ECLI:NL:RBZWB:2024:5271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
C/02/423168 / KG ZA 24-258
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Luijks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Concurrentie- en relatiebeding in kort geding met betrekking tot bedrijfsactiviteiten en schendingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, hebben eiseressen, twee besloten vennootschappen, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder een andere besloten vennootschap en een natuurlijke persoon. De eiseressen vorderen dat gedaagden worden verboden om gedurende een bepaalde periode betrokken te zijn bij concurrerende activiteiten en om relaties van de eiseressen te benaderen. De achtergrond van de zaak betreft een concurrentie- en relatiebeding dat is opgenomen in een koopovereenkomst en een managementovereenkomst. Eiseressen stellen dat gedaagden deze bedingen hebben geschonden door betrokkenheid bij een nieuwe onderneming die concurrerende activiteiten ontplooit. Gedaagden betwisten de spoedeisendheid van de vorderingen en stellen dat er geen sprake is van een schending van de bedingen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vorderingen van eiseressen, gezien de voortdurende schending van de bedingen. De rechter concludeert dat gedaagden zich in de toekomst moeten onthouden van activiteiten die in strijd zijn met het concurrentie- en relatiebeding. De vorderingen worden gedeeltelijk toegewezen, met een veroordeling tot betaling van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/423168 / KG ZA 24-258
Vonnis in kort geding van 30 juli 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] B.V.,2. [eiser sub 2] B.V.,

beide gevestigd in [plaats] ,
eiseressen,
advocaten: mr. O. Huisman en mr. I.P. de Groot,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
wonende respectievelijk gevestigd in [plaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. M.H.J. Langerak.
Eiseressen worden hierna ook “ [eiseressen] ” (enkelvoud en mannelijk) genoemd en gedaagden ook “ [gedaagden] ” (enkelvoud en mannelijk). De ter zitting verschenen gebroeders [achternaam] worden met hun roepnamen “ [broer 1] ” en “ [broer 2] ” aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 juni 2024 met producties 1 tot en met 11,
- de brief van 1 juli 2024 van mr. Huisman met producties 13 en 14,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 26,
- de brief van 14 juli 2024 van mr. Huisman met productie 12,
- de brief van 15 juli 2024 van mr. Huisman met producties 15 tot en met 18,
- de akte overlegging nadere producties van mr. Langerak met aanvullende producties 27 tot en met 30,
- de mondelinge behandeling van 16 juli 2024, waarop door beide advocaten pleitnota’s zijn overgelegd en voorgedragen, en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Houdstermaatschappij “ [eiser sub 2] B.V.” heeft talrijke (deelnemingen in) dochtermaatschappijen. Hun bedrijfsactiviteiten bestaan uit -kort gezegd- verhuur van machines en installaties, afvalinzameling, goederenvervoer en aannemerij. Hierna wordt [eiser sub 2] B.V. en haar dochtermaatschappijen ook met de “ [groep] ” aangeduid.
2.2.
De persoonlijke beheervennootschappen “ [eiser sub 1] B.V.” van [broer 1] en “ [gedaagde sub 2] B.V.” van [broer 2] houden tot 2 juli 2020 ieder voor de helft de certificaten van de aandelen in de houdstermaatschappij [eiser sub 2] B.V. De stichting administratiekantoor “ [Stichting] ” houdt alle aandelen in [eiser sub 2] B.V.
2.3.
Op 2 juli 2020 verkoopt [gedaagde sub 2] B.V. aan [eiser sub 1] B.V. op grond van de zogenoemde “Nadere koopovereenkomst” zijn certificaten [eiser sub 2] met nummers 1 – 50.000. [broer 2] en [broer 1] zijn ook in persoon partij bij deze Nadere koopovereenkomst. [eiser sub 1] B.V. dient op grond van deze koop het bedrag van € 17.000.000,00 aan [eiser sub 1] B.V. te betalen. De Nadere koopovereenkomst geeft ook onroerend goedtransacties tussen de partijen vorm die een onderdeel van de tegenprestatie zijn.
2.4.
De tussen [gedaagde sub 2] B.V./ [broer 2] en [eiser sub 1] B.V./ [broer 1] gesloten Nadere koopovereenkomst bepaalt:
(…)
Artikel 13
Concurrentiebeding
Het concurrentiebeding opgenomen in Artikel 7 van de Koopovereenkomst op Hoofdlijnen wordt hierbij in afwijking van het bepaalde in de Koopovereenkomst op Hoofdlijnen als volgt nader omschreven:
a.
