ECLI:NL:RBZWB:2024:5351

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/412239 / HA ZA 23-401 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Mulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en schadevergoeding in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben de eisende partijen, [B.V. 1] en [B.V. 2], een vordering ingesteld tegen gedaagde partij [B.V. 3] voor betaling van onbetaalde facturen. De rechtbank heeft op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering in conventie is toegewezen en de reconventionele vordering van [B.V. 3] is afgewezen. De eisende partijen vorderden in totaal € 251.680,00 aan onbetaalde facturen, waarvan € 187.550,00 aan [B.V. 2] en € 64.130,00 aan [B.V. 1]. De rechtbank oordeelde dat [B.V. 3] gehouden was deze bedragen te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de beslagkosten van € 3.814,33 toegewezen aan de eisende partijen. In reconventie vorderde [B.V. 3] schadevergoeding van [B.V. 1] voor onzorgvuldig handelen, maar de rechtbank oordeelde dat deze vordering onvoldoende onderbouwd was en heeft deze afgewezen. De proceskosten zijn voor [B.V. 3] komen te liggen, zowel in conventie als in reconventie.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/412239 / HA ZA 23-401
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van

1.[B.V. 1] ,

te [plaats 1] ,
2.
[B.V. 2],
te [plaats 1] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [B.V. 1 & B.V. 2] en afzonderlijk: [B.V. 1] en [B.V. 2] ,
advocaat: mr. R.H.W. van Ewijk,
tegen
[B.V. 3],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [B.V. 3] ,
advocaat: mr. K. van Overloop.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 december 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 3 januari 2024;
- de akte houdende overlegging producties van [B.V. 3] met productie 19 tot en met 28;
- de mondelinge behandeling van 3 juni 2024 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waaraan de spreekaantekeningen van mr. van Ewijk en mr. van Overloop zijn gehecht.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De bestuurder van [B.V. 1] en [B.V. 2] is de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.2.
De heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] zijn bestuurders van [B.V. 3] en tevens de ouders van [naam 1] (hierna: de ouders).

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[B.V. 1 & B.V. 2] vordert – samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. [B.V. 3] zal veroordelen om binnen 7 dagen na dagtekening van het vonnis € 187.550,00 aan [B.V. 2] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van algehele betaling,
II. [B.V. 3] zal veroordelen om binnen 7 dagen na dagtekening van het vonnis € 64.130,00 aan [B.V. 1] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van algehele betaling,
subsidiair:
III. [B.V. 3] zal veroordelen om binnen 7 dagen na dagtekening van het vonnis € 30.250,00 aan [B.V. 2] althans aan [B.V. 1] te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente vanaf de dag dat de factuur (met nummer [factuurnummer 4] ) verliep tot aan de dag van algehele betaling,
IV. [B.V. 3] zal veroordelen om binnen 7 dagen na dagtekening van het vonnis € 221.430,00 aan [B.V. 1] te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen tot de dag van algehele betaling,
zowel primair als subsidiair:
V. [B.V. 3] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis;
VI. [B.V. 3] zal veroordelen de door [B.V. 1 & B.V. 2] gemaakte beslagkosten van (in totaal) € 3.814,33 te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van de eerste beslaglegging (22 juni 2023);
VII. [B.V. 3] zal veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
[B.V. 1 & B.V. 2] legt aan haar vorderingen – kort gezegd – ten grondslag dat [B.V. 1] al jarenlang (makelaars)werkzaamheden voor [B.V. 3] verricht. Omdat de werkzaamheden gedurende de jaren ook steeds meer projectbegeleiding begonnen te omvatten, is daarvoor een aparte B.V. opgericht ( [B.V. 2] ). [B.V. 2] heeft, voor de werkzaamheden die zij heeft verricht voor [B.V. 3] ten aanzien van de projecten
[project 1]in [plaats 2] en
[project 2]in [plaats 1] , vier facturen gestuurd (met factuurnummers [factuurnummer 1] , [factuurnummer 2] , [factuurnummer 3] en [factuurnummer 4] ). Alleen de factuur met factuurnummer [factuurnummer 1] is door [B.V. 3] voldaan. Daaruit kan worden afgeleid dat [B.V. 3] wist dat niet [B.V. 1] , maar [B.V. 2] in deze werkzaamheden als opdrachtnemer heeft te gelden. De overige facturen ( [factuurnummer 2] , [factuurnummer 3] en [factuurnummer 4] ) zijn evenwel door [B.V. 3] onbetaald gelaten.
