ECLI:NL:RBZWB:2024:539

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
C/02/408413/HA ZA 23-205 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M.C.W.H. van Valburch
  • P.P.M. Kerckhoffs
  • A. Smeekes
  • Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de interpretatie van een testament en de bestemming van de as van de overledene

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, draait het om een geschil over de interpretatie van een testament en de bestemming van de as van de overledene, [erflater]. De eiser in conventie, [eiser in conventie], en de gedaagde in conventie, [gedaagde in conventie], zijn betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater], die op 1 januari 2023 is overleden. De kern van het geschil is of [eiser in conventie] als erfgenaam is benoemd in het testament van [erflater] en of deze benoeming ook geldt na de beëindiging van hun relatie. De rechtbank oordeelt dat er nadere bewijslevering nodig is om te bepalen of [eiser in conventie] daadwerkelijk als erfgenaam kan worden aangemerkt, maar beslist wel dat de as van [erflater] aan [gedaagde in conventie] moet worden afgegeven. De rechtbank stelt dat de wens van de overledene niet kan worden vastgesteld, en dat de wettelijke regels omtrent lijkbezorging in dit geval van toepassing zijn. De rechtbank houdt de verdere beslissing aan tot na de bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/408413 / HA ZA 23-205
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van
[eiser in conventie],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie] ,
advocaat: mr. P.P.M. Kerckhoffs te Maastricht,
tegen
[gedaagde in conventie],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,
advocaat: mr. A. Smeekes te Breda.

1.De zaak in het kort

1.1.
Aanleiding voor deze voor partijen emotionele zaak is het overlijden van [erflater] , de zoon van [gedaagde in conventie] en de (ex-)partner van [eiser in conventie] . [erflater] heeft tijdens de relatie met [eiser in conventie] een testament opgemaakt, waarin hij [eiser in conventie] als zijn enig erfgenaam benoemt. In deze procedure moet de vraag worden beantwoord of [erflater] bedoeld heeft [eiser in conventie] enkel tot zijn erfgenaam te benoemen in zijn hoedanigheid van partner van [erflater] (in dat geval moet ook worden beoordeeld of [eiser in conventie] op het moment van overlijden van [erflater] nog zijn partner was), of dat hij bedoeld heeft [eiser in conventie] sowieso als erfgenaam te benoemen. Het antwoord op deze vraag is van belang voor de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] . Een ander belangrijk onderwerp van deze procedure is wat er met de as van [erflater] moet gebeuren.
1.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat er nadere bewijslevering nodig is om de hiervoor genoemde vraag over het erfgenaamschap te kunnen beantwoorden. Wel kan de rechtbank al een beslissing nemen ten aanzien van de as van [erflater] . De rechtbank beslist dat de as toekomt aan [gedaagde in conventie] .
1.3.
Het oordeel van de rechtbank wordt hierna bij De beslissing uitgelegd. Eerst schetst de rechtbank het verloop van de procedure, de van belang zijnde feiten en de vorderingen van partijen over en weer en het verweer daartegen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 juni 2023 en de daarin genoemde processtukken;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met productie 8 tevens houdende akte wijziging van eis in conventie;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde in conventie] met 18 producties;
  • de mondelinge behandeling van 12 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
  • de spreekaantekeningen van beide advocaten, zoals voorgelezen tijdens de mondelinge behandeling.
2.2.
De rechtbank heeft aan het einde van de mondelinge behandeling bepaald dat dit vonnis zou worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
Op [datum 1] 2023 is [erflater] (geboren op [geboortedag] 1985, hierna: “ [erflater] ”) overleden. [eiser in conventie] en [erflater] hebben gedurende ruim zeven jaar een relatie gehad. [eiser in conventie] heeft de relatie met [erflater] op 9 januari 2023 verbroken. [gedaagde in conventie] is de moeder van [erflater] .
3.2.
[erflater] heeft op 11 juli 2017 een testament opgemaakt bij de notaris. In het testament staat voor zover voor deze procedure van belang:
‘(...)
C. LEGATEN
Ik legateer (...) aan mijn moeder, mevrouw [gedaagde in conventie] (...):
1. een geldbedrag ter grootte van vijftigduizend euro (€ 50.000,00);
2. een bedrag gelijk aan de ten tijde van mijn overlijden nog openstaande schuld aan mijn moeder wegens geleende gelden (in hoofdsom groot twintigduizend euro (€20.000,00)) (…);
3, mijn inboedelgoederen (…);
4. mijn personenauto;
5. mijn hond.
