ECLI:NL:RBZWB:2024:5278

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
02-238334-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling en aanranding met gevangenisstraf en TBS

Op 31 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 september 2022 in de woning van een onbekende vrouw, hierna aangeduid als [slachtoffer], een poging tot zware mishandeling en aanranding heeft gepleegd. De verdachte heeft de vrouw ongevraagd de woning binnengedrongen, haar vastgegrepen, meerdere keren op de grond geduwd en haar keel dichtgeknepen. De rechtbank oordeelde dat de zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat de poging tot zware mishandeling wel bewezen was. De rechtbank achtte het opzet van de verdachte om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen evident, gezien de aard van de aanval en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan aanranding, waarbij hij de vrouw betastte en probeerde haar broek uit te trekken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen, ter hoogte van € 47.894,89, inclusief materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/238334-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende aan [woonadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht ,
raadsvrouw mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens mr. N. Assouiki was aanwezig mr. M.M.H. van Beek, ook advocaat te Tilburg.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (een poging tot) zware mishandeling en aanranding van [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de zware mishandeling (feit 1 primair) en de aanranding (feit 2) wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de zware mishandeling (feit 1 primair). De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de poging zware mishandeling (feit 1 subsidiair). Ook voor de aanranding (feit 2) bepleit de verdediging vrijspraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 18 september 2022 te [plaats] heeft aangebeld bij de voordeur van [adres] , de woning van [slachtoffer] . [slachtoffer] en verdachte waren onbekenden van elkaar. Zij heeft haar deur geopend. Verdachte is toen ongevraagd de woning van [slachtoffer] binnengedrongen. Verdachte heeft haar vastgegrepen en heeft haar meerdere keren op de grond geduwd. Vervolgens heeft hij haar aan de haren vastgegrepen en meegesleurd naar de woonkamer. Er ontstond een worsteling, waarbij verdachte [slachtoffer] meerdere keren naar de grond heeft getrokken en hard tegen de bar heeft geduwd. [slachtoffer] kwam hierdoor op haar buik op de grond te liggen en verdachte is toen op haar billen gaan zitten. Verdachte heeft zijn arm om haar hals gedaan, waardoor haar keel dichtgeknepen werd en ze minder lucht binnen kreeg. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens weer aan haar haren getrokken, waardoor ze op haar rug kwam te liggen. Zij is daarna weer op haar buik gedraaid. Verdachte heeft [slachtoffer] gedurende deze aanval meermalen geslagen en gestompt op onder meer haar hoofd en gezicht.
Feit 1
Poging zware mishandeling
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de primair tenlastegelegde zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen. Zij komt tot dit oordeel op grond van de aard van het letsel (licht traumatisch hersenletsel), het feit dat medisch ingrijpen niet noodzakelijk was en de onduidelijkheid over de vraag of [slachtoffer] al dan niet volledig lichamelijk zal herstellen in de toekomst. Wel acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde, de poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het opzet had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en dat dit opzet zich heeft geopenbaard in een begin van uitvoering van een handeling die, indien voltooid, zwaar lichamelijk letsel zou hebben toegebracht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat, toen hij [slachtoffer] in de deuropening zag staan, hij haar direct wilde aanvallen. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij zich door [slachtoffer] uitgelokt voelde. Dit heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd en is ook nergens uit gebleken. Ook heeft verdachte verklaard dat hij het gevoel had dat hij in een strijd zat; hij zat vol vijandigheid richting [slachtoffer] . Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte zeer agressieve en gewelddadige bedoelingen had. Door met deze bedoelingen [slachtoffer] onverwachts op brute wijze aan te vallen, haar minutenlang meermalen met kracht te slaan en te stompen op voornamelijk haar hoofd en gezicht, terwijl ze weerloos op de grond lag en daarbij ook haar keel proberen dicht te knijpen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn, dan dat verdachte wist dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel op had kunnen lopen, zoals
permanent oogletsel, een gecompliceerde kaakbreuk of hersenbeschadiging. De rechtbank is van oordeel dat uit de beschreven omstandigheden blijkt dat verdachte de intentie had (vol opzet) om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het is slechts aan de snelle reactie van de buren te danken geweest, dat het bij een poging is gebleven.
