ECLI:NL:RBZWB:2024:5357

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
10871233 OV VERZ 24-74
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van conservatoire beslagen op woning en bankrekeningen afgewezen

In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 1 augustus 2024, is het verzoek van [verzoekster] tot opheffing van conservatoire beslagen op een woning en twee bankrekeningen afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging in het voordeel van de [erven] uitvalt, die vorderingen hebben op de nalatenschap van erflaatster. De rechtbank stelt vast dat de schulden in verband met de woning gering zijn en dat er geen dreiging van executie door de bank is. De [erven] hebben conservatoir beslag gelegd op de woning en bankrekeningen om hun vorderingen veilig te stellen, en de rechtbank concludeert dat het belang van de [erven] bij het behoud van de beslagen zwaarder weegt dan het belang van [verzoekster] bij opheffing daarvan. De rechtbank wijst erop dat de beslagen zijn gelegd voordat de vereffening van de nalatenschap was aangevangen, en dat de [erven] een procedure hebben lopen waarin zij hun vorderingen op de nalatenschap bepleiten. De rechtbank concludeert dat het voor de vereffening van de nalatenschap niet nodig is om de beslagen op te heffen, en wijst het verzoek van [verzoekster] af. Tevens wordt [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten van de [erven].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer 10871233 OV VERZ 24-74
beschikking d.d. 1 augustus 2024
op het verzoek van:
[verzoekster]
wonende te [plaats 1] ( Italië )
gemachtigde: mr. R.A.J. Zomer
tegen:

1.[verweerder 1]

wonende te [plaats 2] (Zwitserland)
2.
[verweerder 2]
wonende te [plaats 3] ( [plaats 3] )
3.
[verweerder 3]
wonende te [plaats 4]
4.
[verweerder 4]
wonende te [plaats 4]
5.
[verweerder 5]
wonende te [plaats 4]
6.
[verweerder 6]
wonende te [plaats 5]
7.
[verweerder 7]
wonende te [plaats 6]
8.
[verweerder 8]
wonende te [plaats 7]
gemachtigde: mr. A.C. de Bakker
en

9.[naam 1]

wonende te [plaats 8]
gemachtigde: mr. M.G. Hees
als belanghebbende geldt:

10.[belanghebbende]

wonende te [plaats 9]
Verzoekster wordt hierna [verzoekster] genoemd. Verweerders 1 t/m 8 worden gezamenlijk aangeduid als de [erven] .

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
het op 5 januari 2024 van [verzoekster] ontvangen verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 13;
de nadien van [verzoekster] ontvangen bijlagen 14 t/m 36;
het verweerschrift van de [erven] met bijlagen 1 t/m 3;
e aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het geschil ter
zitting van 23 mei 2024;
de akte van 6 juni 2024 van [verzoekster] met 1 bijlage;
de e-mail van de [erven] van 10 juni 2024.
1.2
[naam 1] , die evenals de [erven] volgens [verzoekster] belanghebbende in de procedure zou zijn, heeft via haar gemachtigde per e-mail van
29 februari 2024 laten weten dat zij omwille van haar gezondheid niet aan de procedure wenst deel te nemen.
1.3
Hierna zal op het verzoek van [verzoekster] worden beslist met inachtneming van hetgeen zij in haar verzoekschrift en de [erven] in het verweerschrift hebben gesteld en wat partijen verder tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht. Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter zijn gedachten over een mogelijke oplossing van (een deel van) het geschil met partijen gedeeld en aan partijen voorgesteld dat zij per akte lieten weten of zij dat voorstel zouden volgen. Daartoe kon worden volstaan met een beknopte kennisgeving. Van de uitgebreide inhoud van de akte die [verzoekster] heeft ingediend - onder protest van de [erven] - wordt dan ook geen kennis genomen.