D. BENOEMING ERFGENAAM
Onder de last van voormelde legaten benoem ik mijn partner, de heer [eiser in conventie] (...) tot mijn enige erfgenaam.
E. EXECUTEUR-
Ik benoem mijn partner tevens tot executeur.
De executeur heeft tot taak mijn uitvaart te (doen) verzorgen, de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens zijn beheer uit die goederen moeten worden voldaan. (...)’
3.3.
Op 30 januari 2023 is de invulling van de uitvaart van [erflater] besproken met de uitvaartverzorgster. Bij dit gesprek waren [gedaagde in conventie] , de zussen van [erflater] en (via FaceTime) [eiser in conventie] aanwezig. [gedaagde in conventie] heeft tijdens dat gesprek opdracht gegeven aan de uitvaartonderneming voor de uitvaart van [erflater] .
3.4.
De crematie heeft op [datum 2] 2023 plaatsgevonden. [gedaagde in conventie] heeft de kosten van de uitvaart betaald.
3.5.
[eiser in conventie] heeft de nalatenschap van [erflater] op 17 februari 2023 aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
3.6.
[eiser in conventie] heeft op 3 maart 2023 conservatoir beslag gelegd op de asbus met het stoffelijk overschot van [erflater] . De deurwaarder heeft de asbus op 6 maart 2023 in bewaring genomen.
3.7.
De woning in Maastricht waar [eiser in conventie] en [erflater] hebben samengewoond is verkocht. De overwaarde die aan [erflater] toekwam van ongeveer € 81.000,00 zit in depot bij de notaris.
3.8.
De auto en de hond van [erflater] zijn opgehaald door [gedaagde in conventie] .
3.9.
[erflater] heeft tijdens zijn relatie met [eiser in conventie] meerdere malen geld ontvangen van [gedaagde in conventie] . Over deze bedragen zijn WhatsAppberichten gestuurd tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] en tussen [erflater] en [gedaagde in conventie] .

4.De vorderingen van [eiser in conventie] en het verweer daartegen (conventie)

4.1.
[eiser in conventie] vordert na wijziging van eis – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de wens, althans de vermoedelijke wens van [erflater] in de zin van artikel 18 van de Wet op de Lijkbezorging is dat [eiser in conventie] zijn uitvaart zou doen verzorgen en nadien zelfstandig mag bepalen wat er met de asbus en de as in de bus gebeurt en daarmee belast zal zijn;
II. voor recht verklaart dat de asbus met de daarin geborgen as (inclusief documentatie) op grond van artikel 861 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan [eiser in conventie] moet worden afgegeven;
III. [gedaagde in conventie] veroordeelt om te gedogen dat de asbus met de daarin geborgen as (inclusief documentatie) door de bewaarder wordt afgegeven aan [eiser in conventie] , om hem in de gelegenheid te stellen de urn te bestemmen conform de onder I gevorderde verklaring voor recht, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, vermeerderd met € 100,00 per dag (deel) dat overtreding voortduurt;
IV. [gedaagde in conventie] gebiedt om de persoonlijke zaken van [erflater] , meer specifiek zijn (1) iPhone14 pro met simkaart, (2) vierkante bruine portemonnee inclusief pasjes zoals identiteitsbewijs en zorgverzekeringspas en (3) elektrische sigarettenmachine van Powermatic, binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan [eiser in conventie] af te geven op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag(deel) dat overtreding voortduurt;
V. [gedaagde in conventie] veroordeelt in de kosten van de procedure, inclusief de kosten van beslag en bewaring, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten.
4.2.
[gedaagde in conventie] vindt dat [eiser in conventie] niet ontvankelijk moet worden verklaard of dat zijn vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eiser in conventie] in de proceskosten plus wettelijke rente.

5.De vorderingen van [eiseres in reconventie] en het verweer daartegen (reconventie)

5.1.