Feit 2
Aangifte door [slachtoffer]
heeft ook aangifte gedaan van aanranding door verdachte op 18 september 2022. Zij heeft verklaard dat zij tijdens de aanval in haar woning door verdachte (beschreven onder feit 1) op een gegeven moment op haar buik kwam te liggen en verdachte boven op haar billen ging zitten. [slachtoffer] voelde dat verdachte met zijn hand tussen haar benen voelde. Verdachte ging met zijn hand achter zijn rug om tussen haar benen en voelde over haar broek aan haar kruis. Verdachte deed dit een paar keer. Vervolgens kwam hij omhoog en pakte haar broek vast en probeerde haar broek uit te trekken.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] geloofwaardig en betrouwbaar. [slachtoffer] heeft na de aanranding direct aan [verbalisant 1] verklaard dat ze was aangerand. Ook heeft ze dit direct aan haar bovenbuurvrouw, [getuige 1] , verteld. Van dit gesprek is een geluidsopname gemaakt. Vervolgens is ze dezelfde dag nog naar de politie gegaan om aangifte te doen en heeft ze haar broek afgestaan voor DNA-onderzoek. De rechtbank constateert daarnaast dat [slachtoffer] consistent en gedetailleerd heeft verklaard. Zij heeft meerdere verklaringen afgelegd en haar verklaringen over (de omstandigheden rondom) de seksuele handelingen zijn consistent. Ook heeft zij tot in detail verklaard hoe de aanloop naar deze handelingen verliep, waar deze hebben plaatsgevonden en in welke positie zij en verdachte zich toen bevonden. Hieruit blijkt tevens dat [slachtoffer] de omschrijving van de (seksuele) handelingen van verdachte niet kennelijk groter of erger heeft gemaakt dan dat ze zijn geweest.
Nu de rechtbank geen reden ziet om aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen, kan deze worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank zal daarom haar verklaring als uitgangspunt nemen.
Steunbewijs
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de aangifte van [slachtoffer] in voldoende mate wordt ondersteund door een ander zelfstandig bewijsmiddel. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het bewijs, dat een verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of alleen op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. In zedenzaken, zoals deze, doet zich vaak de situatie voor dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Uit vaste rechtspraak kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat de aanranding als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring (aangeefster) heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van [slachtoffer] op essentiële punten concrete steun in andere bewijsmiddelen. Zo wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de verklaring van [verbalisant 1] . Hij heeft verklaard dat [slachtoffer] hem direct (enkele minuten) na het incident heeft verteld dat verdachte tussen haar benen zat en in haar slipje probeerde te komen. [verbalisant 1] zag haar hevig trillen en huilen. Ze kwam angstig over en in shock. Ook de geluidsopname van [getuige 1] ondersteunt de verklaring van [slachtoffer] op essentiële punten. Daarop is te horen dat zij tegen haar onderbuurvrouw, [getuige 1] , zegt dat verdachte haar heeft betast. [slachtoffer] huilde en had een moeilijke ademhaling. De rechtbank is van oordeel dat de door [verbalisant 1] en op de geluidsopname waargenomen gemoedstoestand van [slachtoffer] aansluit bij hetgeen ze heeft verklaard van wat haar is overkomen. Verdachte heeft op de zitting bevestigd dat hij op de billen van [slachtoffer] heeft gezeten terwijl zij op haar buik lag. Bovenstaande ondersteunt niet alleen de verklaring van [slachtoffer] met
wettigbewijsmateriaal, maar sterkt de rechtbank ook in de
overtuigingdat zij naar waarheid heeft verklaard.
Daar komt nog bij dat de verklaring van [slachtoffer] over wat verdachte haar nog meer heeft aangedaan die dag (feit 1) vrijwel op alle punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen uit het dossier.