[broer 2] zal gedurende een periode van zeven (7) jaren, te rekenen vanaf de einddatum als opgenomen in het finaal ontwerp van de managementovereenkomst (BIJLAGE 1), behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van Koper, binnen een straal van 100 kilometer rond [plaats] niet – direct of indirect – betrokken zijn bij de volgende activiteiten:
(1)het voor eigen rekening, voor rekening van een derde of in de hoedanigheid als werknemer of adviseur, verrichten van activiteiten die kunnen concurreren met of vergelijkbaar zijn met de activiteiten van de [groep] op de Transactiedatum;
(2)het, als aandeelhouder of als verstrekker van eigen of vreemd vermogen, participeren in een persoon, onderneming of organisatie die activiteiten verricht die kunnen concurreren met of vergelijkbaar zijn met de activiteiten van de [groep] op de Transactiedatum; (3)het in een dienstbetrekking staan tot, alsmede het verrichten van diensten of het verlenen van advies aan enige persoon, onderneming of organisatie die activiteiten verricht die kunnen concurreren met of vergelijkbaar zijn met de activiteiten van de [groep] op de Transactiedatum. Het is [broer 2] niet toegestaan om gedurende een periode van 10 jaar gerekend vanaf de Transactiedatum eenzelfde soort onderneming als de [groep] te exploiteren en/of direct of indirect deel te nemen in een dergelijke onderneming binnen een straal van 100 kilometer vanaf [plaats] .
b. Het is [broer 2] gedurende een periode van één (1) jaar, te rekenen vanaf de einddatum als opgenomen in het finaal ontwerp van de managementovereenkomst (BIJLAGE 1), danwel indien de managementovereenkomst eerder wordt beëindigd, die datum van beëindiging, niet toegestaan werknemers die al dan niet op basis van een arbeidsovereenkomst in de periode van één (1) jaar voorafgaand aan die datum werkzaam zijn of zijn geweest ten behoeve van de [groep] , te bewegen dat dienstverband te beëindigen en/of hen in dienst te nemen.
c. In geval van overtreding van het bepaalde hiervoor sub a of b verbeurt [broer 2] aan de Vennootschap een terstond en zonder nadere ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst opeisbare boete van EUR 50.000,00 per overtreding, te vermeerderen met EUR 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt en onverminderd de bevoegdheid van de Vennootschap in plaats van deze boete vergoeding te vorderen van de volledige schade of nakoming van hetgeen is overeengekomen.
d. Betaling van de sub e vermelde boete ontslaat [broer 2] niet van de in sub a en b opgenomen verplichtingen.
(…)
2.5.
Op grond van een op 2 juli 2020 gesloten managementovereenkomst (de “Managementovereenkomst”) verleent [eiser sub 2] B.V. aan [gedaagde sub 2] B.V. de opdracht om van 1 januari 2020 tot 1 januari 2023 de functie van bedrijfsleider van de [groep] te vervullen tegen betaling van een managementvergoeding.
2.6.
De Managementovereenkomst bepaalt:
(…)
Artikel 10
Concurrentiebeding, relatiebeding
10.1
Gedurende het bestaan van deze Overeenkomst, alsmede gedurende zeven jaren na afloop ervan, ongeacht de wijze waarop en de redenen waarom zij is geëindigd is [broer 2] gehouden het concurrentiebeding met boetebepaling opgenomen in de Nadere overeenkomst na te leven.
10.2
Gedurende het bestaan van deze Overeenkomst, alsmede gedurende zeven (7) jaar na afloop ervan, ongeacht de wijze waarop en de redenen waarom zij is geëindigd, zal het Opdrachtnemer en/of de heer [broer 2] zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Opdrachtgever niet zijn toegestaan om cliënten/opdrachtgevers/relaties van Opdrachtgever, direct of indirect in zijn eigen belang of in het belang van derden te benaderen, teneinde hen te bewegen de relatie met Opdrachtgever te beëindigen al dan niet ten behoeve van een concurrent. Voorts zal Opdrachtnemer zich gedurende die periode onthouden van het direct of indirect verrichten van werkzaamheden voor relaties van Opdrachtgever.