[eiseres in reconventie] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [verweerder in reconventie] geen erfgenaam is van [erflater] ;
II. voor recht verklaart dat de asbus met as van [erflater] en bijbehorende documentatie dient te worden afgegeven aan [eiseres in reconventie] (althans aan de erfgenamen van [erflater] ), en [verweerder in reconventie] veroordeelt om te gedogen dat de bewaarder de asbus aan [eiseres in reconventie] (althans de erfgenamen van [erflater] ) afgeeft;
III. voor recht verklaart dat [verweerder in reconventie] alle goederen en roerende zaken die tot de nalatenschap van [erflater] behoren en die [verweerder in reconventie] nog onder zich houdt af moet geven aan [eiseres in reconventie] (althans aan de erfgenamen van [erflater] ), waaronder ook moet worden verstaan het geld op de bankrekening van [erflater] en de overwaarde van de gezamenlijke woning voor zover die in de nalatenschap valt;
IV. voor zover [verweerder in reconventie] erfgenaam zou zijn, [verweerder in reconventie] veroordeelt het legaat aan [eiseres in reconventie] na te komen en het verschuldigde bedrag als bedoeld onder het legaat sub 2 vast te stellen op € 31.616,94;
V. [verweerder in reconventie] veroordeelt in de proceskosten plus rente.
5.2.
[eiseres in reconventie] heeft toegelicht hoe de vordering onder III moet worden begrepen. Deze ziet op de goederen en zaken als bedoeld in het legaat in het testament van [erflater] . Onder goederen verstaat [eiseres in reconventie] tevens de geldbedragen zoals genoemd in sub 1 en sub 2 van het legaat.
5.3.
[verweerder in reconventie] voert verweer. Hij vindt dat [eiseres in reconventie] niet ontvankelijk moet worden verklaard of dat de vorderingen van [eiseres in reconventie] moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres in reconventie] in de proceskosten.
5.4.
De rechtbank gaat hierna bij De beoordeling in op de relevante stellingen die partijen aan hun vorderingen en het verweer daartegen ten grondslag hebben gelegd.

6.De beoordeling

6.1.
De vorderingen van [eiser in conventie] in conventie en de vorderingen van [eiseres in reconventie] in reconventie gaan over dezelfde onderwerpen en zijn in zekere zin elkaars spiegelbeeld. Daarom beoordeelt de rechtbank de vorderingen van [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] gezamenlijk. De overwegingen die hierna volgen, gelden dus zowel in de zaak in conventie als die in reconventie.
Is [eiser in conventie] erfgenaam van [erflater] ?
6.2.
Een belangrijk geschilpunt tussen partijen is de vraag of [eiser in conventie] erfgenaam is van [erflater] , en executeur van zijn nalatenschap. Centraal in dit geschilpunt staat het testament van [erflater] , waarin hij heeft bepaald: “
Onder de last van voormelde legaten benoem ik mijn partner, de heer [eiser in conventie] , (…) tot mijn enige erfgenaam.” en: “
Ik benoem mijn partner tevens tot executeur.” Partijen geven dezelfde betekenis aan het begrip ‘partner’. Partijen zijn het alleen niet eens of [eiser in conventie] op het moment van overlijden nog de partner van [erflater] was, en of het wel of niet zijn van partner van [erflater] wel van belang is.
Het standpunt van [eiser in conventie]
6.3.
[eiser in conventie] stelt zich op het standpunt dat hij ondanks het verbreken van de relatie op 9 januari 2023 op de dag van overlijden van [erflater] nog steeds zijn partner was. Volgens hem was er namelijk geen sprake van een definitieve verbreking van de relatie. Partijen hebben in de jaren dat ze samen waren vaker problemen gehad waardoor [eiser in conventie] de relatie wilde verbreken, maar uiteindelijk is het altijd weer goed gekomen. [erflater] heeft [eiser in conventie] op de dag van zijn overlijden nog een WhatsAppbericht gestuurd dat hij naar huis wilde. Tot twee dagen voor zijn overlijden woonde [erflater] nog samen met [eiser in conventie] . De gezamenlijke eigendommen waren ook nog niet verdeeld. [eiser in conventie] heeft op de zitting toegelicht dat hij wilde zien dat [erflater] verantwoordelijk nam voor het oplossen van zijn (mentale) problemen. Hij zag in de weken na 9 januari 2023 dat [erflater] die verantwoordelijkheid nam, zodat hij weer ging twijfelen of hij de relatie niet toch nog een kans moest geven. Op de dag van overlijden hebben [eiser in conventie] en [erflater] via beeldbellen contact gehad, waarbij [eiser in conventie] heeft gezegd te zullen wachten op [erflater] , maar dat hij eerst moest zorgen dat hij de hulp kreeg die [eiser in conventie] hem niet kon bieden.
6.4.