Dwang
De rechtbank is van oordeel dat uit de gang van zaken zoals hiervoor beschreven, blijkt dat de seksuele handelingen die [slachtoffer] heeft ondergaan, gepaard zijn gegaan met dwang en geweld. [slachtoffer] kon vanwege het fysieke overwicht van verdachte, het op haar gaan zitten en daarbij haar diverse keren slaan en stompen op haar gezicht en hoofd, niet aan de seksuele handelingen van verdachte ontsnappen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aanranding van [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair
op18 september 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen voornoemde [slachtoffer] op de grond heeft gegooid en
- voornoemde [slachtoffer] bij/aan de haren heeft vastgepakt en/of vervolgens heeft meegesleurd en
- voornoemde [slachtoffer] met kracht tegen de bar heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en
- voornoemde [slachtoffer] met zijn, verdachtes, arm bij de hals heeft gepakt en druk heeft uitgeoefend op de keel van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] minder adem kon halen en
- meermalen voornoemde [slachtoffer] in/op/tegen het gezicht en het (achter)hoofd heeft geslagen/gestompt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 18 september 2022 te [plaats] door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- meermalen met zijn, verdachtes, hand het kruis van voornoemde [slachtoffer] op de kleding betast en aangeraakt en
- de broek van voornoemde [slachtoffer] vastgepakt en vervolgens aan die broek getrokken
en bestaande dat geweld hieruit dat verdachte
- deze ontuchtige handelingen onverhoeds heeft uitgevoerd, terwijl voornoemde [slachtoffer] zich niet aan de situatie en handelingen kon onttrekken en
- tegen de wil van voornoemde [slachtoffer] haar woning is binnengedrongen en
- (toen hij in die woning was) voornoemde [slachtoffer] aan haar haren heeft getrokken en geduwd en geslagen en
- terwijl voornoemde [slachtoffer] op haar buik op de grond lag en hij, verdachte, op haar zat, met zijn, verdachtes, hand het kruis van die [slachtoffer] meermalen heeft aangeraakt en
- terwijl voornoemde [slachtoffer] op haar buik op de grond lag haar broek heeft vastgepakt en heeft geprobeerd haar broek naar beneden te trekken;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. Gelet op de rapportage van Pieter Baan Centrum, zoals hierna onder 6.3 wordt uitgewerkt, zal de rechtbank de feiten wel in verminderde mate toerekenen.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: ‘tbs-maatregel’) met dwangverpleging en een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om aan verdachte geen tbs-maatregel op te leggen. Een tbs-maatregel moet worden gezien als een ultimum remedium en er zijn nog alternatieven mogelijk, zoals het opleggen van een straf met (bijzondere) voorwaarden, waaronder eventueel een klinische opname. Een behandeling in het kader van een tbs-maatregel zal verdachte geen goed doen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling en aanranding. Dit zijn zeer ernstige strafbare feiten en de rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan. Verdachte heeft met zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke integriteit, maar ook het geestelijk welzijn van de toen 21-jarige [slachtoffer] geschonden. Zij kende verdachte niet, had hem niets misdaan, is in haar eigen woning overrompeld door verdachte. Daarin was zij fysiek de meest kwetsbare. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het enkele feit dat deze jonge vrouw de voordeur opendeed toen er werd aangebeld. Zij is minutenlang fysiek aangevallen door een wildvreemde man in haar eigen huis. Een plek waar ze zich veilig en geborgen moet kunnen voelen. Verdachte was bij het plegen van deze feiten onder invloed van alcohol. De rechtbank begrijpt dat deze feiten voor het slachtoffer een schokkende, ingrijpende en beangstigende gebeurtenis moeten zijn geweest en dat het gaat om feiten die vaak langdurig fysieke, psychische en emotionele gevolgen hebben voor een slachtoffer. Dat is ook gebleken uit de stukken uit het dossier en uit de slachtofferverklaring die [slachtoffer] ter zitting heeft voorgelezen. Hieruit blijkt dat ze naast fysieke klachten, ook een fundamenteel gevoel van onveiligheid aan het incident heeft overgehouden. De gepleegde feiten kunnen bovendien tot grote angst en onrust in de maatschappij leiden. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan, althans hebben de voorspelbare gevolgen van zijn handelen hem niet tegengehouden. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte niet open staat voor behandeling en ook geen enkel inzicht toont in de ernst van zijn gedragingen. Verdachte heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk en weegt bovenstaande omstandigheden in strafverzwarende zin mee.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft bij de strafbepaling gekeken naar het strafblad van verdachte van 11 juni 2024. Uit dat strafblad blijkt dat verdachte in het verleden is veroordeeld voor geweldsdelicten. Maar gelet op de leeftijd van dat eerdere delict zal de rechtbank dat niet als recidive aanmerken.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het rapport van Pieter Baan Centrum van 5 februari 2024. In deze rapportage wordt geconcludeerd, dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en een stoornis in cannabisgebruik. Uit het rapport blijkt voorts dat door de deskundigen geen zicht is verkregen op een eventuele doorwerking van de psychische stoornissen in de ten laste gelegde feiten. En evenmin op de seksualiteitsbeleving van verdachte. De deskundigen kunnen daarom niet komen tot een advies over de toerekeningsvatbaarheid en behandeling van verdachte.
