ECLI:NL:RBZWB:2024:5356

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
10943734 \ CV EXPL 24-598 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming bedrijfspand wegens huurachterstand

In deze zaak vordert InBev Nederland N.V. ontbinding van de huurovereenkomst met [gedaagde 1] en ontruiming van het gehuurde pand wegens huurachterstand. De huurovereenkomst, die op 30 januari 2019 is gesloten, betreft een bedrijfspand met een woning en is per 1 februari 2019 ingegaan. De huurachterstand van [gedaagde 1] bedraagt op het moment van de uitspraak € 22.532,28, en ondanks herhaalde aanmaningen heeft hij niet betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] niet is verschenen op de mondelinge behandeling en dat zijn erkenning van de vordering van InBev niet is weersproken. De kantonrechter oordeelt dat de huurachterstand van meer dan tien maanden de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De vordering tot ontbinding en ontruiming wordt toegewezen, evenals de vordering tot betaling van de huurachterstand en de contractuele boete van € 300,00 per maand. De kantonrechter wijst ook de buitengerechtelijke incassokosten toe en legt de proceskosten op aan [gedaagde 1].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10943734 \ CV EXPL 24-598
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van
INBEV NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: InBev,
gemachtigde: mr. M. Rietveld,
tegen

1.[gedaagde 1] , H.O.D.N.[bedrijf van gedaagde 1] ,

wonende en zaakdoende te [plaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
procederend in persoon,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 mei 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van mr. Rietveld van 5 juni 2024, met productie 8,
- de mondelinge behandeling van 2 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Ter zitting zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] heeft op 30 januari 2019 met InBev een huurovereenkomst gesloten voor de duur van vijf jaar ten aanzien van het pand aan de [adres 1] (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is ingegaan per 1 februari 2019 en met ingang van 1 februari 2024 met een termijn van vijf jaar verlengd. Van het gehuurde maakt de woning aan de [adres 2] deel uit. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte 2003 van toepassing (hierna: de bepalingen). In de bepalingen is een contractuele boete van € 300,00 per maand opgenomen indien de huurder niet tijdig aan zijn verplichtingen voldoet. De maandelijks bij vooruitbetaling te betalen huurprijs bedraagt op dit moment € 2.192,37.
2.2.
[gedaagde 1] heeft een huurachterstand laten ontstaan. Ondanks herhaalde aanmaning is [gedaagde 1] niet tot betaling overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
InBev vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ontbinding van de tussen InBev en [gedaagde 1] bestaande huurovereenkomst met veroordeling van [gedaagde 1] tot ontruiming van het gehuurde en met veroordeling van [gedaagde 2] om de ontbinding en ontruiming te gehengen en te gedogen. Ook moet [gedaagde 1] aan InBev betalen:
  • de huurachterstand van € 22.532,28, berekend tot en met februari 2024,
  • de huurpenningen vanaf maart 2024 tot de datum van de ontbinding,
  • een gebruiksvergoeding vanaf de datum van ontbinding tot de datum van ontruiming,
  • een schadevergoeding vanaf de datum van ontruiming tot 31 januari 2029,
  • de contractuele boete van € 300,00 per maand, althans de wettelijke (handels)rente, over de (toekomstige) huurpenningen en de gebruiksvergoeding, indien de schade-/ gebruiksvergoeding niet prompt op de vervaldatum wordt voldaan;
  • buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000,32,
  • de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis.
3.2.
InBev legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. [gedaagde 1] heeft een huurachterstand laten ontstaan die de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Omdat [gedaagde 1] niet heeft betaald, is hij op grond van de bepalingen een contractuele boete van € 300,00 per maand verschuldigd. Ook dient hij een schadevergoeding te betalen voor de looptijd van de overeenkomst. InBev maakt verder aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde 1] erkent de vordering van InBev. De gemeente is niet geïnformeerd over de betalingsachterstand. [gedaagde 1] verzoekt om een betalingsregeling en wil graag in het gehuurde blijven wonen. [gedaagde 2] heeft slechts een postadres op het gehuurde.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verstek [gedaagde 2] , één vonnis op tegenspraak
4.1.
[gedaagde 2] is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter zitting verschenen en heeft ook niet tijdig een schriftelijk antwoord ingediend of om uitstel verzocht, zodat tegen hem verstek is verleend. Gelet op het bepaalde in artikel 140 lid 3 Rv geldt dit vonnis niettemin als een vonnis op tegenspraak tegen alle gedaagden.
[gedaagde 1] is niet verschenen op de mondelinge behandeling
4.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 2 juli 2024. [gedaagde 1] is, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen. Op grond van artikel 88 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de kantonrechter uit het niet-verschijnen ter terechtzitting de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. In dit geval verbindt de kantonrechter aan dit niet-verschijnen van [gedaagde 1] op de zitting de gevolgtrekking dat de nadere stellingen van InBev als onweersproken worden geacht.
Huurachterstand
4.3.
Gelet op de erkenning van [gedaagde 1] ligt de gevorderde huurachterstand van € 22.532,28, berekend tot en met februari 2024, voor toewijzing gereed.
Contractuele boete
4.4.
InBev vordert op grond van artikel 18.2 van de algemene bepalingen een contractuele boete van € 300,00 per maand, omdat [gedaagde 1] de huurpenningen niet op tijd heeft betaald. [gedaagde 1] heeft tegen de contractuele boete geen afzonderlijk verweer gevoerd. De tot en met februari 2024 berekende boete van € 3.300,00 zal daarom worden toegewezen.
Ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming van gehuurde