[eiser in conventie] vindt dus dat hij op de dag van overlijden nog steeds de partner was van [erflater] . Ook als dat niet zo zou zijn, vindt [eiser in conventie] dat hij nog steeds enig erfgenaam is van [erflater] . Voor [erflater] ging het om zijn affectieve gevoelens voor [eiser in conventie] , en die waren op het moment van overlijden nog overduidelijk aanwezig. Dit blijkt uit het feit dat [erflater] zijn testament niet heeft gewijzigd na 9 januari 2023. Bovendien heeft [erflater] voor zijn overlijden aan twee getuigen verklaard dat het zijn wens was dat alles naar [eiser in conventie] zou gaan na zijn eventuele overlijden. Voor [erflater] was de status van de relatie van [eiser in conventie] dan ook niet van belang. Vanwege zijn affectieve gevoelens voor [eiser in conventie] wilde [erflater] dat [eiser in conventie] na het overlijden van [erflater] goed verzorgd zou achterblijven.
Het standpunt van [gedaagde in conventie]
6.5.
[gedaagde in conventie] stelt dat alleen bedoeld is [eiser in conventie] tot erfgenaam en executeur te benoemen in zijn hoedanigheid van partner van [erflater] . [erflater] heeft expliciet zijn partner (in die hoedanigheid) tot erfgenaam benoemd. Indien de hoedanigheid van partner geen betekenis zou hebben, waren deze woorden niet in het testament opgenomen. Het is ook niet aannemelijk dat het ook bij het verbreken van de relatie de bedoeling was dat [eiser in conventie] erfgenaam zou zijn. De woorden “mijn partner” duiden daar niet op, en bovendien zou een nieuwe partner dan met lege handen staan. [eiser in conventie] stelt zelf dat [erflater] hem als erfgenaam had benoemd omdat [erflater] een gezamenlijke toekomst met [eiser in conventie] voor zich zag. Dit bevestigt dat beoogd is [eiser in conventie] in de hoedanigheid van partner als erfgenaam te benoemen, en hem geen erfgenaam te maken als die gezamenlijke toekomst er niet meer was. Gelet op het korte tijdsverloop tussen het moment van de relatiebreuk en de dag van het overlijden en de geestelijke toestand van [erflater] is het logisch dat de gezamenlijke eigendommen nog niet waren verdeeld. Ook verklaart dat waarom [erflater] zijn testament nog niet had aangepast.
6.6.
De relatie tussen [erflater] en [eiser in conventie] was op het moment van overlijden definitief verbroken. Dat blijkt uit WhatsAppberichten van [erflater] aan [gedaagde in conventie] en aan een vriendin, waarin hij schrijft dat [eiser in conventie] een punt had gezet achter de relatie. In medische stukken, opgesteld naar aanleiding van een zelfmoordpoging van [erflater] op 25 januari 2023, wordt ook melding gemaakt van de relatiebreuk en wordt [eiser in conventie] omschreven als huisgenoot (en niet als partner). De verkoop van de gezamenlijke woning was al in voorbereiding, [eiser in conventie] wilde de woning na de relatiebreuk zo snel mogelijk verkopen. [gedaagde in conventie] betwist dat [eiser in conventie] en [erflater] kort voor het overlijden nog met elkaar hebben gesproken en dat toen is uitgesproken dat [eiser in conventie] op [erflater] zou wachten. Als dat het geval was geweest, dan had het voor [erflater] waarschijnlijk een soort rust gebracht en zou hij niet enkele uren later tot zelfdoding zijn overgegaan.
Het oordeel van de rechtbank
6.7.
De wet geeft als uitgangspunt dat de eiser in een procedure alle feiten moet stellen die nodig zijn voor het intreden van het door hem beoogde rechtsgevolg (toewijzing van zijn vordering). Als de eiser die feiten stelt, maar die feiten vervolgens voldoende onderbouwd worden betwist door de wederpartij, geldt het wettelijk uitgangspunt dat het aan de eiser is om die feiten vervolgens te bewijzen. Deze verdeling van de zogenaamde stelplicht en bewijslast is geregeld in artikel 149 en 150 Rv.
6.8.
Toegepast op deze zaak, betekent dat het volgende. De vorderingen van [eiser in conventie] vloeien voort uit zijn stelling dat [erflater] hem in zijn testament tot enig erfgenaam en executeur van de nalatenschap heeft benoemd. Om tot toewijzing van de vorderingen van [eiser in conventie] te kunnen komen, moet dus vast komen te staan dat [eiser in conventie] inderdaad enig erfgenaam en executeur van de nalatenschap van [erflater] is. [eiser in conventie] heeft onderbouwd gesteld dat (1) hij op het moment van overlijden van [erflater] nog steeds zijn partner was en (2) dat [erflater] bedoeld heeft [eiser in conventie] in persoon zijn enig erfgenaam en executeur te maken ongeacht de status van hun relatie. [gedaagde in conventie] heeft beide stellingen gemotiveerd betwist.