10.3
Bij overtreding van het bepaalde in Artikel 10.2 verbeurt de Opdrachtnemer en/of de heer [broer 2] aan en ten behoeve van Opdrachtnemer een dadelijk en ineens, zonder sommatie of ingebrekestelling, opvorderbare boete van tien duizend euro (EUR 10.000,00) per overtreding en voor elke dag of een gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van Opdrachtgever in plaats van de boete volledige schadevergoeding te vorderen.
10.4
Betaling van de in Artikel 10.3 genoemde boete ontslaat Opdrachtnemer niet van enige andere verplichting uit hoofde van deze Overeenkomst.
(…)”
2.7.
Op 10 juli 2020 richt [bedrijf 1] B.V. (“ [bedrijf 1] ”) [bedrijf 2] B.V. (“ [bedrijf 2] ”) op die tevens bestuurder is van [bedrijf 2] . Bestuurders van [bedrijf 1] waren [gedaagde sub 2] B.V. en een houdstervennootschap van [naam 1] (“ [naam 1] ”), de zoon van [broer 2] . Rond 30 juni 2023 draagt de [gedaagde sub 2] B.V. haar aandelen in [bedrijf 1] over aan de houdstervennootschap van de andere zoon [naam 2] (“ [naam 2] ”). Sindsdien zijn [naam 1] en [naam 2] , zonen van [broer 2] , door middel van hun houdstervennootschappen de enige aandeelhouders van [bedrijf 1] .
2.8.
De Managementovereenkomst eindigt voortijdig.
2.9.
Bij brieven van 14 en 27 mei 2024 sommeren [eiseressen] en de [groep] [gedaagden] om de daarin genoemde concurrerende activiteiten te staken en gestaakt te houden alsmede zich te onthouden het relatiebeding uit hoofde van de Managementovereenkomst te schenden.
2.10.
[gedaagden] geeft geen gevolg aan de sommaties.

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] vordert -samengevat en zakelijk weergegeven- na wijziging van de eis dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
- [gedaagden] , subsidiair [gedaagde sub 2] B.V., verbiedt tot (verdere) schending van de in artikel 13 van de Nadere koopovereenkomst en artikel 10 van de Managementovereenkomst opgenomen concurrentie- en relatiebedingen, meer in het bijzonder [gedaagden] , subsidiair [gedaagde sub 2] B.V., verbiedt:
gedurende een periode van zeven (7) jaren, te rekenen vanaf 1 mei 2021, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van [eiser sub 1] B.V., binnen een straal van 100 kilometer rond [plaats] -direct of indirect- betrokken te zijn bij de volgende activiteiten:
(1) het voor eigen rekening, voor rekening van een derde of in de hoedanigheid als werknemer of adviseur, verrichten van activiteiten die kunnen concurreren met of vergelijkbaar zijn met de activiteiten van de [groep] ;
(2) het, als aandeelhouder of als verstrekker van eigen of vreemd vermogen participeren in een persoon, onderneming of organisatie die activiteiten verricht die kunnen concurreren met of vergelijkbaar zijn met de activiteiten van de [groep] ;
(3) het in dienstbetrekking staan tot, alsmede het verrichten van diensten of het verlenen van advies aan enig persoon, onderneming of organisatie die activiteiten verricht die kunnen concurreren met of vergelijkbaar zijn met de activiteiten van de [groep] ;
(4) om cliënten/opdrachtgevers/relaties van de [groep] , direct of indirect in zijn eigen belang of in het belang van derden te benaderen, teneinde hen te bewegen de relatie met de [groep] te beëindigen al dan niet ten behoeve van een concurrent en/of direct of indirect werkzaamheden te verrichten voor relaties van de [groep] ;
  • op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 50.000,00 voor iedere keer dat hij een of meer bepalingen van dit concurrentiebeding overtreedt;
  • te vermeerderen met een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag, of deel daarvan, dat die schending voortduurt, des dat de één de dwangsom betaalt de ander zal zijn bevrijd;
subsidiair:
- voor zover het primaire wordt afgewezen, [gedaagden] , subsidiair [gedaagde sub 2] B.V., verbiedt:
om met ingang van de datum van dit vonnis gedurende 6 (zes) jaar binnen een straal van 100 kilometer rond [plaats] niet -direct of indirect- betrokken te zijn bij de volgende activiteiten:
 het voor eigen rekening, voor rekening van een derde of in de hoedanigheid als werknemer of adviseur, verrichten van activiteiten die concurreren met of vergelijkbaar zijn met de activiteiten van de [groep] ;
 het, als aandeelhouder of als verstrekker van eigen of vreemd vermogen participeren in een persoon, onderneming of organisatie die activiteiten verricht die concurreren met of vergelijkbaar zijn met de activiteiten van de [groep] ;
 het in dienstbetrekking staan tot, alsmede het verrichten van diensten of het verlenen van advies aan enig persoon, onderneming of organisatie die activiteiten verricht die concurreren met of vergelijkbaar zijn met de activiteiten van de [groep] .