Deze conclusie wordt ook gedeeld door de reclassering in het reclasseringsrapport van 2 mei 2024. Er is geen zicht verkregen op de denkpatronen, cognitieve vermogens en gevoelswereld van verdachte, omdat het niet mogelijk is om een wederkerige werkrelatie met verdachte aan te gaan. De reclassering concludeert dat dit mogelijk voortkomt uit verdachts ziektebeeld. Het zou ook een houdingsaspect van verdachte kunnen zijn, omdat verdachte het tenlastegelegde, zijn problematiek en zijn ziektebeeld sterk bagatelliseert. Geconcludeerd kan worden dat de reclassering noch Pieter Baan Centrum kunnen inschatten waar het risicomanagement concreet uit moet bestaan, waardoor ze het gevaar ook niet (met voorwaarden) kleiner kunnen maken.
Hoewel het de onderzoekers onbekend is of de ten laste gelegde feiten voortkomen uit de psychische stoornissen van verdachte, is in elk geval door de deskundigen vastgesteld dat verdachte lijdt aan schizofrenie en een stoornis in cannabisgebruik. Uit verklaringen van diverse getuigen blijkt dat verdachte op 18 september 2022 in een verwarde toestand verkeerde. Zo is verdachte eerder die dag door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] in vermoeide en beschonken toestand al rennend op straat aangetroffen. Een tijd later is verdachte naar de flat aan het [adres] gegaan, waar hij eerst heeft aangebeld bij [getuige 2] op [huisnummer] . [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte haar in haar ogen aankeek, met zijn hoofd ietwat naar beneden gebogen. Ze zag dat hij glimlachte op een bepaalde manier waardoor ze rillingen over haar lijf kreeg. Ze schrok zo enorm van de situatie dat ze de voordeur heeft dichtgeslagen. Daarna heeft verdachte bij [slachtoffer] aangebeld. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte een warrig verhaal begon in het Engels. Ze zag in de ogen van verdachte dat het niet klopte. Zijn ogen stonden vreemd en hij keek wazig. Dat deze gedragingen uitsluitend zouden voortkomen uit overmatig alcoholgebruik bij verdachte, acht de rechtbank niet aannemelijk. Dit alcoholgebruik heeft, ook wat de deskundigen betreft, bij verdachte zeer waarschijnlijk wel een ontremmend effect op zijn gedrag tot gevolg gehad. Gelet op deze bijzondere omstandigheden en gelet op het feit dat verdachte zonder aanleiding een willekeurig slachtoffer maakt, acht de rechtbank het zeer wel aannemelijk dat de schizofrenie van verdachte zijn handelen in enige mate heeft beïnvloed en dat dit heeft doorgewerkt in het plegen van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank stelt op grond van dit alles vast dat verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.
Straf en maatregel
Rekening houdend met de bij verdachte bestaande problematiek en het ontbreken van enig zelfinzicht hierover bij verdachte, de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten werden gepleegd en de door de reclassering beschreven hoge kans op herhaling van (dergelijke) misdrijven, staat voor de rechtbank vanuit het veiligheidsoogpunt voorop dat verdachte behandeld moet worden voordat hij terug kan keren in de maatschappij. De deskundigen hebben ter zitting bevestigd dat behandeling nodig is.
De rechtbank is van oordeel dat een tbs-maatregel noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op de gepleegde misdrijven een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk. Andere, lichtere juridische kaders, zijn in het verleden immers niet toereikend gebleken.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel wordt opgelegd voor misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Voor een tbs met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat hierover negatief geadviseerd is in het reclasseringsrapport van 2 mei 2024. De reclassering acht zich niet in staat om op een verantwoorde wijze toezicht te houden, de risico’s te beperken of gedragsverandering te bewerkstelligen. Naast het feit dat de reclassering onvoldoende zicht en grip op de risicofactoren heeft, voldoet verdachte niet aan de responsiviteitsfactoren die van belang zijn voor een succesvolle behandeling binnen een tbs met voorwaarden, omdat verdachte niet gemotiveerd is voor een (klinische of ambulante) behandeling en geen enkel inzicht kan geven in zijn denkpatronen, cognitieve vaardigheden en gevoelsleven. Daarnaast is er geen delict-inzicht en geen ziektebesef. Om binnen een tbs met voorwaarden toezicht te kunnen houden op naleving van de voorwaarden, moet verdachte tenminste leerbaar zijn en moet er enige vorm van motivatie voor behandeling zijn. Verder ziet de leefsituatie van verdachte er op dit moment exact hetzelfde uit als vóór de tenlastegelegde feiten. Er is sprake van een onbehandelde schizofrene stoornis met psychotische episodes welke verdachte niet erkent, dagelijks middelengebruik en een beperkte dagbesteding en sociaal netwerk. Verdachte wil niet behandeld worden en hij gebruikt geen medicatie. Hij is ook niet voornemens om medicatie tot zich te nemen, aangezien er niets met hem aan de hand is, aldus verdachte. De reclassering acht dit een risicovolle combinatie van factoren.