6.9.
Dit betekent dat de rechtbank geen beslissing kan nemen over het erfgenaamschap zonder nader bewijs. Gelet op de hiervoor genoemde hoofdregel is het aan [eiser in conventie] om dit bewijs te leveren. [eiser in conventie] heeft een expliciet bewijsaanbod gedaan. De rechtbank zal [eiser in conventie] in de gelegenheid stellen om bewijs te leveren van de juistheid van de twee hiervoor genoemde stellingen. De rechtbank kan op dit moment dan ook nog geen eindvonnis wijzen, daarvoor moet de uitkomst van de bewijslevering worden afgewacht. Er zijn echter een aantal vorderingen waarover ook zonder de uitkomst van deze bewijslevering al een oordeel kan worden gegeven. Deze worden hierna besproken.
Wat moet er gebeuren met de as van [erflater] ?
6.10.
Op de zitting is gebleken dat een belangrijk (zo niet het belangrijkste) onderwerp de as van [erflater] betreft. De rechtbank is van oordeel dat de as toekomt aan [gedaagde in conventie] . Dit wordt als volgt gemotiveerd.
Wettelijke regels
6.11.
In artikel 18 lid 1 Wet op de Lijkbezorging is geregeld dat in de lijkbezorging wordt voorzien door degene die het in artikel 11 van de wet bedoelde verlof heeft aangevraagd. Kort gezegd is dat degene die het verlof voor begraving of crematie bij de gemeente heeft geregeld. Onder lijkbezorging wordt begrepen het geven van bestemming aan de as van een gecremeerd lijk (artikel 18 lid 2 Wet op de Lijkbezorging). In het tweede lid van artikel 18 wordt verder bepaald dat de lijkbezorging gebeurt overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden. Deze wens kan blijken uit een testament (artikel 19 Wet op de Lijkbezorging).
Toepassing van deze regels
6.12.
Partijen hebben discussie gevoerd over de inhoud van het gesprek dat op 30 januari 2023 met de uitvaartondernemer is gevoerd. [eiser in conventie] zegt dat tijdens dit gesprek niet gevraagd is wie de opdrachtgever voor de uitvaart wilde zijn en dat [gedaagde in conventie] deze rol zelf direct naar zich toe heeft getrokken. [gedaagde in conventie] voert aan dat deze vraag wel uitdrukkelijk gesteld is, en dat zij nadat niemand anders had aangegeven dit te willen doen heeft aangeboden opdrachtgever voor de uitvaart te willen zijn. Wie gelijk heeft in deze discussie kan in het midden blijven. Partijen zijn het er namelijk over eens dat [gedaagde in conventie] opdracht heeft gegeven voor de uitvaart en het verlof zoals bedoeld in de wet heeft aangevraagd. Gelet op dit vaststaande gegeven geldt op grond van de wet dat [gedaagde in conventie] bestemming moet geven aan de as van [erflater] . [gedaagde in conventie] moet daarbij de wens of de vermoedelijke wens van [erflater] in acht nemen.
De (vermoedelijke) wens van [erflater]
6.13.
De wens van [erflater] kan niet meer worden vastgesteld. [erflater] heeft in zijn testament geen bepaling opgenomen over de bestemming van zijn as. Uit de toelichting van [eiser in conventie] op de zitting blijkt ook dat [erflater] en [eiser in conventie] nooit samen gesproken hebben over dit onderwerp. [eiser in conventie] heeft op de zitting aangegeven dat het [erflater] zelfs niet uitmaakte of hij zou worden begraven of zou worden gecremeerd. Over as is nooit gesproken, aldus [eiser in conventie] . Ook [gedaagde in conventie] heeft aangegeven dat [erflater] nooit met haar over de bestemming van zijn as heeft gesproken.
6.14.
