4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 17 juli 2024;
- het proces-verbaal van bevindingen van [naam 1] (pagina 110 van het eindproces-verbaal met nummer PL2000-2023011944).
De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat het door deze verdachte gepleegde openlijk geweld enig letsel tot gevolg heeft gehad. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van het aan hem ten laste gelegde feit vrijspreken.
Feit 2
Vaststelling van de feiten
Op 14 januari 2023 waren zowel verdachte als [slachtoffer] in [café] aan [adres] in [plaats 1] . Op enig moment is tussen verschillende personen in het café een opstootje ontstaan. Daarbij heeft [slachtoffer] glas in zijn oog gekregen.
De rechtbank moet beantwoorden de vraag of verdachte glas in het gezicht van [slachtoffer] heeft gegooid, of het daardoor ontstane letsel bij [slachtoffer] is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel en of verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van dit (zwaar) lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Heeft verdachte glas gegooid?
Op de zitting zijn de beelden van de voorvallen bekeken die zijn gemaakt door de camera’s die in [café] hangen. Daarop is te zien dat op enig moment een beveiliger in het midden van het café tussen een groep personen staat. Te zien is dat een man van links naar rechts om de beveiliger heen loopt, naar de personen die rechts in beeld tegen de muur bij de DJ-booth staan. Vervolgens wordt diezelfde man daar weggetrokken door [slachtoffer] . De man komt daardoor links naast de beveiliger en tegenover [slachtoffer] te staan. Te zien is dat de man een bovenhandse beweging maakt in de richting van [slachtoffer] . Direct daarna duikt [slachtoffer] in elkaar en grijpt hij naar zijn gezicht. Op dat moment is op de beelden ook zichtbaar dat er iets van links naar rechts beweegt, een soort ‘veeg’ die komt uit de richting vanwaar diezelfde man staat.
[beveiliger] heeft verklaard dat het verdachte is geweest die om hem heen liep. [beveiliger] kent verdachte en herkende hem als degene die langs hem heen schoot en de confrontatie zocht met een aantal jongens die naast de DJ-booth stonden. [beveiliger] zag dat [slachtoffer] verdachte vervolgens wegtrok bij die jongens. Naar het oordeel van de rechtbank moet het dus verdachte zijn die vervolgens links naast de beveiliger en tegenover [slachtoffer] kwam te staan. Het moet daarmee ook verdachte zijn geweest die een bovenhandse beweging met zijn hand heeft gemaakt.
[verbalisant] beschrijft dat zij op de camerabeelden verdachte hierbij herkent als de persoon die het glas naar [slachtoffer] gooit.
Daar komt bij dat onafhankelijke [getuige] heeft verklaard dat hij lange tijd heeft staan praten met de man die het glas heeft gegooid. [getuige] omschrijft die man (die hij ‘persoon 1’ noemt) als: iemand van 32 of 34 jaar oud, dat zijn naam [naam 2] is (maar weet dat niet zeker), had stekelig donkerblond haar dat naar achteren was gekamd, had zwarte zomerjas, een wit/lichtgrijs T-shirt, een donkerblauwe spijkerbroek en zwarte schoenen aan, hij vertelde dat hij vijf kinderen had van 8, 6, 4, 2 jaar oud en één van 18 maanden oud en hij woont in [plaats 2] . Ook vertelt [getuige] over die man dat het leek alsof hij strak stond van de drugs of woede. Naar het oordeel van de rechtbank zitten hierin specifieke kenmerken die in de richting van verdachte wijzen. Zo komen zijn haardracht, kleding en zijn leeftijd ten tijde van het feit (34 jaar) overeen. Verdachte heeft drie kinderen, waarbij opvallend is dat de leeftijd van het jongste kind met de specifieke leeftijd van 18 maanden overeenkomt. Ook heeft verdachte verklaard cocaïne te hebben gebruikt.
