ECLI:NL:RBZWB:2024:5331

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/420272 HA ZA 24-135 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • W.H.J. Luijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van voorlopige voorzieningen in civiele procedure tussen V.O.F. en LWC GROUP B.V.

In deze civiele procedure tussen de vennootschap onder firma (V.O.F.) en LWC GROUP B.V. heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft een vordering van V.O.F. en haar vennoten, die LWC GROUP B.V. veroordeling vroegen tot betaling van een bedrag van € 88.850,47, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. LWC GROUP B.V. heeft hiertegen verweer gevoerd en in reconventie een tegenvordering ingesteld, waarin zij stelde dat V.O.F. tekort was geschoten in haar verplichtingen en aansprakelijk was voor schade. De rechtbank heeft in het incident de vordering van V.O.F. tot het wijzen van een eindvonnis afgewezen, omdat deze niet als een incident in de zin van de wet kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er geen dringend belang was voor de gevorderde voorlopige voorziening, aangezien V.O.F. niet had aangetoond dat LWC GROUP B.V. niet zou betalen na een eindvonnis. De subsidiaire vordering werd eveneens afgewezen, en V.O.F. werd veroordeeld in de proceskosten van het incident. De rechtbank heeft verder een mondelinge behandeling bevolen voor de hoofdzaak, waarbij partijen de gelegenheid krijgen hun stellingen nader te onderbouwen. De zaak is gepland voor 14 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/420272 / HA ZA 24-135
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van