Wat betreft de vermoedelijke wens van [erflater] ten aanzien van de bestemming van zijn as voert [eiser in conventie] aan dat uit het feit dat [erflater] in zijn testament heeft aangegeven dat hij wilde dat [eiser in conventie] zijn uitvaart zou verzorgen, volgt dat het ook de wens was van [erflater] dat [eiser in conventie] de as zou krijgen en zou mogen bepalen wat er met de as zou gebeuren. [eiser in conventie] heeft aangevoerd dat [erflater] geen goede verstandhouding had met zijn moeder, en niet bij zijn moeder thuis wilde zijn. [gedaagde in conventie] voert aan dat zij juist een hele goede verstandhouding had met haar zoon. Als kind nam [erflater] jonge katjes mee naar huis, die na hun overlijden van [erflater] moesten worden gecremeerd. De as van de katjes moest mee naar huis worden genomen. Bij [gedaagde in conventie] thuis staan nog altijd kokertjes met as van overleden huisdieren van [erflater] .
6.15.
De rechtbank is van oordeel dat ook de vermoedelijke wens van [erflater] niet meer kan worden bepaald. Uit de WhatsAppberichten tussen [erflater] en [gedaagde in conventie] kan niet worden afgeleid dat zij een slechte verstandhouding met elkaar hadden. [erflater] verbleef de twee dagen voor zijn dood ook bij zijn moeder. Daar staat tegenover dat de omstandigheid dat [erflater] als kind zijn huisdieren wilde laten cremeren en thuis wilde hebben, niet betekent dat [erflater] als volwassen man ook die bestemming aan zijn eigen as wilde geven, zeker niet gelet op het feit dat [erflater] niet eens een voorkeur voor cremeren of begraven heeft uitgesproken. Nu de vermoedelijke wens van [erflater] niet kan worden vastgesteld, is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de asbus van [erflater] aan [gedaagde in conventie] wordt afgegeven, en dat zij bestemming aan de as dient te geven. De vordering van [gedaagde in conventie] is dus toewijsbaar en de vorderingen van [eiser in conventie] zullen worden afgewezen.
De legaten zoals opgenomen in het testament van [erflater]
6.16.
Ten aanzien van de in het testament van [erflater] opgenomen legaten overweegt de rechtbank het volgende. De in het testament opgenomen legaten blijven geldig, ongeacht de uitkomst van de kwestie of [eiser in conventie] wel of geen erfgenaam van [erflater] is. Als [eiser in conventie] immers geen erfgenaam is, staat als onweersproken vast dat [gedaagde in conventie] en de zussen van [erflater] erfgenaam zijn.
6.17.
Legaten zijn schulden van de nalatenschap. In het tweede lid van artikel 4:7 BW is bepaald dat schulden van de erflater die niet met zijn dood teniet gaan, met voorrang op de legaten worden voldaan.
6.18.
Vast staat dat [eiser in conventie] de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard. Daarmee rust op hem als beneficiaire vereffenaar op grond van artikel 4:211 lid 3 BW ook de verplichting om een boedelbeschrijving op te maken en om de schulden van de nalatenschap te betalen. [eiser in conventie] heeft ter zitting erkend dat door hem geen boedelbeschrijving is opgemaakt. Hoewel vast staat dat zich een bedrag van € 81.000,00 in depot bij de notaris bevindt, betekent het voorgaande dat de omvang van de nalatenschap op dit moment niet duidelijk is.
6.19.
[gedaagde in conventie] heeft de personenauto en de hond van [erflater] inmiddels opgehaald. Deze procedure ziet daarom niet meer op deze onderwerpen.
De inboedel van [erflater]
6.20.
[erflater] heeft zijn inboedel in zijn testament gelegateerd aan [gedaagde in conventie] . Dit betekent dat de door [gedaagde in conventie] onder III gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is voor zover die ziet op de inboedel van [erflater] . Uit de door [eiser in conventie] op te maken boedelbeschrijving zal moeten volgen uit welke inboedelgoederen precies aan [erflater] toebehoorden. [eiser in conventie] heeft ter zitting gesteld dat veel inboedelgoederen van hem en [erflater] samen waren. Ook dat zal uit de boedelbeschrijving moeten blijken.
Het legaat van € 50.000,00
6.21.
[erflater] heeft ook een geldbedrag van € 50.000,00 aan [gedaagde in conventie] gelegateerd.
6.22.
Het daartegen opgeworpen verweer van [eiser in conventie] dat het legaat nog niet opeisbaar is wordt verworpen. Er zijn inmiddels meer dan zes maanden verstreken sinds het overlijden van [erflater] . Voor de stelling van [eiser in conventie] dat het legaat nog niet opeisbaar is omdat het proces om te komen tot afwikkeling van de nalatenschap wordt bemoeilijkt door deze procedure, bestaat geen juridische grondslag.
6.23.