 om cliënten/ opdrachtgevers/ relaties van de [groep] , direct of indirect in zijn eigen belang of in het belang van derden te benaderen, teneinde hen te bewegen de relatie met de [groep] te beëindigen al dan niet ten behoeve van een concurrent en/of direct of indirect werkzaamheden te verrichten voor relaties van de [groep] ,
  • op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere keer dat hij of een of meer bepalingen van dit concurrentiebeding overtreedt;
  • te vermeerderen met een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag, of deel daarvan, dat die schending voortduurt, des dat de één de dwangsom betaalt de ander zal zijn bevrijd;
primair en subsidiair:
- [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt, subsidiair [gedaagde sub 2] B.V., in de proceskosten.
3.2.
[eiseressen] legt aan de vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] in strijd handelt met het tussen partijen overeengekomen concurrentie- en relatiebeding. Met zijn betrokkenheid bij [bedrijf 2] laat hij zich in met activiteiten die kunnen concurreren en/of vergelijkbaar zijn met de activiteiten van de [groep] . Zo heeft [gedaagden] de oprichting van [bedrijf 2] (indirect) gefinancierd en heeft [broer 2] zich daarna als algemeen directeur van [bedrijf 2] geprofileerd. Ondanks sommaties hiertoe is [gedaagden] hiermee niet gestopt. [eiseressen] heeft gelet op de voortdurende overtreding van de bedingen een spoedeisend belang dat [gedaagden] zijn concurrerende activiteiten staakt en gestaakt houdt en dat hij direct en/of indirect geen contacten onderhoudt met zakelijke relaties van de [groep] .
3.3.
[gedaagden] voert verweer. [eiseressen] heeft geen spoedeisend belang bij zijn vorderingen. Er is sprake van rechtsverwerking. [bedrijf 2] is in 2020 opgericht en [broer 2] is daar van begin af aan bij betrokken geweest. Nooit heeft [eiseressen] hiervan een punt gemaakt. [eiseressen] heeft ook nimmer betaling van de boete verlangd ter zake van in het verleden aan [gedaagden] verweten schendingen. Integendeel, de [groep] heeft zelfs materiaal gehuurd bij [bedrijf 2] en een klant van haar aangeraden om datzelfde te doen omdat de [groep] niet in staat was zelf een specifieke machine te verhuren. [broer 2] ging er dan ook vanuit dat dit voor [eiseressen] en de [groep] geen probleem was. Verder doet [gedaagden] [eiseressen] en/of de [groep] geen verboden concurrentie aan. [bedrijf 2] verhuurt alleen machines boven de 12 ton, zonder machinist, maar mét vervoer van de machines naar de locatie van de klant, terwijl de [groep] alleen machines verhuurt mét machinist en zonder vervoer, althans dat was in juli 2020 zo toen [gedaagden] de [groep] verliet en de voor hem belastende bedingen tot stand zijn gekomen. [bedrijf 2] zag een gat in de markt en is daarin gesprongen. [bedrijf 2] houdt zich niet bezig met goederenvervoer over de weg, handel in bouwmaterialen, advisering of afvalinzameling. Verder heeft [gedaagden] geen relaties van de [groep] benaderd en al helemaal niet teneinde hen te overtuigen om bij de [groep] te vertrekken. [broer 2] was aanwezig op het netwerkevent georganiseerd door onder meer [bedrijf 2] , maar hier heeft hij alleen met bekenden over privézaken gesproken. [gedaagden] is betrokken bij de onderneming van zijn zonen, meer niet. De ouders van [broer 2] , en dus ook van [broer 1] , waren ook op dat event aanwezig. Dat [broer 1] zelf niet aanwezig was, is zijn eigen keuze geweest. Hij was hiervoor wel uitgenodigd. Hetzelfde evenement werd overigens in 2023 ook al georganiseerd, maar [eiseressen] heeft daarvan toen geen probleem gemaakt. Sinds juni 2023 heeft [gedaagden] geen directe betrokkenheid meer bij [bedrijf 2] . Ingevolge een herfinanciering medio 2023 is [gedaagden] niet meer financieel betrokken bij [bedrijf 2] . [broer 2] is sindsdien ook geen directeur meer van [bedrijf 2] . Wel wil [gedaagden] betrokken blijven bij het bedrijf van zijn beide zonen, [bedrijf 2] . Tot slot is [bedrijf 2] niet in deze procedure betrokken en kan [broer 2] niet worden aangesproken voor de gestelde schendingen van de bedingen. Hij is immers (in persoon) geen partij bij de overeenkomsten waarin de bedingen zijn opgenomen en die de grondslag zijn voor de vorderingen.