1.[V.O.F.] ,

te [plaats] ,
2.
[vennoot 1] , IN DIENS HOEDANIGHEID VAN VENNOOT VAN [V.O.F.],
3.
[vennoot 2] , IN HAAR HOEDANIGHEID VAN VENNOOT VAN [V.O.F.],
eisende partijen in conventie in de hoofdzaak,
verwerende partijen in reconventie in de hoofdzaak,
eisende partijen in het incident,
hierna te noemen respectievelijk: [V.O.F.] , [vennoot 1] en [vennoot 2] en samen als [V.O.F. en vennoot 1 & 2],
advocaat: mr. W.H.J. Luijer,
tegen
LWC GROUP B.V.,
te Wemeldinge,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: LWC,
advocaat: mr. A.S. Avagyan.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 maart 2024 met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie met producties 1 en 2;
- de akte overleggen nadere producties van LWC met productie 3;
- de incidentele vordering tot het wijzen van een eindvonnis op het niet betwiste deel van de vordering in de hoofdzaak/althans incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding, alsmede conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in de hoofdzaak
in conventie
2.1.
[V.O.F. en vennoot 1 & 2] vordert bij vonnis, voor zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- LWC te veroordelen om aan [V.O.F. en vennoot 1 & 2] te betalen het bedrag van € 88.850,47, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente te berekenen vanaf de vervaldata van de onderscheidenlijke facturen tot aan de dag der algehele voldoening en te verminderen met de betaling van het bedrag van € 20.000,00 dat door LWC op 31 oktober 2023 werd betaald;
- LWC te veroordelen om aan [V.O.F. en vennoot 1 & 2] te betalen het bedrag van € 1.460,80, zijnde het bedrag van de op grond van de daartoe strekkende staffel, forfaitair berekende buitengerechtelijke kosten;
- LWC te veroordelen in de kosten van dit geding.
2.2.
LWC voert verweer.
in reconventie
2.3.
LWC vordert:
- voor recht te verklaren dat [V.O.F. en vennoot 1 & 2] tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst(en) tussen partijen en dat [V.O.F. en vennoot 1 & 2] aansprakelijk is voor de schade die LWC hierdoor heeft geleden en nog zal lijden;
- [V.O.F. en vennoot 1 & 2] te veroordelen om aan LWC te betalen een bedrag van € 26.543,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- [V.O.F. en vennoot 1 & 2] te veroordelen in de proceskosten en nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
2.4.
[V.O.F. en vennoot 1 & 2] voert verweer.
in het incident
2.5.
[V.O.F. en vennoot 1 & 2] vordert dat de rechtbank op de kortst mogelijke termijn een eindvonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wijst waarin het LWC wordt veroordeeld het door haar als schuldig erkende bedrag van € 42.036,70, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente te berekenen vanaf 28 september 2023, aan [V.O.F. en vennoot 1 & 2] te betalen, althans een voorlopige voorziening te treffen die tot effect heeft dat LWC wordt veroordeeld om vooruitlopend op een door de rechtbank te wijzen eindvonnis het als schuldig erkende bedrag van € 42.036,70 aan [V.O.F. en vennoot 1 & 2] te betalen;
2.6.
LWC voert verweer.
in de hoofdzaak en in het incident
2.7.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
3. De beoordeling
in het incident
3.1.
Ons rechtsstelsel kent een open systeem van incidentele vorderingen. Partijen zijn bevoegd om de incidenten in te stellen vermeld in afdeling 1.2.10 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (artikel 208 tot en met 244), alsmede om procedurele verweren bij incident op te werpen.
3.2.
[V.O.F. en vennoot 1 & 2] vordert primair dat LWC bij eindvonnis wordt veroordeeld om het deel van [V.O.F. en vennoot 1 & 2] ’ vordering dat volgens haar door LWC wordt erkend te betalen. De rechtbank overweegt dat die vordering geen incident in de zin van afdeling 1.2.10 Rv is. Evenmin is dat een verweer van procedurele aard. De primaire vordering van [V.O.F. en vennoot 1 & 2] betreft de materiële kwestie die in de hoofdzaak aan de orde moet komen. De rechtbank zal daarom [V.O.F. en vennoot 1 & 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar primaire vordering in het incident.
3.3.
Subsidiair vordert [V.O.F. en vennoot 1 & 2] bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van deze procedure LWC te veroordelen om het deel van [V.O.F. en vennoot 1 & 2] ’ vordering dat volgens haar door LWC wordt erkend te betalen.
3.4.
Op grond van artikel 223 Rv kan tijdens een aanhangig geding iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, mits de vordering samenhangt met de hoofdvordering. Daarbij geldt het algemene vereiste dat men belang heeft bij de gevorderde voorziening. Gelet op de beperkte werkingsduur van de voorziening leidt dat ertoe dat de voorziening dermate dringend moet zijn dat van de eisende partij niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht.
3.5.
[V.O.F. en vennoot 1 & 2] stelt dat zij een dringend belang heeft. Zij vreest dat wanneer eindvonnis in de hoofdzaak is gewezen, LWC niet langer verhaal zal bieden voor de vordering. Dat baseert [V.O.F. en vennoot 1 & 2] op twee omstandigheden, namelijk (a.) dat LWC in de fase vóór de procedure in het kader van schikkingsonderhandeling nog heeft voorgesteld om in termijnen te betalen en (b.) dat wanneer eindvonnis in de hoofdzaak is gewezen, LWC ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om verhaal onmogelijk te maken. LWC betwist dat die vrees terecht is.
3.6.
De rechtbank oordeelt dat uit de door [V.O.F. en vennoot 1 & 2] gestelde omstandigheden niet is gebleken van een dringend belang. Uit de omstandigheid op zichzelf dat LWC in het kader van onderhandelingen eerder een betaling in termijnen heeft voorgesteld, volgt nog niet dat zij niet zal betalen indien zij tot betaling wordt veroordeeld of dat zij daarvoor geen verhaal zal bieden. Voor de omstandigheid dat LWC verhaal onmogelijk zou maken, ontbreekt een nadere en toereikende toelichting van [V.O.F. en vennoot 1 & 2]
3.7.
Aangezien niet is gebleken van een dringend belang voor [V.O.F. en vennoot 1 & 2] , zal de subsidiaire vordering worden afgewezen.
3.8.
Omdat [V.O.F. en vennoot 1 & 2] in het incident in het ongelijk is gesteld, moet zij daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in het incident betalen. Die proceskosten worden begroot op:
- 1 punt salaris advocaat
1.214,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
1.392,00
in de hoofzaak
in conventie en in reconventie
3.9.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
3.10.
Alvorens over te gaan tot het plannen van deze mondelinge behandeling zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen hun verhinderdata voor de komende zeven maanden door te geven.
3.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
verklaart [V.O.F. en vennoot 1 & 2] niet-ontvankelijk in haar primaire vordering;
4.2.
wijst de subsidiaire vordering af;
4.3.
veroordeelt [V.O.F. en vennoot 1 & 2] in de proceskosten van € 1.392,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [V.O.F. en vennoot 1 & 2] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
in conventie en in reconventie
4.5.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen, het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op een nader te bepalen terechtzitting;
4.6.
bepaalt dat [vennoot 1] , in diens hoedanigheid van vennoot van [V.O.F.] , en [vennoot 2] , in haar hoedanigheid van vennoot van [V.O.F.] , dan in persoon aanwezig moeten zijn en dat LWC en Firma [V.O.F.] dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen;
4.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 14 augustus 2024 om 09:00 uurvoor partijen voor opgave verhinderdata over de maanden september 2024 tot en met maart 2025;
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Luijks en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.