Ook heeft verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis laten zien dat hij niet wil meewerken met voorwaarden die de reclassering opstelt en dat hij hierin niet bij te sturen is in gesprekken of waarschuwingen. Dit blijkt uit het rapport van Novadic-Kentron van 8 juli 2024 waarin geadviseerd wordt om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Verdachte heeft vanaf de start van het schorsingstoezicht aangegeven niet mee te willen werken en zelf te bepalen wat hij doet. Hij stelt zich duidelijk niet begeleidbaar op. Door onder andere deze houding danwel zijn psychiatrische problematiek, heeft de reclassering onvoldoende zicht op zijn situatie en beleefwereld om iets te kunnen inzetten ten behoeve van een gedragsverandering of om het recidive risico te verlagen. Het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat op hoog. Verder is er ook een incident geweest tijdens een meldplicht waarbij verdachte zeer seksueel getint grensoverschrijdend was en niet in staat was om dit gedrag te beheersen. De reclassering maakt zich grote zorgen over de reactie en het gedrag van verdachte wanneer dit contact niet binnen een gecontroleerde setting zal plaatsvinden. Dit is dan ook de reden geweest dat de reclassering om opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevraagd heeft.
Ter zitting hebben de deskundigen hier aan toegevoegd dat alle stoplichten op dit moment op rood staan voor het naleven van voorwaarden door verdachte. De reclassering kan de risico’s niet inperken. Er is sprake van een heel zieke man met een psychiatrisch toestandsbeeld. Op dit moment is er volgens de reclassering een dwangmaatregel nodig om de maatschappij tegen verdachte te beschermen. De reclassering acht terugkeer in de maatschappij zonder behandeling van verdachte onverantwoord.
Gezien bovenstaande is de kans op recidive naar het oordeel van de rechtbank onverminderd hoog. De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat er geen andere mogelijkheid is dan oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen. Iedere andere straf of maatregel zal niet afdoende zijn om de maatschappij te beschermen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten ook oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt naast de tbs met dwangverpleging. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en noodzakelijk, gelet op de duur van de aanval, de agressie die van verdachte is uitgegaan bij het plegen van de strafbare feiten en de gevolgen die de feiten hebben gehad voor [slachtoffer] .
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 61.377,53, bestaande uit € 36.377,53 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit:
  • kilometervergoeding: € 425,25;
  • kosten orthomoleculaire geneeskunde: € 95,00;
  • kosten eigen risico zorg: € 770,00;
  • kosten osteopathie: € 435,00;
  • kosten logopedist: € 85,00;
  • kosten medicijnen: € 729,98;
  • kosten (mantel)zorg en huishoudelijke hulp: € 4.382,50;
  • verhuiskosten, verlies aan huurgenot, schade aan woning: € 2.646,80;
  • kosten studievertraging 1 jaar: € 26.808,00.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer] en dat hij verplicht is de schade van [slachtoffer] te vergoeden.
Materiële schade
De gevorderde kosten voor de orthomoleculaire geneeskunde, het eigen risico zorg, de osteopathie, de logopedist en de medicijnen zijn voldoende onderbouwd en zijn een rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal dat totaalbedrag van € 2.114,98 dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de kilometervergoeding overweegt de rechtbank als volgt. De reiskosten voor het bezoeken van de advocaat, het bezichtigen van een nieuwe woning en het naar school gaan, zijn geen kosten die zijn gemaakt ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade, zoals bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek. Deze reiskosten kunnen daarom niet als schade aan verdachte worden toegerekend. De rechtbank zal [slachtoffer] dan ook voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De reiskosten die [slachtoffer] heeft gemaakt voor de medische afspraken komen wel voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom € 371,70 toewijzen.