Daarnaast heeft [B.V. 1] verkoopwerkzaamheden verricht voor [B.V. 3] , waarvoor zij een aanbrengvergoeding in rekening heeft gebracht. De facturen in verband daarmee (met factuurnummers [factuurnummer 5] en [factuurnummer 6] ) zijn eveneens door [B.V. 3] onbetaald gelaten.
Voor zover [B.V. 3] zich ten aanzien van die facturen beroept op opschorting en verrekening, geldt dat dit niet mogelijk is omdat [B.V. 3] geen vordering(en) op [B.V. 1 & B.V. 2] heeft, aldus [B.V. 1 & B.V. 2]
3.3.
[B.V. 3] voert verweer. [B.V. 3] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [B.V. 1 & B.V. 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [B.V. 1 & B.V. 2] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [B.V. 1 & B.V. 2] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Het verweer van [B.V. 3] houdt – kort gezegd – in dat zij niet gehouden is de facturen van [B.V. 2] te betalen. Niet [B.V. 2] , maar [B.V. 1] is haar contractspartij en heeft de werkzaamheden uitgevoerd. [B.V. 1] heeft de facturen echter gecrediteerd en de facturen zijn daarna (opnieuw) in rekening gebracht door [B.V. 2] om de financiële positie van [B.V. 1] ongunstiger te laten lijken. Ten aanzien van factuur [factuurnummer 4] voert [B.V. 3] aan dat deze werkzaamheden in het geheel niet zijn verricht door [B.V. 1 & B.V. 2]
Voor wat betreft de facturen van [B.V. 1] (factuurnummers [factuurnummer 5] en [factuurnummer 6] ) voert [B.V. 3] aan dat zij de betaling van deze facturen heeft opgeschort en doet zij een beroep op verrekening met hetgeen zij in reconventie vordert.
in reconventie
3.5.
[B.V. 3] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [B.V. 1] zal veroordelen tot onmiddellijke betaling aan [B.V. 3] van € 250.323,00, althans een door de rechtbank in goede justitie vastgesteld bedrag, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 7 juli 2023 dan wel de dag der eis;
II. Het conservatoire beslag onder de notaris (van 22 juni 2023 onder mw. [naam 4] , in haar hoedanigheid van notaris op te (laten) heffen (per direct) op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag ten laste van [B.V. 1 & B.V. 2] te betalen aan [B.V. 3] , althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
III. [B.V. 1 & B.V. 2] zal veroordelen in de kosten van de procedure en de nakosten vermeerderd met de wettelijke rente.
3.6.
[B.V. 3] legt aan haar vorderingen – kort gezegd – ten grondslag dat [B.V. 1] niet als zorgvuldig opdrachtnemer heeft gehandeld, als gevolg waarvan [B.V. 3] schade heeft geleden. Zo heeft [B.V. 1] bij [project 3] in [plaats 3] namens [B.V. 3] opdracht gegeven voor de bouw en voor meerwerk, zonder dat zij daartoe bevoegd was. Voor de aanvang van de bouw moest deze opdracht (deels) worden ingetrokken. Hiervoor is [B.V. 3] door de aannemer, [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ), aansprakelijk gehouden op grond van wanprestatie. [B.V. 3] heeft als gevolg daarvan een schadevergoeding van € 52.394,00 (exclusief btw) aan [bedrijf] moeten betalen. Daarnaast is [B.V. 3] achtergebleven met vier onbebouwde kavels, hetgeen extra kosten van (in totaal) € 44.873,00 met zich heeft meegebracht. Ook stelt [B.V. 3] dat sprake is van renteverlies van 6,5%, zodat die schade tot 1 februari 2023 € 19.413,00 bedraagt. De totale schade ten aanzien van dit project wordt begroot op (minimaal) € 116.680,00.
