In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning, vastgesteld op € 475.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 435.000 zou moeten zijn. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van de belanghebbende, waarbij wordt vastgesteld dat de heffingsambtenaar een informatiebeschikking had afgegeven omdat de belanghebbende niet de gevraagde informatie had verstrekt. Dit leidde tot een wijziging in de bewijslast, waarbij de belanghebbende nu moest aantonen dat de waardebeschikking onjuist was. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om de waarde van de woning aan te vechten. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.