In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2024, wordt het beroep van [belanghebbende] BV tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woning gelegen in [plaats], vastgesteld op € 275.000 per 1 januari 2022. Deze waardevaststelling leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend na de ongegrondverklaring van het bezwaar door de heffingsambtenaar op 19 december 2023.
Tijdens de zitting op 19 juni 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar gebrekkig is gemotiveerd en onvoldoende ingaat op haar standpunten en het overgelegde taxatieverslag. De heffingsambtenaar verdedigt de motivering van de uitspraak op bezwaar en stelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel niet heeft geschonden en dat de waarde van de woning op een juiste wijze is vastgesteld.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikking niet te hoog is en dat de door belanghebbende aangedragen referentiewoningen niet bruikbaar zijn voor de waardebepaling. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.