Volgens [B.V. 3] heeft [B.V. 1] daarnaast onzorgvuldig gehandeld in het [project 4] , omdat [B.V. 3] een perceel grond heeft gekocht waarbij een bouwvergunning zou zijn inbegrepen. Het aanvragen van die bouwvergunning viel binnen de werkzaamheden van [naam 1] ( [B.V. 1] ). Achteraf bleek dat er geen bouwvergunning was afgegeven. Dit heeft geleid tot extra kosten en renteverlies. De schade voor dit project wordt voorlopig begroot op € 27.443,00.
Voorts is door [B.V. 1] in het [project 2] in [plaats 1] een verkeerde aanname gedaan in de calculatie, hetgeen tot gevolg heeft dat de schadepost voor dit project (voorlopig) wordt begroot op € 106.200,00.
In totaal vordert [B.V. 3] dus € 250.323,00 aan schadevergoeding van [B.V. 1] . [B.V. 3] wenst (een deel van) deze vordering te verrekenen met de facturen [factuurnummer 5] en [factuurnummer 6] waarvan in conventie door [B.V. 1 & B.V. 2] betaling wordt gevorderd.
3.7.
[B.V. 1 & B.V. 2] voert verweer. [B.V. 1 & B.V. 2] betwist dat door [B.V. 1] onzorgvuldig is gehandeld. [B.V. 3] heeft onvoldoende onderbouwd welk handelen [B.V. 1 & B.V. 2] precies wordt verweten. Ook heeft zij de schade en het causaal verband tussen het gestelde onzorgvuldig handelen en de schade onvoldoende onderbouwd, aldus [B.V. 1 & B.V. 2]
Ten aanzien van het [project 3] voert [B.V. 1 & B.V. 2] aan dat uit de door [B.V. 3] overlegde facturen van [bedrijf] niet kan worden afgeleid dat het gaat om een schadevergoeding als gevolg van een (gedeeltelijke) annulering van de opdracht. De facturen hebben immers de omschrijving “
50% investering deel opdracht 1e deel” en “
50% investering deel opdracht 2e deel”. Bovendien heeft [B.V. 3] er zelf voor gekozen dit bedrag te betalen, terwijl nergens uit blijkt dat zij dat bedrag ook daadwerkelijk aan [bedrijf] verschuldigd was. Daarmee is sprake van eigen schuld. Dat [B.V. 3] achter is gebleven met vier onbebouwde kavels is daarnaast niet aan [B.V. 1 & B.V. 2] te wijten.
Voor wat betreft het [project 4] is volgens [B.V. 1 & B.V. 2] onvoldoende onderbouwd welk onzorgvuldig handelen [B.V. 1] precies wordt verweten. Het zorgen voor de bouwvergunning was namelijk niet haar taak en bovendien was de vergunning er wel degelijk, er moest alleen nog iets worden aangepast.
Ook in het kader van het [project 2] valt [B.V. 1] geen verwijt te maken. Een calculatie is namelijk geen garantie en bovendien ontbreekt elk bewijs dat de calculatie daadwerkelijk is of zal worden overschreden en wat daarvan dan de oorzaak is.