De verklaring van [getuige] komt bovendien (voor het grootste gedeelte) overeen met hetgeen op de camerabeelden te zien is. Zo heeft [getuige] verklaard dat hij op weg van de toiletten naar de bar door een akkefietje heen liep. Op de beelden is te zien dat een jongeman met een ‘Lostminds’ T-shirt uit de richting van de toiletten komt en naar achteren wordt geduwd door een persoon die daar geslagen wordt.
[getuige] verklaart dat hij de man die geslagen werd probeerde te sussen en dat dit ook lukte. Op de camerabeelden is te zien dat de jongeman met het T-shirt een arm om de man legt. [getuige] verklaart dat persoon 1 er bij kwam en dat hij dacht dat hij hem kon sussen, omdat ze een leuk gesprek hadden gehad. Op de camerabeelden is te zien dat de jongeman met het T-shirt een arm om [verdachte] heen slaat.
[getuige] verklaart dat er een jongen voor hem liep en dat hij zag dat persoon 1 een glas op het gezicht van die jongen sloeg. Op de beelden is te zien dat de man met het T-shirt vlak naast het gebeuren staat en dat hij zijn gezicht op verdachte heeft gericht.
De rechtbank gaat er op basis van de beschrijvingen en details in de verklaring van [getuige] en de overeenkomsten tussen zijn verklaring en de camerabeelden vanuit dat de persoon in het ‘Lostminds’ T-shirt [getuige] is en dat ‘persoon 1’ verdachte is. Naar het oordeel van de rechtbank kan het in het licht van al het voorgaande niet anders zijn dan dat de ‘veeg’ die uit de richting van verdachte komt, het glas is waarmee is gegooid en dat [slachtoffer] in zijn gezicht heeft geraakt.
De rechtbank is op grond van bovenstaande dan ook van oordeel dat vaststaat dat verdachte glas in het gezicht van [slachtoffer] heeft gegooid. De verklaring van verdachte dat hij slechts een sussende rol heeft gehad, volgt de rechtbank niet. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat verdachte eerder die avond per WhatsApp aan [naam 3] heeft gestuurd: “Alles vechten is pik dan ben ik er zo” en dat verdachte direct voorafgaand aan dit incident daadwerkelijk iemand anders heeft geslagen (feit 1). Dit zegt namelijk wat over hoe verdachte tegenover het gebruik van geweld staat.
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 Wetboek van Strafrecht. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Op basis van het dossier en van hetgeen ter zitting is besproken, stelt dat rechtbank vast dat het handelen van verdachte bij [slachtoffer] schade aan het rechteroog, waaronder een netvliesloslating, heeft veroorzaakt. [slachtoffer] is inmiddels meermaals aan het oog geopereerd. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer] slechts 2% zicht heeft aan zijn rechteroog, dat hij nog een hoornvliestransplantatie kan ondergaan maar dat het onzeker is of en hoeveel zicht hij daarmee terug zal krijgen. Bovendien zal een getransplanteerd hoornvlies geen onbeperkte tijd meegaan, waarna een nieuwe operatie nodig zal zijn.
(Voorwaardelijk) opzet?
Niet is gebleken dat verdachte [slachtoffer] met vol opzet zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . Het gooien van glas richting het gezicht van iemand brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijk kans met zich dat er glas in het gezicht of ogen terecht komt en dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel ontstaat, waardoor medisch ingrijpen noodzakelijk is. Het gezicht, en met name de ogen, zijn immers een zeer kwetsbaar deel van het lichaam. Bovendien is glas breekbaar en scherp als het gebroken is. Verdachte heeft die aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ook bewust aanvaard door de beslissing te nemen met glas te gooien. Verdachte heeft immers in een vol café glas door de ruimte gegooid. Dit zwaar lichamelijk letsel heeft zich ook verwezenlijkt.
Conclusie
De rechtbank acht op basis van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en dat verdachte hier voorwaardelijk opzet op heeft gehad. Verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan zware mishandeling, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.