In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit van 3,9 kilogram MDMA en 2,6 kilogram amfetamine, evenals voorbereidingshandelingen voor de productie van deze drugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het bezit van MDMA en amfetamine, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij deze stoffen voorhanden had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte mogelijk slechts een vervoerder was en geen wetenschap had van de inhoud van de loods waar de drugs werden aangetroffen.
De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte grondstoffen en voorwerpen voor de productie van synthetische drugs voorhanden heeft gehad. Dit was gebaseerd op het feit dat hij op 12 juli 2023 in een bus reed met diverse zakken soda, jerrycans, een jammer en een cryptotelefoon, die allemaal in zijn machtssfeer bevonden. De rechtbank heeft de verdachte daarom veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden zoals deelname aan een gedragsinterventie.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank heeft benadrukt dat het produceren van synthetische drugs schadelijk is voor de volksgezondheid en de veiligheid in de samenleving ondermijnt.