[slachtoffer] heeft kosten voor huishoudelijke hulp gevorderd. Voor de eerste 13 weken is een bedrag van € 1.267,50 gevorderd, overeenkomstig de vergoeding van € 97,50 per week volgens de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp. De rechtbank is van oordeel dat die schade voldoende en conform de Richtlijn is onderbouwd. Die schade zal dus worden toegewezen. Dit is anders voor de gevorderde kosten voor de huishoudelijke hulp na de eerste 13 weken. Het is de rechtbank onduidelijk hoe deze schade, de Richtlijn in acht genomen, is opgebouwd. Bovendien heeft de verdediging deze schade betwist. Behandeling van de vordering zou daarom nadere bewijslevering vergen, wat naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. [slachtoffer] zal daarom voor dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Over de gevorderde kosten voor het verhuizen, het verlies aan huurgenot en de schade aan de woning overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer] heeft kosten voor verlies aan huurgenot gevorderd, omdat zij direct na de bewezenverklaarde feiten noodgedwongen bij haar ouders is ingetrokken, om door hen te worden verzorgd. Dat zij hierdoor verlies aan huurgenot heeft geleden, is voldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom € 1.135,96 toewijzen. Dit is anders voor de verhuiskosten. [slachtoffer] heeft twee maanden na de bewezenverklaarde feiten haar huurwoning opgezegd. Zij is in eerste instantie verhuisd naar woning van familie. Later is zij verhuisd naar een nieuwe zelfstandige woonruimte. [slachtoffer] heeft de kosten van beide verhuizingen gevorderd. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de feiten een grote impact hebben gehad op [slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat deze kosten – tegen de gemotiveerde betwisting van de verdediging – onvoldoende zijn onderbouwd. Uit de overgelegde facturen blijkt dat [slachtoffer] tweemaal spoedverhuizers heeft ingeschakeld. Niet valt in te zien waarom [slachtoffer] spoedverhuizers heeft ingeschakeld en waarom zij haar spullen niet onder het reguliere tarief had kunnen laten verhuizen. Bovendien is – tegenover de gemotiveerde betwisting van de verdediging – onvoldoende onderbouwd waarom [slachtoffer] genoodzaakt was tweemaal te verhuizen en waarom zij haar verhuizing niet tot eenmaal heeft kunnen beperken. De rechtbank acht daarom de kosten voor één verhuizing toewijsbaar volgens een regulier tarief. De rechtbank zal voor bepaling van die schade gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en die schade begroten op € 500,=. Verder heeft [slachtoffer] kosten gevorderd voor schade aan de vloer van haar woning. De verdediging heeft gemotiveerd betwist dat deze schade als gevolg van de ten laste gelegde feiten is ontstaan. [slachtoffer] heeft die betwisting niet gemotiveerd weerlegd, zodat het causaal verband tussen deze schade en bewezenverklaarde feiten niet komt vast te staan. [slachtoffer] moet voor dat deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Tot slot heeft [slachtoffer] kosten vanwege studievertraging gevorderd. Door de bewezenverklaarde feiten heeft zij haar opleiding in het studiejaar 2022/2023 niet kunnen volgen. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten voldoende zijn onderbouwd. [slachtoffer] heeft op de zitting nog aangegeven dat zij vanwege haar klachten niet eerder kon afstuderen dan zij heeft gedaan. Daarnaast kon zij haar collegegeld niet meer terugvragen, omdat zij al een aantal vakken had gevolgd. De rechtbank zal daarom op basis van de Richtlijn van de Letselschade Raad voor de vertraging een bedrag toewijzen van € 24.600,00 en voor de kosten van de opleiding € 2.209,00.
