ECLI:NL:RBZWB:2024:5395

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
02-189588-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het zonder registratie in voorraad hebben van ketamine met vrijspraak voor medeplegen en strafoplegging

Op 6 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 september 2021 in Breda werd aangehouden met 4.692 gram ketamine in zijn bezit. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het zonder registratie in voorraad hebben van deze werkzame stof, maar sprak hem vrij van medeplegen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust had blootgesteld aan de kans dat hij een illegale stof in zijn bezit nam, maar dat er onvoldoende bewijs was voor nauwe samenwerking met een ander. De rechtbank legde een werkstraf van 180 uren op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met een forse overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat invloed had op de strafoplegging. De verdachte had geen registratie voor het bezit van ketamine, wat in strijd is met de Geneesmiddelenwet. De rechtbank benadrukte de gezondheidsrisico's van ketamine en de impact op de samenleving door de illegale handel in deze stof. De verdachte werd als een loopjongen gezien en niet als een grote speler in de illegale markt, wat ook meegewogen werd in de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-189588-22
vonnis van de meervoudige economische kamer van 6 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander op 5 september 2021 zonder registratie 7648 gram ketamine in voorraad had en/of verkocht had en/of afgeleverd had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte vrijgesproken moet worden van het ten laste gelegde feit. Verdachte had geen wetenschap dat hij ketamine bij zich had. Het ten laste gelegde opzet kan dan ook niet bewezen worden verklaard. Ook is er geen sprake van medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Na een ANPR (automatic numberplate recognition) melding zien verbalisanten op 5 september 2021 een Peugeot met [kenteken] in Breda rijden. De auto wordt gevolgd naar een parkeerplaats van een winkelcentrum in Breda. Daar wordt gezien dat een man in de auto naast de bestuurder gaat zitten. De auto gaat weer rijden om kort daarna te stoppen. Verbalisanten zien dat de bijrijder uit de kofferbak een bruine papieren tas haalt en wegloopt. De bijrijder wordt gecontroleerd. Verbalisanten zien in de tas diverse andere bruine zakjes. De bijrijder blijkt verdachte te zijn en in de bruine zakjes blijkt wit poeder te zitten. Verdachte had in totaal 4.692 gram van dat poeder bij zich. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) heeft vastgesteld dat dit poeder ketamine bevat.
Uit een brief van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd van 24 juni 2022 blijkt dat de door het NFI onderzochte ketamine voldoet aan de omschrijving van het begrip ‘werkzame stof’ als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder x.1 van de Geneesmiddelenwet.
Tot slot blijkt uit een bericht van 24 februari 2022 van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd dat aan verdachte geen registratie verleend was als bedoeld in artikel 38, eerste lid van de Geneesmiddelenwet.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er ketamine in de tas zat. Hem was gevraagd om de tas op te halen en hij zou daar € 100,- voor krijgen. Verdachte heeft verklaard dat hij wel het idee had dat het niet pluis was. De rechtbank stelt vast dat de overdracht van de tas op een bijzondere wijze is gegaan.
De rechtbank is van oordeel dat onder genoemde omstandigheden verdachte had moeten navragen dan wel onderzoeken wat hij nou eigenlijk in ontvangst had genomen. Door dit niet te doen heeft hij zich bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij een illegale stof in zijn bezit nam en, hoe kortstondig ook, hield. De rechtbank gaat er dus van uit dat verdachte het voorwaardelijke opzet had op het plegen van dit feit. Het feit wordt dan ook wettig en overtuigend bewezen verklaard. Wel wordt verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen. Het dossier biedt namelijk onvoldoende aanknopingspunten om een nauwe en bewuste samenwerking aan te kunnen nemen. Dit brengt met zich dat de rechtbank (slechts) bewezen zal verklaren dat verdachte 4.692 gram ketamine in voorraad heeft gehad. Dat is immers de hoeveelheid die feitelijk bij verdachte is aangetroffen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 september 2021 te Breda, opzettelijk een grote hoeveelheid van een werkzame stof, te weten 4.692 gram ketamine, als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder x.1 van de Geneesmiddelenwet, zonder registratie, in voorraad heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel moeten de voorwaarden meldplicht, het vinden en houden van dagbesteding en het meewerken aan ambulante behandeling verbonden worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat bij een bewezenverklaring een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf op zijn plaats zijn. Dit gelet op een flinke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen dan de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals genoemd door de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid ketamine in voorraad gehad, zonder over de daartoe vereiste registratie te beschikken. De werkzame stof ketamine valt vanwege de geneeskundige toepassingen onder de Geneesmiddelenwet. Artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet beoogt met name de volksgezondheid te beschermen en mede daarom de legale productieketen van geneesmiddelen te versterken en de illegale productie, handel of het bezit ervan te verbieden. Ketamine wordt echter steeds vaker buiten het reguliere circuit voor recreatieve doeleinden gebruikt als dissociatief tripmiddel, anders gezegd: een partydrug. Dit betekent een lucratieve afzetmarkt voor criminelen. Gezien de aangetroffen hoeveelheid kan ervan worden uitgegaan dat deze stof bestemd was om als partydrug te worden verhandeld.