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze procedure om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. [gedaagden] bestrijdt het spoedeisende belang. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt het spoedeisende belang bij de beoordeling van de vorderingen uit de aard van de vorderingen. [eiseressen] stelt dat er sprake is van een voortdurende schending van een concurrentie- en relatiebeding, terwijl [eiseressen] zijn commerciële belangen wenst te beschermen. Een spoedige beoordeling van de vorderingen is dan ook op zijn plaats. Dat [eiseressen] tot voor kort niet eerder aanspraak heeft gemaakt op naleving van deze bedingen en dat [eiseressen] tot op heden geen betaling van de contractuele boete verlangt, doet niet af aan het spoedeisende belang bij de beoordeling van de vorderingen. Dit kan immers ook verband houden met de omstandigheid dat [eiseressen] stelt niet van deze schendingen op te hoogte te zijn geweest of gelet op de complicerende factor dat [broer 2] en [broer 1] broers zijn.
4.2.
De voorzieningenrechter dient vervolgens te beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure op grond van de stellingen van partijen en schriftelijke onderbouwing hiervan een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening is gerechtvaardigd. De voorzieningenrechter oordeelt voorshands als volgt.
4.3.
De vorderingen strekken ertoe dat [gedaagden] zich in de toekomst onthoudt van schending van het non-concurrentiebeding en het relatiebeding, in welk verband een extra financiële prikkel op zijn plaats kan zijn. Een boete strekt ertoe een reeds gepleegde overtreding van een beding te sanctioneren. Het is vervolgens aan de partij die daar recht op heeft om te bepalen of en, zo ja, wanneer zij/hij daarop aanspraak maakt. [eiseressen] heeft een rechtens relevant (spoedeisend) belang bij de beoordeling van de vorderingen die ziet op de vraag of [gedaagden] de bedingen schendt, of dreigt te schenden, en zo ja, of de hieraan ten grondslag liggende gedragingen van [gedaagden] in de toekomst (al dan niet versterkt met een dwangsom) moeten worden verboden.
4.4.
Het beroep op rechtsverwerking passeert de voorzieningenrechter. Het tijdsverloop en de enkele zakelijke contacten tussen (een) vennootschap(pen) van de [groep] en [bedrijf 2] kunnen naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter voor [gedaagden] niet het gerechtvaardigde vertrouwen opleveren dat [eiseressen] het non-concurrentiebeding en het relatiebeding niet langer zou (willen) handhaven en dat [eiseressen] geen prijs meer stelt op naleving van deze bedingen. [eiseressen] heeft geen afstand gedaan van haar recht om naleving van deze bedingen te verlangen. Een hiertoe strekkende overeenkomst is niet gesteld en de voorzieningenrechter evenmin gebleken.
4.5.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het aan [gedaagden] om te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat de voor hem belastende bedingen op grond van artikel 6 Mededingingswet (“Mw”) ongeldig zijn. Dat deze bedingen ongeldig zijn, heeft [eiseressen] gemotiveerd weersproken op de grond dat de bagatelvoorziening van artikel 7 Mw van toepassing is. Het ligt dan ook op de weg van [gedaagden] om aannemelijk te maken dat de bedingen in kwestie niet van ondergeschikte betekenis zijn. Dat heeft [gedaagden] niet gedaan, zodat de voorzieningenrechter voorbijgaat aan het verweer dat de bedingen wegens schending van artikel 6 Mw ongeldig zijn.