Immateriële schade
[slachtoffer] heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Verdachte is de woning van [slachtoffer] binnengedrongen en heeft haar zwaar mishandeld en aangerand. [slachtoffer] heeft door dit alles niet alleen fysiek letsel, maar ook psychisch letsel opgelopen, waarvoor EMDR-therapie is ingezet. De aard en de ernst van de normschending door verdachte brengt mee dat de relevante nadelige psychische gevolgen daarvan voor [slachtoffer] zo voor de hand liggen, dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam. Dit betekent dat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. [slachtoffer] heeft ter onderbouwing van het schadebedrag ter hoogte van € 25.000,00 vijf uitspraken aan de vordering toegevoegd. De rechtbank is echter van oordeel dat die zaken niet volledig overeenkomen met deze zaak. Gelet op de omstandigheden van het geval en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 15.000,00 billijk. Voor het overige wordt [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal over de toegewezen schade (in totaal € 47.394,89) de wettelijke rente toewijzen, met ingang van de dag waarop de feiten zijn gepleegd en de schade is ontstaan, te weten 18 september 2022. Anders dan door de verdediging is verzocht, zal de rechtbank wel de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. De rechtbank acht het immers wenselijk dat de inning van het verschuldigde bedrag uit handen wordt genomen bij de benadeelde partij. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank merkt daarbij op dat de maatregel van gijzeling alleen wordt toegepast in gevallen waarin sprake is van betalingsonwil en niet van betalingsonmacht.

8.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 246, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:poging tot zware mishandeling;
feit 2:feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Beslag
- gelast de teruggave van één inbeslaggenomen voorwerp, te weten één mes (omschrijving: G2504976, Rood, merk: Linder Red Arrow) aan verdachte;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 47.894,89, waarvan € 32.894,89 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 september 2022 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 47.894,89te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
273 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler - Strijbos, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Jurres-Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 juli 2024.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 18 september 2022 te [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten licht traumatisch hersenletsel, heeft toegebracht door
- meermalen, althans eenmaal, voornoemde [slachtoffer] bij het lichaam vast te pakken en/of (vervolgens) op de grond te gooien en/of
- voornoemde [slachtoffer] bij/aan de/het ha(a)r(en) vast te pakken en/of (vervolgens) mee te sleuren en/of
- voornoemde [slachtoffer] met kracht tegen de bar, althans een hard voorwerp, een te duwen, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- voornoemde [slachtoffer] met zijn, verdachtes, armbij de hals vast te pakken en/of (vervolgens) een nekklem aan te leggen bij die [slachtoffer] en/of (vervolgens) met die nekklem druk uit te oefenen op de keel van die [slachtoffer] waardoor die [slachtoffer] minder adem kon halen en/of
- meermalen, althans eenmaal, voornoemde [slachtoffer] in/op/tegen het gezicht en/of het achterhoofd, althans het hoofd, te slaan en/of te stompen;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 september 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen, althans eenmaal, voornoemde [slachtoffer] bij het lichaam heeft vastgepakt en/of
- (vervolgens) op de grond heeft gegooid en/of
- voornoemde [slachtoffer] bij/aan de/het ha(a)r(en) heeft vastgepakt en/of (vervolgens) heeft meegesleurd en/of
- voornoemde [slachtoffer] met kracht tegen de bar, althans een hard voorwerp, heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- voornoemde [slachtoffer] met zijn, verdachtes, arm bij de hals heeft gepakt en/of (vervolgens) een nekklem heeft aangelegd bij die [slachtoffer] en/of (vervolgens) met die nekklem druk heeft uitgeoefend op de keel van die [slachtoffer] waardoor die [slachtoffer] minder adem kon halen en/of
- meermalen, althans eenmaal, voornoemde [slachtoffer] in/op/tegen het gezicht en/of het achterhoofd, althans het hoofd, heeft geslagen/gestompt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 18 september 2022 te [plaats] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- meermalen, althans eenmaal, met zijn verdachtes, hand(en) het kruis van voornoemde [slachtoffer] (op de kleding) betast en/of aangeraakt en/of
- de broek van voornoemde [slachtoffer] vastgepakt en/of (vervolgens) aan die broek getrokken,
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte
- deze ontuchtige handeling(en) onverhoeds heeft uitgevoerd terwijl voornoemde [slachtoffer] zich niet/onvoldoende aan de situatie en/of handeling(en) kon onttrekken en/of
- tegen de wil van voornoemde [slachtoffer] haar woning is binnengedrongen en/of
- (toen hij in die woning was) voornoemde [slachtoffer] aan haar haren heeft getrokken en/of geduwd en/of geslagen en/of
- terwijl voornoemde [slachtoffer] op haar buik op de grond lag en hij, verdachte, op haar rug zat met zijn, verdachtes, hand(en) het kruis van die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, heeft aangeraakt en/of
- terwijl voornoemde [slachtoffer] op haar buik op de grond lag haar broek heeft gevastgepakt en heeft geprobeerd haar broek naar beneden te trekken;
(art 246 Wetboek van Strafrecht)