Meer algemeen voert [B.V. 1 & B.V. 2] nog aan dat [B.V. 3] niet heeft voldaan aan de klachtplicht en dat het gestelde renteverlies onvoldoende is onderbouwd. Aangezien de vordering van [B.V. 3] dient te worden afgewezen, is (ook) geen sprake van een opeisbare vordering die voor verrekening met de vordering in conventie in aanmerking komt, aldus [B.V. 1 & B.V. 2]
in conventie en in reconventie
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op het beroep van [B.V. 3] op verrekening van de vordering in reconventie met (een deel van) de vordering in conventie, zullen die vorderingen hierna gezamenlijk worden beoordeeld.
4.2.
Voordat aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen wordt toegekomen merkt de rechtbank op dat de ouders niet zijn verschenen op de mondelinge behandeling van 3 juni 2024. In hun plaats waren aanwezig de zus en de broer van [naam 1] , [naam 5] en [naam 6] (hierna: [naam 5] en [naam 6] ). [naam 5] en [naam 6] zijn evenwel niet (overal) persoonlijk betrokken bij geweest. Hierdoor is het niet mogelijk gebleken om op alle punten tot de kern te komen. De rechtbank zal derhalve aan het niet verschijnen van de ouders de gevolgtrekking verbinden die zij geraden acht.
eiswijziging
4.3.
Ter zitting heeft [B.V. 1 & B.V. 2] haar eis gewijzigd ten aanzien van het gevorderde in conventie onder III en VI. [B.V. 3] heeft tegen de eiswijziging bezwaar gemaakt. Zoals ter zitting met partijen besproken, gaat het naar het oordeel van de rechtbank om een dusdanig kleine eiswijziging dat deze zal worden toegelaten.
facturen [B.V. 2] ( [factuurnummer 2] , [factuurnummer 3] en [factuurnummer 4] )
4.4.
[B.V. 1 & B.V. 2] vordert in conventie betaling van drie facturen (met factuurnummers [factuurnummer 2] , [factuurnummer 3] en [factuurnummer 4] ) die betrekking hebben op werkzaamheden ten aanzien van projectbegeleiding. Tussen partijen is niet in geschil dat er in dat verband werkzaamheden zijn verricht. Volgens [B.V. 3] zijn deze werkzaamheden echter niet verricht door [B.V. 2] , maar door [B.V. 1] . Daarin volgt de rechtbank [B.V. 3] niet. Tussen partijen staat vast dat [B.V. 1] jarenlang (makelaars)werkzaamheden heeft verricht voor [B.V. 3] . Ook werden later werkzaamheden verricht die zijn aan te merken als projectbegeleiding. [B.V. 1 & B.V. 2] heeft toegelicht dat de projectbegeleiding gedurende de jaren steeds tijdrovender werd, zodat voor deze werkzaamheden een aparte B.V. ( [B.V. 2] ) is opgericht en een splitsing is gemaakt tussen de werkzaamheden en (dus) ook de facturatie daarvan. De rechtbank is van oordeel dat [B.V. 1 & B.V. 2] deze gang van zaken voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij wordt overwogen dat [B.V. 3] de factuur met nummer [factuurnummer 1] – die (ook) ziet op projectbegeleidingswerkzaamheden en afkomstig is van [B.V. 2] – heeft voldaan. Dat dit onder dwang zou zijn gebeurd, zoals [B.V. 3] stelt, is niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom voldoende aannemelijk dat [B.V. 3] wist dat [B.V. 2] ten aanzien van de werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als projectbegeleiding, als haar wederpartij heeft te gelden.
4.5.
