ECLI:NL:RBZWB:2024:524

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
02/172800-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en strafoplegging in drugszaken met MDMA en amfetamine

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit van 3,9 kilogram MDMA en 2,6 kilogram amfetamine, evenals voorbereidingshandelingen voor de productie van deze drugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het bezit van MDMA en amfetamine, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij deze stoffen voorhanden had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte mogelijk slechts een vervoerder was en geen wetenschap had van de inhoud van de loods waar de drugs werden aangetroffen.

De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte grondstoffen en voorwerpen voor de productie van synthetische drugs voorhanden heeft gehad. Dit was gebaseerd op het feit dat hij op 12 juli 2023 in een bus reed met diverse zakken soda, jerrycans, een jammer en een cryptotelefoon, die allemaal in zijn machtssfeer bevonden. De rechtbank heeft de verdachte daarom veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden zoals deelname aan een gedragsinterventie.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank heeft benadrukt dat het produceren van synthetische drugs schadelijk is voor de volksgezondheid en de veiligheid in de samenleving ondermijnt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/172800-23
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. D.A. Souisa, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: samen met anderen 3,9 kilogram MDMA en 2,6 kilogram amfetamine voorhanden heeft gehad;
feit 2: samen met anderen grondstoffen en hardware, waaronder 62,5 liter amfetamine-olie, zakken soda, een cryptotelefoon en een jammer, bestemd voor het bereiden, bewerken en vervaardigen van synthetische drugs, zoals amfetamine en Crystal Meth, voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde. Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte 3,9 kilogram MDMA en 2,6 kilogram amfetamine voorhanden heeft gehad. De rechtbank kan niet uitsluiten dat verdachte enkel een vervoerder van grondstoffen is geweest en vanuit die rol geen wetenschap had van wat er in de loods werd opgeslagen. Door het korte tijdsbestek tussen het openen van de loods en de daaropvolgende aanhouding van de verdachte kan daarnaast niet worden geconcludeerd dat verdachte na het openen van de loods heeft gezien wat zich in de loods bevond. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank stelt voorop dat zij verdachte partieel vrijspreekt van de in de loods aangetroffen amfetamine-olie en zakken soda. Zoals hierboven is overwogen, kan niet worden bewezen dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de goederen in de loods.
Met betrekking tot de goederen die zijn aangetroffen in de bus waarin verdachte reed, overweegt de rechtbank als volgt.
Op basis van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op 12 juli 2023 in een bus heeft gereden met daarin diverse zakken soda, jerrycans, een jammer en een cryptotelefoon. Deze bus is aangetroffen op het [industrieterrein] in Etten-Leur bij loods [nummer] . In deze loods is een flinke hoeveelheid MDMA en amfetamine aangetroffen, alsmede diverse chemicaliën en grondstoffen voor synthetische drugs. Verdachte had de beschikking over een sleutel van voornoemde loods.
Van ‘voorhanden hebben’ hebben als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet is sprake wanneer verdachte de feitelijke macht over de voorwerpen en stoffen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Die voorwerpen en stoffen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden. Bij een bewezen-verklaring van ‘voorhanden hebben’ hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat deze goederen en stoffen aan verdachte toebehoren of dat hij daarover beschikkings- of beheersbevoegdheid heeft. De goederen en stoffen moeten zich wel in de machtssfeer van verdachte bevinden. Daarvoor is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanwezig-heid voor de voor productie van drugs bestemde goederen en stoffen, althans de aanmerke-lijke kans daarop.
Omdat de verdachte op 12 juli 2023 de bestuurder van de bus is geweest, bevonden de zakken soda, de cryptotelefoon en de jammer zich in zijn machtssfeer. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte grondstoffen en voorwerpen voor de productie van synthetische drugs voorhanden heeft gehad.
De verklaring van verdachte dat hij tijdens een feestje de opdracht kreeg om de stoelen van de bus schoon te maken en de bus daarna moest afzetten bij voornoemde loods, acht de rechtbank ongeloofwaardig en oncontroleerbaar. Verdachte heeft ter zitting geen concrete gegevens of details kunnen geven over zijn opdrachtgever. Daarnaast acht de rechtbank het moeilijk voorstelbaar dat er niets was afgesproken over hoe en waar verdachte betaald zou krijgen voor zijn schoonmaakwerkzaamheden. Bovendien blijkt uit het procesdossier dat de verdachte met zijn eigen telefoon een foto heeft gemaakt van de aangetroffen crypto-telefoon. Ten slotte zijn de in de bus aangetroffen jerrycans ook aangetroffen in het bedrijfspand van verdachtes vader.
Er is geen bewijs dat de verdachte de voorbereidingshandelingen samen met een ander heeft gepleegd. De verdachte zal daarom van het medeplegen worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 juli 2023 te Etten-Leur, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of Crystal Meth, in elk geval (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- voorwerpen
enstoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door toen aldaar grondstoffen en hardware bestemd voor de productie van synthetische drugs voorhanden te hebben, te weten onder andere diverse zakken soda en een cryptotelefoon en een jammer.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daarbij als bijzondere voorwaarden de meldplicht en deelname aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheidstraining (hierna: CoVa).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit, gelet op het verweer, primair geen straf op te leggen. Subsidiair wordt aangevoerd om bij oplegging van een gevangenisstraf het onvoorwaardelijk deel de duur van het voorarrest niet te laten overstijgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandig-heden van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA en amfetamine. Hij heeft grondstoffen en voorwerpen voor de productie ervan vervoerd, waaronder 400 kilo caustic soda. De verdachte heeft deze spullen naar een loods gebracht waarin een grote hoeveelheid synthetische drugs en meerdere chemicaliën, grondstoffen en hardware voor de productie van synthetische drugs zijn aangetroffen. Harddrugs zijn schadelijke stoffen voor de volksgezondheid en het drugsafval wordt regelmatig in de natuur gedumpt. Het produceren van synthetische drugs op grote schaal doet af aan de gevoelens van de veiligheid in de samenleving. Bovendien ondermijnt het de samenleving en gaat het niet zelden gepaard met andere criminaliteit.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat de verdachte ter terechtzitting geen openheid van zaken geeft en een doorgewinterde indruk maakt. De rechtbank vindt dit zorgelijk, gelet op de jonge leeftijd van de verdachte. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van verdachte. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, overeenkomstig het advies van de reclassering. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op het voorgaande legt de rechtbank aan de verdachte op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden de meldplicht en het deelnemen aan de gedragsinterventie hierna: CoVa.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2: een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben,
waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland te Breda;
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij deze reclasseringsinstelling;
* dat verdachte zal deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa, of een andere gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden, waarbij de reclassering bepaalt welke training de verdachte zal volgen. De verdachte houdt zich daarbij aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. E.B. Prenger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk en G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2024.
G.T.A. Schuurmans-Knoop is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.