2.De feiten

2.1
Ter kennisname van de achtergronden van het geschil dienen de volgende, aan een eerdere procedure ontleende feiten.
a. a) Op [datum 1] 2021 is in haar laatste woonplaats [plaats 10] (gemeente Breda) overleden mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster).
b) [verzoekster] is de dochter en enige erfgenaam van erflaatster. Aanvankelijk heeft zij de nalatenschap van haar moeder zuiver aanvaard. In een beschikking van 26 juli 2023 werd aan haar toegestaan om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden (zie ECLI:NL:RBZWB:2023:5330). In de procedure in hoger beroep die de [erven] bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch aanhangig hebben gemaakt is nog geen eindbeschikking gegeven.
c) Erflaatster is op huwelijkse voorwaarden gehuwd geweest met de heer [naam 2] . Hij overleed op [datum 2] 1980. Hij liet zes kinderen uit een eerder huwelijk achter.
d) Bij testament heeft [naam 2] zijn kinderen tot zijn erfgenamen benoemd. Aan erflaatster heeft hij onder meer een recht van vruchtgebruik ten aanzien diverse roerende zaken, twee appartementsrechten en een onverdeeld aandeel in twee obligatieleningen (‘notes’) gelegateerd. Blijkens een notariële akte van 12 augustus 1981 zijn deze goederen afgegeven aan erflaatster, die de afgifte heeft aanvaard.
f) Nadat door het overlijden van erflaatster het vruchtgebruik was geëindigd hebben de [erven] afgifte gevorderd van de in vruchtgebruik gegeven goederen. De toenmalig executeur van de nalatenschap van erflaatster, [executeur 1] , heeft de appartementsrechten aan hen afgegeven.
g) In een op 13 juli 2022 uitgebrachte dagvaarding hebben de [erven] [executeur 1] en [verzoekster] in rechte betrokken en afgifte gevorderd van diverse zaken en het onverdeelde aandeel in de twee obligatieleningen, althans afgifte van hetgeen daarvoor in de plaats is getreden, althans betaling van de waarde daarvan, zijnde
€ 331.486,39. Daarnaast hebben zij schadevergoedingen ten bedrage van € 29.040,00 en
€ 21.600,00 gevorderd wegens respectievelijk het verzaken, door erflaatster, van het verrichten van onderhoud aan de appartementen en het nalaten om jaarlijks huurverhogingen op te leggen.
h) Tot zekerheid van betaling hebben de [erven] op 27 juni 2022 conservatoir beslag doen leggen op twee bankrekeningen en op de woning van erflaatster.

3.Het verzoek en het verweer

3.1
[verzoekster] verzoekt om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beslagen op de woning en/of de bankrekeningen op te heffen.
3.2
Ter onderbouwing van dit verzoek voert [verzoekster] het volgende aan.
Er loopt een procedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant waarin de [erven] circa € 360.000,00 van de (nalatenschaps)boedel vorderen. Zij hebben conservatoir beslag gelegd op de tot de boedel behorende woning in [plaats 10] en op twee bankrekeningen. Er was nog een derde bankrekening waarop geen beslag rust maar het saldo daarvan is inmiddels verbruikt om de meeste (lopende) kosten en schulden van de boedel tot aan oktober 2023 te voldoen. De boedel beschikt niet langer over liquide middelen. Door de beslagen komt de boedel in grote betalingsproblemen. Het gevaar bestaat dat de bank over gaat tot executie van de woning. Zij, noch de [erven] zijn daar mee gebaat. Het is daarom dringend gewenst dat de beslagen (partieel) worden opgeheven, zodat al dan niet toekomstige schulden in verband met de woning, zoals de hypotheeklasten, nutsdiensten, verzekeringen en belastingen kunnen worden voldaan. Daarnaast moeten haar gemachtigde, de notaris en de executeur worden voldaan. Vooralsnog zijn de saldi van de bankrekeningen voldoende om de (toekomstige) schulden te voldoen maar opheffing van het beslag op de woning is wenselijk opdat die kan worden verkocht en de kosten niet verder oplopen.
3.3
De [erven] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [verzoekster] dan wel afwijzing van haar verzoek, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure.
3.4
Onder meer voeren zij aan dat zij vorderingen hebben op de nalatenschap. Een van die vorderingen ziet op schade die erflaatster heeft veroorzaakt doordat zij achterstallig onderhoud heeft laten ontstaan aan, en een te lage huurprijs heeft bedongen voor de aan haar uit de nalatenschap van hun vader in vruchtgebruik gegeven appartementen. Een andere vordering betreft de waarde van destijds aan erflaatster in vruchtgebruik gegeven goederen die na haar overlijden niet aan de [erven] zijn afgegeven.
Verder zijn de [erven] van mening dat zij op grond van zaaksvervanging eigenaar zijn van de woning waarop zij beslag hebben laten leggen. Die woning is namelijk gekocht met het aan erflaatster in vruchtgebruik gegeven vermogen. De [erven] voeren bij de rechtbank een procedure tegen [verzoekster] die nog niet is afgerond.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