Het verweer dat de hoogte van het legaat nog niet vast staat gelet op het feit dat het legaat laag in de rangorde van schulden van de nalatenschap staat, slaagt eveneens niet. [eiser in conventie] heeft namelijk niet gesteld, en de rechtbank is daarvan niet gebleken, welke andere schulden tot de nalatenschap behoren. Ter zitting heeft [eiser in conventie] er op gewezen dat door hem beheerskosten zijn gemaakt maar de omvang daarvan heeft hij niet toegelicht. Nu [eiser in conventie] geen boedelbeschrijving heeft opgemaakt, er wel € 81.000,00 bij de notaris in depot staat en [eiser in conventie] ter zitting heeft gesteld dat dit legaat vermoedelijk betaald kan worden, heeft [eiser in conventie] zijn stelling onvoldoende onderbouwd.
Het legaat van € 20.000,00
6.24.
[erflater] heeft in zijn testament ‘
een bedrag gelijk aan de ten tijde van mijn overlijden nog openstaande schuld aan mijn moeder wegens geleende gelden (in hoofdsom groot twintigduizend euro (€ 20.000,00))’ gelegateerd aan [gedaagde in conventie] .
6.25.
[gedaagde in conventie] voert aan dat de openstaande schuld op de dag van overlijden van [erflater]
€ 31.616,94 bedroeg. In reconventie vordert [eiseres in reconventie] onder meer het verschuldigde bedrag als bedoeld in het hiervoor aangehaalde legaat vast te stellen op dit bedrag.
6.26.
[eiser in conventie] heeft hiertegen meerdere verweren gevoerd: (1) het legaat is niet opeisbaar, (2) het legaat bedraagt maximaal € 20.000, nu het ziet op ten tijde van het testament geleend geld en niet op eventuele leningen die na het opmaken van het testament zijn afgesloten, en (3) [gedaagde in conventie] heeft niet aangetoond dat de vordering op het moment van overlijden van [erflater]
€ 31.616,94 zou bedragen nu zij niet inzichtelijk heeft gemaakt in hoeverre op de lening is afgelost (volgens [eiser in conventie] ongeveer € 15.000,00 in contanten) en [gedaagde in conventie] bovendien ook schenkingen aan [erflater] heeft gedaan. In de reactie op de verweren van [eiser in conventie] heeft [gedaagde in conventie] tijdens de zitting aan de hand van rekeningafschriften en WhatsAppberichten een nadere onderbouwing gegeven van de schuld. Deze toelichting op de zitting komt uit op een totale schuld van [erflater] aan zijn moeder van € 33.349,67.
6.27.
De rechtbank overweegt als volgt. Wat betreft het verweer van [eiser in conventie] dat dit legaat niet opeisbaar is, geldt hetzelfde als overwogen in rechtsoverweging 6.22. In het legaat is een bedrag genoemd van € 20.000,00. Het is niet mogelijk dit bedrag op te rekken naar een hoger bedrag. Verder geldt ook ten aanzien van dit legaat dat [eiser in conventie] zijn verweer dat de omvang van het legaat niet nog niet duidelijk is vanwege de rangorde van de schulden van de nalatenschap, niet heeft onderbouwd.
Schuld van de nalatenschap
6.28.
[gedaagde in conventie] heeft op de zitting aangegeven dat indien het legaat beperkt zou blijven tot
€ 20.000,00, het restant van de lening een schuld van de nalatenschap aan haar betreft. Zij heeft gemotiveerd uiteengezet welke bedragen zij heeft geleend aan [erflater] , en welke bedragen [erflater] tijdens zijn leven heeft terugbetaald.
6.29.
Uit de in het geding gebrachte WhatsAppberichten en bankafschriften volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [erflater] tijdens zijn leven in totaal het door [gedaagde in conventie] gestelde bedrag van € 53.925,67 heeft geleend. [eiser in conventie] heeft erop gewezen dat in de omschrijving de bankafschriften ook voorkomt “zomaar”, of geen omschrijving. Volgens hem duidt dat er op dat een deel van het door [gedaagde in conventie] genoemde bedrag een schenking betreft. De rechtbank heeft geconstateerd dat in de WhatsAppberichten en de omschrijving op de bankafschriften regelmatig gesproken wordt over een lening. Er zijn inderdaad enkele overschrijvingen waarbij “zomaar” staat of geen omschrijving wordt gegeven, maar ook ten aanzien van deze bedragen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een lening. De overschrijving van een bedrag van € 1000,00 door [gedaagde in conventie] aan [erflater] op 14 september 2020 heeft geen omschrijving, maar uit een WhatsApp bericht van diezelfde datum van [erflater] aan zijn moeder blijkt de vraag: “
Mogen wij € 1000 lenen?” Hieruit blijkt dat er ook ten aanzien van dit bedrag wel degelijk sprake was van een lening. Uit de WhatsAppberichten blijkt ook dat [eiser in conventie] de financiën van [erflater] beheerde en bij [gedaagde in conventie] specifieke navraag deed naar wat er nog terugbetaald moest worden. Deze feiten en omstandigheden in samenhang bezien brengt de rechtbank tot het oordeel dat alle bedragen die [gedaagde in conventie] aan [erflater] heeft overgemaakt, zien op een geldlening.
