In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 5 augustus 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, een geschakelde semi-bungalow, vastgesteld op € 452.000 per 1 januari 2023. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was, evenals vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de inhoudelijke gronden van het geschil niet meer in geschil waren, en de rechtbank richtte zich enkel op de proceskostenvergoeding. De belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar pas vlak voor de zitting de juiste stukken had overgelegd, wat had geleid tot onnodige kosten voor de belanghebbende. De rechtbank oordeelde dat de proceskosten van zowel de bezwaarfase als de beroepsfase vergoed moesten worden aan de belanghebbende, omdat de heffingsambtenaar niet tijdig de juiste informatie had verstrekt.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Echter, de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van € 2.060 aan proceskosten en het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.