4.De beoordeling

Processuele positie [naam 1]
4.1
Alvorens toe te komen aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt het volgende opgemerkt aangaande de betrokkenheid van [naam 1] . [verzoekster] heeft in de kop van haar verzoekschrift, alsook in haar akte met bijlagen in aanvulling daarop en in de door haar na de mondelinge behandeling genomen akte, onder anderen mevrouw [naam 1] als ‘belanghebbende’ aangeduid. Echter, de beslagen waar het in deze procedure om gaat zijn blijkens de betreffende exploten niet mede in haar opdracht gelegd, terwijl zij reeds op 29 februari 2024 per e-mail heeft doen weten dat zij niet aan deze procedure wil deelnemen. Mitsdien is zij verweerster, noch belanghebbende en staat zij buiten de procedure.
Wettelijk kader
4.2
De wettelijke grondslag voor het verzoek is artikel 4:223 lid 3 BW. Daarin is bepaald dat op het verzoek van de vereffenaar reeds gelegde beslagen door de kantonrechter kunnen worden opgeheven voor zover dit nodig is voor de vereffening van de nalatenschap.
4.3
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat het moet gaan om vóór de aanvang van de vereffening reeds gelegde beslagen (Parl. Gesch. BW Inv. Boek 4 2003, p. 2263 (nr. 2). Dat is hier het geval nu de beslagen waarvan [verzoekster] opheffing verzoekt zijn gelegd op 27 juni 2022, terwijl de vereffening niet eerder is aangevangen dan na inschrijving in het boedelregister van de keuze van [verzoekster] om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden, hetgeen eerst mogelijk werd nadat bij beschikking van 26 juli 2023 haar die keuze werd toegestaan.
Bevoegdheid kantonrechter
4.4
[verzoekster] heeft volgens het petitum van haar verzoekschrift ‘de rechtbank’ gevraagd om de door haar gewenste beschikking te geven. Niettemin werd het verzoekschrift door de griffie voorgelegd aan de kantonrechter, die zich bevoegd acht om daarvan kennis te nemen, niettegenstaande het ter zitting door de [erven] geuite bezwaar tegen de onjuiste of onvolledige aanschrijving van de behandelende rechter(s) in het verzoek.
Ontvankelijkheid [verzoekster]
4.5
[verzoekster] stelt dat zij als gevolg van de beneficiaire aanvaarding vereffenaar van de nalatenschap is en uit dien hoofde bevoegd om het voorliggende verzoek te doen. De [erven] weerspreken dit en concluderen dat [verzoekster] niet ontvankelijk is in haar verzoek aangezien de nalatenschap wordt beheerd door een executeur. Op grond van artikel 4:145 BW is die privatief bevoegd om procedures te voeren, onder andere strekkende tot opheffing van conservatoire beslagen op goederen van de nalatenschap.
4.6
Geoordeeld wordt dat [verzoekster] wél in haar verzoek kan worden ontvangen. De beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap door een erfgenaam heeft tot gevolg dat die erfgenaam van rechtswege vereffenaar wordt. [verzoekster] is dus niet in die hoedanigheid benoemd, zoals zij zelf ten onrechte stelt. Beneficiaire aanvaarding heeft bovendien in beginsel tot gevolg dat een door de erflater benoemde executeur zijn bevoegdheden verliest. Dit is alleen anders wanneer de executeur kan aantonen (en verklaart) dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen (artikel 4:202 lid 1, onder a BW). Nu niet is gesteld of gebleken dat de huidige [executeur 2] heeft verklaard dat de nalatenschap ruimschoots toereikend is, zoals dat heet, is hij niet bevoegd om in die hoedanigheid de nalatenschap te beheren of in rechte op te treden. Wel blijkt uit het door een notaris opgemaakt proces-verbaal dat [verzoekster] als bijlage 5 bij haar verzoekschrift in het geding heeft gebracht, dat [verzoekster] aan [executeur 2] volmacht heeft gegeven om verschillende in dat proces-verbaal vermelde rechtshandelingen te verrichten. [executeur 2] heeft daarom weliswaar diverse bevoegdheden aangaande het beheer van de nalatenschap, maar die komen