 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: G2372657)
17 978 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: G2372665)
18 973 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: G2372666)
19 990 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: G2372668)
20 977,4 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: G2372669).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. R.T. Poort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 augustus 2024.
Mr. R.T. Poort is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.