Ketamine is verslavend en bij langdurig en frequent gebruik schadelijk voor de gezondheid. Bij dergelijk gebruik kan een aantal cognitieve functies achteruit gaan en kunnen problemen aan de urinewegen optreden, met incontinentie tot gevolg, ook bij jonge mensen. Qua werking is ketamine vergelijkbaar met harddrugs en de illegale productie van en handel in deze stof ondermijnen net als Opiumwetdelicten de samenleving en brengen risico’s voor de gezondheid en veiligheid met zich. Verdachte heeft door het in voorraad hebben van deze hoeveelheid ketamine een bijdrage geleverd aan dit illegale circuit, waarbij bovendien andere vormen van (zware) criminaliteit zeer wel denkbaar zijn.
Anderzijds stelt de rechtbank vast dat bij een Opiumwetmisdrijf een veel hoger wettelijk strafmaximum geldt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsrapport van 17 november 2023, dat is opgemaakt ten behoeve van een andere strafzaak maar op de zitting met verdachte is besproken. In het rapport staat vermeld dat het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij de reclassering, het volgen van een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, meewerken aan ambulante behandeling en het vinden en houden van dagbesteding. De reclassering geeft aan dat een gevangenisstraf de huidige, prille en positieve ontwikkeling kan doorkruisen, wat gelet op het zelfbeeld niet wenselijk wordt geacht.
De rechtbank weegt mee dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij al bezig is met ambulante behandeling en dat hij sinds september 2023 ook al een dagbesteding in de vorm van betaalde arbeid heeft. Ook heeft verdachte de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden gevolgd en afgerond.
Redelijke termijn
De rechtbank houdt ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De redelijke termijn is twee jaar gerekend vanaf het moment dat een handeling wordt verricht waardoor een persoon kan verwachten dat een strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 6 september 2021 in verzekering gesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat dit het moment is geweest dat hij kon verwachten dat een strafvervolging zou volgen. Dit betekent dat de zaak op 6 september 2023 afgedaan had moeten zijn. Nu dat niet is gebeurd en de rechtbank pas op 6 augustus 2024 vonnis wijst, is er sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn met 11 maanden. Er is niet gebleken van omstandigheden die deze forse overschrijding zouden kunnen verklaren of rechtvaardigen. De ontstane vertraging beoordeelt de rechtbank dan ook als een overschrijding van de redelijke termijn, die de rechtbank in strafmatigende zin zal meewegen bij de op te leggen straf.
Tot slot betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte niet één van de grote spelers op de illegale markt is, maar eerder naar het zich laat aanzien een loopjongen.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats. Met de reclassering is zij van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de huidige positieve ontwikkeling in het leven van verdachte zal doorkruisen. Dit is niet wenselijk. Wel zal zij een flinke taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar opleggen. Met het opleggen van de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt het mogelijk gemaakt om de bijzondere voorwaarden op te leggen met uitzondering van de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, aangezien verdachte deze training al afgerond heeft.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht, op artikel 38 van de Geneesmiddelenwet en op de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 38, lid 1 van de Geneesmiddelenwet;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich na veroordeling binnen drie dagen telefonisch meldt bij Reclassering Nederland op het telefoonnummer 088-8041505. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. R.T. Poort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 augustus 2024.
Mr. R.T. Poort is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.