4.6.
De vraag of [gedaagden] het concurrentiebeding en/of het relatiebeding heeft overtreden, beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend.
4.6.1.
Vaststaat dat zowel [eiseressen] als [bedrijf 2] zich richt op hetzelfde segment van de markt en dat hun bedrijfsactiviteiten (grotendeels) overlappen. Beide ondernemingen zijn gevestigd in [plaats] en houden zich bezig met de verhuur van sloop- en bouwmateriaal. Dit maakt op zichzelf al dat sprake is van ondernemingsactiviteiten die met elkaar kúnnen concurreren, en vergelijkbaar zijn. Dat [bedrijf 2] zich richt op machines boven de 12 ton, dat zij de verhuuractiviteit heeft beperkt tot verhuur zonder personeel en dat zij daaraan vervoersdiensten heeft toegevoegd, doet hieraan niet af. Deze beperking en deze toevoeging zijn van ondergeschikte betekenis. Niet in geschil is dat [gedaagden] directe dan wel indirecte betrokkenheid heeft (gehad) bij (de oprichting van) [bedrijf 2] . Ter zitting is nader toegelicht dat [gedaagde sub 2] B.V. een lening heeft verstrekt aan [bedrijf 1] . [bedrijf 1] heeft de opbrengst van die lening vervolgens verdeeld onder dochtervennootschappen, waaronder [bedrijf 2] . Ook is [broer 2] , persoonlijk, algemeen directeur van [bedrijf 2] geweest en heeft hij deze functie in het openbaar uitgedragen, onder andere via het platform LinkedIn. Met zowel het (indirect) financieren als met het aannemen van de positie van algemeen directeur, is het concurrentiebeding overtreden. Dat [broer 2] inmiddels geen algemeen directeur meer is en sinds de herfinanciering van medio 2023 ook niet meer financieel betrokken is bij [bedrijf 2] , kunnen de schendingen uit het verleden niet ongedaan maken. Hierdoor heeft [eiseressen] voorts een spoedeisend belang dat [gedaagden] zich van dergelijke gedragingen in de toekomst onthoudt.
4.6.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiseressen] en [bedrijf 2] spreekwoordelijk in dezelfde vijver vissen in hetzelfde geografische gebied en dat zij een (nagenoeg) identieke klantenkring hebben. Niet in geschil is dat [bedrijf 2] in zowel 2023 als in 2024 een netwerkevent voor vertegenwoordigers uit de branche heeft (mede) georganiseerd. [broer 2] was hierbij aanwezig. Hoewel niet met absolute zekerheid kan worden vastgesteld dat [broer 2] daarmee het relatiebeding heeft overtreden, is hoogst aannemelijk dat in zo een specifieke markt waarin iedereen elkaar kent ‘genetwerkt’ wordt. Los van de vraag of [broer 2] zich in het verleden reeds schuldig heeft gemaakt aan schendingen van het relatiebeding, heeft [eiseressen] een groot belang dat [gedaagden] zich afzijdig houdt van de klantenkring van [eiseressen] en de [groep] en dat [gedaagden] zich in de toekomst strikt aan het relatiebeding zal houden. Gelet op [gedaagden] bemoeienissen bij [bedrijf 2] bestaat dit belang des te meer. De vordering is dan ook als hierna gemeld toewijsbaar.
4.7.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld, aanleiding om de vorderingen van [eiseressen] slechts gedeeltelijk toe te wijzen. De vorderingen zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter (veel) te algemeen geformuleerd. Het belang bij handhaving van het non-concurrentiebeding is door [eiseressen] alleen van een onderbouwing voorzien voor zover het [gedaagden] activiteiten en bemoeienissen betreft in verhouding tot [bedrijf 2] . Van een schending van dit beding door [gedaagden] in een ander verband heeft [eiseressen] niets gesteld en is de voorzieningenrechter ook niets gebleken. Dit risico doet zich nu niet voor. Daarnaast heeft [gedaagden] terecht aangevoerd dat [gedaagden] alleen kan worden verboden concurrerende activiteiten te ondernemen die de [groep] zelf ten tijde van de transactiedatum verrichtte zijnde op of omstreeks juli 2020. Nieuwe en nadien door de [groep] ondernomen activiteiten kunnen dus niet onder het non-concurrentie beding vallen en kunnen [gedaagden] niet worden verboden.