Voor het eerst ter zitting heeft [B.V. 3] de hoogte van de facturen [factuurnummer 2] en [factuurnummer 3] betwist. Niet alleen is deze betwisting tardief, maar [B.V. 3] heeft deze ook onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank er nog op dat [naam 5] (die op dat moment in loondienst werkzaam was bij [B.V. 1] ) op 24 maart 2023 een e-mail aan [naam 1] heeft gestuurd waarin zij kennelijk bevestigt dat met de ouders een bedrag van circa € 200.000,00 is overeengekomen voor het project in [plaats 2] (
[project 1]). Volgens [B.V. 1 & B.V. 2] ziet dit op de projectbegeleidingswerkzaamheden, hetgeen [naam 1] per e-mail van 7 juni 2023 heeft bevestigd aan zijn ouders (althans zijn vader). Aangezien het totaal van de facturen van [B.V. 2] (min of meer) in overeenstemming is met het bedrag dat kennelijk is afgesproken, acht de rechtbank het aannemelijk dat de hoogte van de facturen overeenstemt met hetgeen tussen partijen is overeengekomen.
4.6.
Ten aanzien van factuur [factuurnummer 4] voert [B.V. 3] nog aan dat deze werkzaamheden in het geheel niet zijn verricht. Ook dat verweer slaagt niet. Immers, dit standpunt van [B.V. 3] is tegenstrijdig aan haar eigen stelling dat [B.V. 1 & B.V. 2] in het kader van deze werkzaamheden ( [project 2] ) een verwijt kan worden gemaakt omdat zij onzorgvuldig zou hebben gehandeld door het maken van een verkeerde aanname in de calculatie.
Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat het maken van een calculatie een werkzaamheid is die gebruikelijk niet wordt uitgevoerd door een makelaar, maar wordt aangemerkt als projectbegeleiding.
4.7.
De conclusie is dat [B.V. 3] gehouden is de facturen [factuurnummer 2] , [factuurnummer 3] en [factuurnummer 4] aan [B.V. 2] te voldoen. Het (primair) in conventie onder I gevorderde zal derhalve worden toegewezen. Dat betekent dat [B.V. 3] aan [B.V. 2] € 187.550,00 dient te betalen. De gevorderde wettelijke handelsrente daarover zal als onbetwist worden toegewezen zoals hierna in het dictum bepaald.
facturen [B.V. 1] ( [factuurnummer 5] en [factuurnummer 6] )
4.8.
De facturen [factuurnummer 5] en [factuurnummer 6] van [B.V. 1] hebben betrekking op verkoopwerkzaamheden en zijn door [B.V. 3] niet betwist. [B.V. 3] beroept zich in dit verband op verrekening met de door haar in reconventie gevorderde schadevergoeding. De rechtbank zal daarom eerst ingaan op de reconventionele vordering.
schade (reconventie)
4.9.
[B.V. 3] stelt, kort gezegd, dat [B.V. 1] in drie projecten onzorgvuldig heeft gehandeld, als gevolg waarvan [B.V. 3] schade heeft geleden. [B.V. 1 & B.V. 2] voert daartegen het verweer dat het gestelde onzorgvuldig handelen, de schade en het causaal verband onvoldoende is onderbouwd. Dat verweer slaagt. [B.V. 3] heeft bij het instellen van haar eis in reconventie een zeer magere onderbouwing gegeven van het vermeend onzorgvuldig handelen door [B.V. 1] . Voor het eerst ter zitting (en na betwisting door [B.V. 1 & B.V. 2] ) heeft zij getracht haar vordering nader te onderbouwen, door het innemen van (nieuwe) stellingen en het overleggen van producties. Daarover merkt de rechtbank allereerst op dat deze producties zeven dagen voor de mondelinge behandeling zijn ingediend. Gelet op het bepaalde in artikel 87 lid 6 Wetboek van Rechtsvordering is dat formeel te laat. De rechtbank heeft deze producties evenwel toegelaten, omdat zij van oordeel is dat de goede procesorde hiermee niet is geschaad en bovendien heeft [B.V. 1 & B.V. 2] daartegen geen bezwaar gemaakt. Echter, ook met deze (late) onderbouwing, kan niet worden vastgesteld dat [B.V. 1 & B.V. 2] onzorgvuldig heeft gehandeld en dat er sprake is van een causaal verband tussen de door [B.V. 3] geleden schade en het vermeend onzorgvuldig handelen door [B.V. 1 & B.V. 2]
Zo blijkt onder meer nergens uit dat [B.V. 1 & B.V. 2] onbevoegd de opdracht heeft gegeven voor project