hem toe als gevolmachtigde van [verzoekster] , niet als door erflaatster (na indeplaats-stelling) benoemde executeur. De volmacht geeft aan [executeur 2] de bevoegdheid om [verzoekster] in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Gelet hierop zou [executeur 2] het voorliggende verzoek kunnen hebben ingediend. Het verlenen van volmacht heeft echter geen privatieve werking. Dat wil zeggen dat de volmachtgever bevoegd blijft om zelf de handelingen te verrichten waartoe volmacht werd verleend. Anders dan de [erven] betogen is [verzoekster] dan ook bevoegd om zelf het voorliggende verzoek in te dienen. Zij wordt daarom in het verzoek ontvangen.
Artikel 4:223 lid 3 BW (niet) van toepassing?
4.7
Gezien het voorgaande stellen de [erven] ten onrechte dat artikel 4:223 lid 3 BW hier niet van toepassing is omdat er een executeur is die de nalatenschap beheert en er om die reden geen sprake zou zijn van vereffening.
4.8
Verder voeren de [erven] aan dat de indertijd aan [verzoekster] gegeven machtiging om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden thans in hoger beroep ter beoordeling van gerechtshof ligt en het hoogst onzeker is of die machtiging stand houdt. De beschikking van de kantonrechter heeft geen gezag van gewijsde en is ook niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Naar het oordeel van de kantonrechter verhindert dit allemaal niet dat vooralsnog de nalatenschap overeenkomstig Afdeling 4.6.3 BW moet worden vereffend. Uit de aard van de gegeven beslissing vloeit voort dat met de tenuitvoerlegging daarvan onmiddellijk kan worden aanvangen, zonder dat wordt gewacht totdat de beschikking kracht van gewijsde heeft gekregen.
Belangenafweging
4.9
[verzoekster] wil dat de beslagen worden opgeheven omdat dat in haar visie voor de vereffening van de nalatenschap nodig is. Zij heeft een overzicht d.d. 16 april 2024 in het geding gebracht waaruit volgt dat er een schuld is aan de bank uit hoofde van een hypothecaire lening. Er was op dat moment een achterstand van 5 maandelijkse termijnen
à € 192,46 per maand. Daarnaast zijn in het overzicht nog drie vorderingen opgenomen. Het betreft € 4,99 aan nog te betalen rente, een schuld van € 387,75 aan een assurantietussen-persoon in verband met de woningverzekering en een schuld van € 689,87 aan een notaris. Opgeteld gaat het om een bedrag van € 2.045,01. Daarenboven zijn er nog onbetaalde declaraties van haar advocaat van ruim € 26.000,00 en van [executeur 2] ten bedrage van € 2.000,00, aldus [verzoekster] .
4.1
De [erven] wijzen er op dat er bij de rechtbank een procedure aanhangig is waarin zij bepleiten: a) een aanspraak te hebben op een schadevergoeding wegens schending door erflaatster van haar zorgplicht ten aanzien van de aan haar in vruchtgebruik gegeven appartementsrechten; b) een vergoeding toe te kennen van de waarde van (andere) goederen die erflaatster in vruchtgebruik heeft gekregen en die tot heden niet aan de [erven] zijn afgegeven; c) dat zij door zaaksvervanging eigenaar zijn geworden van de door erflaatster bewoonde woning aangezien de koopsom is voldaan van een rekening die tot het vruchtgebruikvermogen behoorde. Naar verwachting zal de rechtbank vonnis wijzen nadat zij binnenkort een laatste akte hebben ingediend, aldus de [erven] .
4.11
Overwogen wordt dat krachtens artikel 4:223 lid 3 BW reeds gelegde beslagen door de kantonrechter kunnen worden opgeheven wanneer dit voor de vereffening van een nalatenschap nodig is. Hieruit volgt dat de kantonrechter een discretionaire bevoegdheid heeft om een of meerdere beslagen op te heffen, mits dit dienstig is aan de vereffening van de nalatenschap waarin de goederen die door een beslag zijn getroffen zich bevinden. De kantonrechter zal in dit geval van die bevoegdheid geen gebruik maken. Hij licht dat toe.
4.12