6.30.
[gedaagde in conventie] erkent dat [erflater] tijdens zijn leven heeft afgelost op de lening. Hij heeft een bedrag van € 20.576,00 terugbetaald aan [gedaagde in conventie] . [gedaagde in conventie] heeft dit bedrag gemotiveerd onderbouwd met een verwijzing naar de bankafschriften. [eiser in conventie] heeft aangegeven dat [erflater] een bedrag van € 15.000,00 in contanten heeft afgelost. De rechtbank begrijpt dat [eiser in conventie] bedoelt dat dit een aanvullende aflossing betreft. Dit is een zogenaamd bevrijdend verweer. [eiser in conventie] heeft het gelaten bij een blote stelling, en geen feiten aangevoerd ter onderbouwing daarvan. De rechtbank komt daarom niet toe aan het toelaten van [eiser in conventie] tot bewijs van zijn stelling. Het verweer faalt.
6.31.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de nalatenschap van [erflater] naast het legaat van € 20.000,00 nog een schuld aan [gedaagde in conventie] heeft van € 13.349,67 (€ 33.349,67 -/- € 20.000,00) uit hoofde van de geleende bedragen.
6.32.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [gedaagde in conventie] een vordering heeft op de nalatenschap van [erflater] van in totaal € 83.349.67. De door [gedaagde in conventie] onder III gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar tot dit bedrag als komt vast te staan dat [eiser in conventie] erfgenaam is van [erflater] .
Vervolg van de procedure
6.33.
Zoals in rechtsoverweging 6.9 overwogen, wordt [eiser in conventie] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij op de dag van overlijden van [erflater] nog steeds zijn partner was, en/of dat [erflater] bedoeld heeft [eiser in conventie] ongeacht hun relatiestatus te benoemen tot zijn erfgenaam en executeur van zijn nalatenschap. De rechtbank zal de zaak hiervoor naar de rol verwijzen.
6.34.
De vraag of de persoonlijke spullen van [erflater] aan [eiser in conventie] of aan [gedaagde in conventie] toekomen en de vraag aan wie een eventueel positief saldo van de nalatenschap toekomt, zullen na de bewijslevering beantwoord worden. Dit is namelijk afhankelijk van het antwoord op de vraag wie erfgenaam is.
6.35.
De rechtbank heeft in dit vonnis beslist over wat er moet gebeuren met de as van [erflater] . Deze beslissing komt hierna terug bij De beslissing. Voor wat betreft de overige vorderingen houdt de rechtbank iedere beslissing aan.

7.De beslissing

de rechtbank
in conventie
7.1.
wijst de onder I tot en met III van rechtsoverweging 4.1 gevorderde verklaringen voor recht af,
7.2.
draagt [eiser in conventie] op te bewijzen dat hij op de dag van overlijden van [erflater] nog steeds zijn partner was, en/of dat [erflater] bedoeld heeft [eiser in conventie] te benoemen tot zijn erfgenaam en executeur van zijn nalatenschap, ongeacht de status van de relatie tussen hen,
7.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
[datum 3] februari 2024voor uitlating door [eiser in conventie] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
7.4.
bepaalt dat, als [eiser in conventie] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
7.5.
bepaalt dat, als [eiser in conventie]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
april tot en met september 2024dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
7.6.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. [Stoof] , in het gerechtsgebouw te Breda, Stationslaan 10,
7.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
in reconventie
7.8.
verklaart voor recht dat de asbus met as en bijbehorende documentatie van [erflater] dient te worden afgegeven aan [eiseres in reconventie] , en veroordeelt [verweerder in reconventie] om te gehengen en te gedogen dat de bewaarder de asbus aan [eiseres in reconventie] afgeeft,
in conventie en in reconventie
7.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op
31 januari 2024.