4.5.
Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het gaat in dit geval om de vraag of de ontstane huurachterstand dusdanig ernstig is dat dit een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
4.6.
[gedaagde 1] heeft een huurachterstand laten ontstaan van ruim tien maanden, die blijkens het nog overgelegde overzicht tijdens de procedure nog verder is opgelopen. [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat hij financiële problemen heeft, maar dat komt voor zijn eigen risico en rekening.
4.7.
Hoewel InBev niet heeft voldaan aan haar verplichting die voortvloeit uit het Besluit Gemeentelijke Schulphulpverlening (het gaat niet alleen om een bedrijfspand, maar volgens InBev ook om de huur van een zelfstandige woning), staat dat in dit geval niet aan de gevorderde ontbinding en ontruiming in de weg. [gedaagde 1] heeft de lopende betalingsverplichtingen niet voldaan en is ook niet ter zitting verschenen om met InBev de mogelijkheden van een betalingsregeling te bespreken. Onder die omstandigheden acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat een vroegsignalering het oplopen van de huurachterstand had kunnen voorkomen.
4.8.
Gelet op het voornoemde zal de kantonrechter de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde toewijzen.
4.9.
Hoewel [gedaagde 1] bij antwoord heeft verklaard dat [gedaagde 2] slechts een postadres op het gehuurde zou hebben, volgt uit het door InBev overgelegde uittreksel van de Basisregistratie Personen dat [gedaagde 2] op het adres staat ingeschreven en dat het zijn woonadres betreft. Gelet op het belang van InBev bij haar vordering, zal de kantonrechter [gedaagde 2] veroordelen tot het gehengen en gedogen van de hiervoor genoemde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
InBev vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.000,32 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is gelijk aan het in het Besluit bepaalde tarief en wordt daarom toegewezen.
(Toekomstige) huurtermijnen en gebruiks-/schadevergoeding
4.11.
[gedaagde 1] heeft de vordering tot betaling van de maandelijkse huurtermijnen dan wel gebruiksvergoeding vanaf maart 2024 tot aan de ontruiming van het gehuurde niet weersproken, zodat deze zullen worden toegewezen. De bedragen worden bij niet tijdige betaling vermeerderd met:
  • € 300,00 per maand aan contractuele boete voor de periode vanaf maart 2024 tot aan de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst; en
  • de wettelijke rente vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst tot aan de ontruiming van het gehuurde. Na de ontbinding van de huurovereenkomst kan InBev immers geen aanspraak meer maken op de contractuele boete.
4.12.
InBev heeft ook een schadevergoeding gevorderd vanaf de ontruiming van het gehuurde tot de datum waarop de huurovereenkomst oorspronkelijk zou komen te eindigen. Een vordering tot veroordeling van toekomstige huurtermijnen bij een tussentijdse ontbinding van een huurovereenkomst bedrijfsruimte voor bepaalde tijd, zal worden toegewezen voor drie maanden huur (of zoveel korter als het pand weer verhuurd is) en voor het overige worden verwezen naar de schadestaatprocedure. Daarbij gaat de kantonrechter ervan uit dat InBev in het kader van haar schadebeperkingsplicht het pand binnen een termijn van drie maanden opnieuw zal kunnen verhuren. Niet is gebleken dat deze periode niet reëel is en dat de schade reeds thans op een hoger bedrag dient te worden begroot.
Proceskosten
4.13.
[gedaagde 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van InBev worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
116,32
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2,00 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.746,32
Betalingsregeling
4.14.
Tot slot overweegt de kantonrechter dat [gedaagde 1] voor het treffen van een betalingsregeling – zoals door hem verzocht – contact moet opnemen met InBev of haar gemachtigde, omdat de wet de kantonrechter niet de mogelijkheid biedt om bij vonnis een betalingsregeling op te leggen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt met ingang van de dag na vandaag de huurovereenkomst tussen InBev en [gedaagde 1] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met alle personen en zaken die zich vanwege hem daar bevinden en het gehuurde onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van InBev te stellen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] om voornoemde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde te gehengen en te gedogen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan InBev te betalen een bedrag van € 25.832,28 (bestaande uit huurtermijnen en contractuele boete, berekend tot en met februari 2024),
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan InBev te betalen een bedrag van € 2.192,37 aan huurpenningen (behoudens de contractueel overeengekomen huurverhoging- of indexering), voor elke maand of gedeelte daarvan vanaf maart 2024 tot de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst, te vermeerderen met € 300,00 indien de huurpenningen niet op de vervaldatum worden voldaan,
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan InBev te betalen een bedrag van € 2.192,37 aan gebruiksvergoeding (behoudens de contractueel overeengekomen huurverhoging- of indexering), voor elke maand of gedeelte daarvan vanaf de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst tot de dag van ontruiming van het gehuurde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag dat de gebruiksvergoeding betaald had moeten zijn tot aan de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan InBev te betalen een bedrag van € 2.192,37 aan schadevergoeding (behoudens de contractueel overeengekomen huurverhoging- of indexering), voor iedere maand nadat het gehuurde is ontruimd, maar nog niet aan een ander verhuurd, over een periode van maximaal drie maanden en voor het overige wordt verwezen naar de schadestaatprocedure,
5.8.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 2.746,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.