Tegenover het belang dat [verzoekster] heeft bij de beëindiging van de vereffening staat het belang van de [erven] op behoudt van de mogelijkheid tot verhaal van hun vorderingen in het geval dat die in rechte worden vastgesteld. Daarbij geldt dat de door [verzoekster] erkende schulden van de nalatenschap overzichtelijk in aantal, en bij elkaar opgeteld niet extreem hoog zijn. Niet gesteld of gebleken is dat de bank executiemaatregelen voorbereidt om de hypothecaire lening en achterstallige termijnen (terug)betaald te krijgen. Verder hebben de [erven] onweersproken aangevoerd dat zij de premie in verband met de verzekering van de woning hebben betaald. Wanneer ervan wordt uitgegaan dat de woning onderdeel is van de nalatenschapsboedel behoeft daarom niet te worden gevreesd voor een (te) geringe opbrengst bij een executieverkoop door de bank of waardedaling als gevolg van schade die niet door een verzekering is gedekt. Beide gebeurtenissen zijn op dit moment niet aan de orde.
De [erven] bepleiten echter dat de woning destijds door erflaatster is gekocht met geld dat zij heeft onttrokken aan het aan haar uit de nalatenschap van hun vader in vruchtgebruik gegeven vermogen. Daardoor is de woning op grond van zaaksvervanging eigendom van hen en is die geen bestanddeel van de nalatenschap van erflaatster. De vraag of dit standpunt juist is ligt thans ter beoordeling bij de rechtbank voor. De kantonrechter kan op het antwoord niet vooruitlopen maar het belang dat de [erven] op dit moment hebben bij het behoud van het beslag op de woning teneinde te voorkomen dat [verzoekster] de woning verkoopt en de opbrengst besteedt, is evident. Mocht uiteindelijk in rechte bij gewijsde zijn vastgesteld dat er sprake is geweest van zaaksvervanging, de [erven] op die grond dus eigenaar van de woning zijn geworden en de woning dus niet in de nalatenschap van erflaatster is gevallen, biedt [verzoekster] mogelijk geen (volledig) verhaal meer om de waarde aan hen te kunnen vergoeden. Geoordeeld wordt dat daarom het belang van instandhouding van het beslag op de woning zwaarder weegt dan het belang van [verzoekster] heeft bij opheffing daarvan teneinde tot verkoop van de woning over te kunnen gaan om verder oplopende schulden te voorkomen en uit de opbrengst de relatief geringe schulden van de nalatenschap te voldoen.
4.13
Ook voor het beslag op de bankrekeningen geldt dat het niet zal worden opgeheven. De schadevorderingen die de [erven] bij de rechtbank hebben ingesteld zijn in grootte aanzienlijk. Niet valt uit te sluiten dat nog voordat die vorderingen in rechte zijn vastgesteld, door [verzoekster] met de vrijgegeven saldi van de bankrekeningen schulden worden betaald, waaronder de declaratie van haar advocaat en die van [executeur 2] . Wanneer nadien door de rechtbank wordt vastgesteld dat de [erven] een vordering op de nalatenschap hebben, kan deze mogelijk niet volledig worden voldaan. Alsdan is sprake van schending van de paritas creditorum. Daar komt bij dat het voor de hierboven reeds besproken doorlopende lasten in verband met de woning niet nodig lijkt om het saldo op een van de beide bankrekeningen door middel van opheffing van het beslag vrij te geven.
4.14
De conclusie is dat het voor de vereffening vooralsnog niet nodig is dat de beslagen worden opgeheven. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

5.De proceskosten

5.1
Gezien de uitkomst van de procedure zal [verzoekster] worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Aan de zijde van de [erven] worden die kosten vastgesteld op € 542,00 voor het salaris van hun gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt [verzoekster] in de kosten van de procedure, aan de zijde van de [erven] vastgesteld op € 542,00;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Rouwen en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 augustus 2024, in tegenwoordigheid van de griffier.