4.8.
De -subsidiaire- vordering zal op grond van het voorgaande worden toegewezen tegen zowel [broer 2] als [gedaagde sub 2] B.V. en geldt uiteraard alleen voor de toekomst. [broer 2] verricht feitelijk de gedragingen of onderneemt feitelijk de activiteiten die in strijd zijn met het concurrentie- en/of relatiebeding zodat de voorzieningenrechter beide zal veroordelen. Het is overigens een misvatting dat [gedaagde sub 2] B.V. de enige contractspartij is bij de Nadere koopovereenkomst: [broer 2] is als partij hieraan gebonden. Voor wat betreft het relatiebeding geldt dat de jegens [eiseressen] in acht te nemen zorgvuldigheid dient mee te brengen dat -naast [gedaagde sub 2] B.V.- ook [broer 2] zich van gedragingen heeft te onthouden die strekken tot aantasting van de klantenkring van niet alleen [eiseressen] maar de gehele [groep] .
4.9.
Aangezien [gedaagden] in verhouding tot [bedrijf 2] het non-concurrentiebeding heeft geschonden, hij geen gevolg heeft gegeven aan sommaties en hij ter zitting ook heeft gezegd dat hij bij het bedrijf van zijn zonen betrokken wil blijven, heeft [eiseressen] een zwaarwegend belang bij de toewijzing van het verbod te versterken met een dwangsom. Dat een schending van de bedingen reeds contractueel met een boete is gesanctioneerd, staat daaraan niet in de weg. De wens van [gedaagden] om bij dit familiebedrijf betrokken te blijven -hoe begrijpelijk ook- rechtvaardigt een met een dwangsom te versterken verbod. [bedrijf 2] ‘behoort’ weliswaar aan zijn zonen toe, maar de bedingen in kwestie beletten in vergaande mate [gedaagden] . rechtmatige betrokkenheid bij [bedrijf 2] .
4.10.
Een belangenafweging maakt het voorgaande niet anders. [gedaagden] heeft een aanzienlijke (financiële) vergoeding gekregen voor zijn certificaten [eiser sub 2] , waartegenover staat dat hij geen activiteiten mag ontplooien die met [eiseressen] en de [groep] concurreren of kunnen concurreren en dat hij prudent met relaties en klanten van de [groep] behoort om te gaan. [gedaagden] heeft geen zwaarwegende omstandigheden aangedragen op grond waarvan hij niet langer aan deze bedingen mag worden gehouden. Zijn wens om bij de onderneming van zijn zonen betrokken te blijven, is daarvoor onvoldoende, en rechtvaardigt nu juist het verbod.
4.11.
[gedaagden] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseressen] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
668,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
2.068,22
4.12.
De voorzieningenrechter wijst het meer of anders gevorderde af.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt zowel [gedaagde sub 2] B.V. als [broer 2] vanaf heden tot 1 mei 2028 binnen een straal van 100 kilometer rond [plaats] direct of indirect betrokken te zijn bij de volgende activiteiten:
- het voor eigen rekening, voor rekening van een derde of in de hoedanigheid als werknemer of adviseur, verrichten van activiteiten voor [bedrijf 2] ;
- het als aandeelhouder of als verstrekker van eigen of vreemd vermogen participeren in [bedrijf 2] ;
- het in dienstbetrekking staan tot, alsmede het verrichten van diensten of het verlenen van advies aan [bedrijf 2] ;
- om cliënten/ opdrachtgevers/ relaties van een of meer vennootschappen van de [groep] , direct of indirect in zijn eigen belang of in het belang van derden te benaderen, teneinde hen te bewegen de relatie met een of meer vennootschappen van de [groep] te beëindigen al dan niet ten behoeve van een concurrent en/of direct of indirect werkzaamheden te verrichten voor relaties van een of meer vennootschappen behorende bij de [groep] en
2 (zegge: twee) dagen na betekening van dit vonnisop straffe van een telkens hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 50.000,00 voor elke overtreding van het verbod, te vermeerderen met € 5.000,00 voor iedere dag of dagdeel dat de overtreding van het verbod voortduurt;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander in zoverre zal zijn bevrijd, in de proceskosten van € 2.068,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00, plus de kosten van betekening, als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Luijks en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.