[project 3]. Ook blijkt niet dat het aan het handelen van [B.V. 1 & B.V. 2] te wijten zou zijn dat dit project deels geannuleerd moest worden. Daarvoor worden tegenvallende verkopen geciteerd. Niet gesteld of gebleken is waarom dit aan [B.V. 1 & B.V. 2] te wijten zou zijn. Ten aanzien van [project 4] is – mede gelet op de betwisting door [B.V. 1 & B.V. 2] – niet komen vast te staan dat [B.V. 1 & B.V. 2] de bouwgrond heeft gepresenteerd inclusief bouwvergunning, noch is vast komen te staan dat het tot de taak van [B.V. 1 & B.V. 2] behoorde om zorg te dragen voor deze bouwvergunning. Onduidelijk is dan ook gebleven waarom [B.V. 1 & B.V. 2] in deze onzorgvuldig zou hebben gehandeld. Voor wat betreft het [project 2] geldt dat onduidelijk is gebleven waar [B.V. 1 & B.V. 2] een fout heeft gemaakt in de calculatie, welke schade dat (concreet) tot gevolg heeft gehad en waarom deze schade te wijten is aan die fout.
4.10.
Voor het eerst ter zitting heeft [B.V. 3] nog bewijs aangeboden van haar (nieuw ingenomen) stellingen. Dit is tardief, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
4.11.
De conclusie is derhalve dat de vordering in reconventie wordt afgewezen.
verrekening
4.12.
Aangezien de in reconventie gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar is en voorts niet is gesteld of gebleken dat sprake is van een (andere) verrekenbare vordering van [B.V. 3] op [B.V. 1 & B.V. 2] , kan het beroep van [B.V. 3] op verrekening met de in conventie gevorderde facturen [factuurnummer 5] en [factuurnummer 6] niet slagen.
4.13.
Gelet op het voorgaande op hetgeen is overwogen onder 4.7., zal het (primair) in conventie gevorderde onder II worden toegewezen. Dat betekent dat [B.V. 3] aan [B.V. 1] € 64.130,00 dient te betalen. De gevorderde wettelijke handelsrente daarover zal als onbetwist worden toegewezen op de wijze zoals hierna in het dictum bepaald.
subsidiaire vordering (conventie)
4.14.
Omdat de primaire vorderingen in conventie worden toegewezen, behoeft de subsidiaire vordering in conventie geen nadere bespreking.
beslagkosten
4.15.
[B.V. 1 & B.V. 2] vorderen [B.V. 3] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. [B.V. 3] heeft deze vordering niet betwist. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 412,33 voor kosten deurwaardersexploten, € 688,00 voor griffierecht en € 2.714,00 voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 2.714,00), totaal € 3.814,33.
proceskosten
4.16.
Aangezien [B.V. 3] zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk is gesteld moet zij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
De proceskosten van [B.V. 1 & B.V. 2] in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
5.061,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2,00 punten × € 2.714,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.757,14
De proceskosten van [B.V. 1 & B.V. 2] in reconventie worden begroot op:
- salaris advocaat
5.428,00
(2,00 punten × € 2.714,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.567,00
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [B.V. 3] om aan [B.V. 2] te betalen een bedrag van € 187.550,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen [factuurnummer 2] , [factuurnummer 3] en [factuurnummer 4] tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [B.V. 3] om aan [B.V. 1] te betalen een bedrag van € 64.130,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen [factuurnummer 5] en [factuurnummer 6] tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [B.V. 3] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.814,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [B.V. 3] in de proceskosten van € 10.757,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [B.V. 3] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen van [B.V. 3] af,
5.8.
veroordeelt [B.V. 3] in de proceskosten van € 5.567,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [B.V. 3] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Mulders en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.