ECLI:NL:RBZWB:2024:519

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_2492 en 23_3938
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vergunningen voor omzetten van woning naar horeca en uitbreiding terras in Schouwen-Duiveland

Op 23 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken AWB 23/2492 en 23/3938, waarin eiser, een inwoner van [plaats], beroep heeft ingesteld tegen de vergunningen verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland en de burgemeester voor het omzetten van een woning in horeca en het vergroten van het terras van [café]. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij heeft beoordeeld of de vergunningen op de juiste gronden zijn verleend. De rechtbank concludeert dat de vergunningen, ondanks enkele motiveringsgebreken, in stand kunnen blijven omdat eiser niet is benadeeld door deze gebreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verleende omgevingsvergunning voldoet aan de eisen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de burgemeester de exploitatievergunning niet ten onrechte heeft verleend. De rechtbank heeft ook de belangen van eiser, zoals geluidsoverlast en parkeergelegenheid, in haar overwegingen meegenomen. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser toegewezen aan het college en de burgemeester, die elk € 1.312,50 aan proceskosten en € 184,- aan griffierecht moeten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/2492 en 23/3938

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M.C.H. Crooijmans),
en
1.
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland(23/3938)
(gemachtigde: mr. L.P. Koster-Braat)
2.
de burgemeester van de gemeente Schouwen-Duiveland(23/2492)
(gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Als derde-partij: [café] uit [plaats] ( [café] )

(vertegenwoordigd door: [vertegenwoordiger] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de vergunningen voor het omzetten van een woning in horeca en het vergroten van het terras op het [adres 1] te [plaats] . Eiser woont op het [adres 2] te [plaats] .
1.1.
De burgemeester heeft met het besluit van 5 september 2022 een gewijzigde exploitatie- en terrasvergunning verleend en het college heeft met het besluit van 3 januari 2023 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een woning als horecagelegenheid, waarbij het terras wordt uitgebreid. Met de bestreden besluiten van 9 maart 2023 en 16 juni 2023 op de bezwaren van eiser hebben de burgemeester en het college de bezwaren ongegrond verklaard en de vergunningen in stand gelaten.
1.2.
Het college en de burgemeester hebben op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. [café] heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, de gemachtigden van de burgemeester en de vertegenwoordiger van [café] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college en de burgemeester de vergunningen op de juiste gronden hebben verleend. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank zal eerst ingaan op de verleende omgevingsvergunning en daarna op de verleende exploitatie- en terrasvergunning.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling omgevingsvergunning (23/3938)
Toetsingskader omgevingsvergunning
5. Het college heeft, voor zover hier van belang, een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. [1]
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kent in artikel 2.10 een verplicht toetsingskader voor de activiteit ‘bouwen’. Kort gezegd betekent dit dat het college moet toetsen of het bouwplan voldoet aan het bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Indien er geen sprake is van strijd met één van deze weigeringsgronden moet het college de vergunning verlenen. Indien er zich één van deze weigeringsgronden voordoet, is het college in beginsel verplicht de omgevingsvergunning voor het bouwen te weigeren.
5.1
Op de percelen waarop het project is aangevraagd is het bestemmingsplan ‘1e herziening Bebouwde kom [plaats] ’ van toepassing. De woning ligt op gronden met de bestemming ‘Wonen – aaneengeschakeld’. Horeca is hier niet toegestaan. De uitbreiding van het terras ligt op de bestemming ‘Verkeer’ zonder de aanduiding ‘terras’. Een terras is hier niet toegestaan.
Het college is verplicht te onderzoeken of er alsnog een vergunning kan worden verleend. [2] Het college heeft beleidsruimte om al dan niet de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Het college is in dit geval van mening dat de gevraagde vergunning in een goede ruimtelijke ordening past en hij de vergunning daarom in afwijking van het bestemmingsplan kan verlenen. De rechtbank zal hieronder beoordelen of het college de vergunning op goede gronden heeft verleend.
Past het plan in het gemeentelijk beleid?
6. Eiser stelt dat de uitbreiding niet past in de horecavisie van de gemeente Schouwen-Duiveland. Deze visie geeft alleen ruimte voor uitbreiding als er sprake is van een vernieuwend concept of bij beperkte uitbreiding van bestaande bedrijven. Daar is geen sprake van. In 2021 heeft de gemeenteraad in de evaluatie van de horecavisie besloten dat bestaande bedrijven uit kunnen breiden in geval van kwaliteitsverbetering of een ander concept. De horecavisie is hier echter nooit formeel op aangepast. Ook is niet aangetoond dat sprake is van kwaliteitsverbetering of een vernieuwend concept.
De structuurvisie geeft alleen mogelijkheden als er sprake is van een bijzondere locatie of uniek concept. Het college heeft niet gemotiveerd dat sprake is van een van deze situaties.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt niet
.Op grond van de ‘Evaluatie en gedeeltelijke aanpassing horecavisie 2018’ kan volgens het college medewerking worden verleend aan de uitbreiding van bestaande horeca, indien dit leidt tot kwaliteitsverbetering. Het college mag deze evaluatie van de horecavisie aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen. De rechtbank is van oordeel dat hieruit voldoende duidelijk blijkt dat de gemeenteraad de beleidskaders zo heeft willen wijzigen dat een uitbreiding van bestaande horeca mogelijk is, indien sprake is van een kwaliteitsverbetering. Dit is ook zodanig bekend gemaakt en wordt zo toegepast. Het is niet vereist dat de gemeenteraad hiervoor een besluit neemt waarmee hij de bestaande horecavisie formeel wijzigt. De vaststelling van de evaluatie is daarvoor voldoende.
6.2
Het college ziet het toevoegen van toiletten op de begane grond als een kwaliteitsverbetering die de uitbreiding rechtvaardigt. De horecavisie bevat geen maatstaven waaruit afgeleid kan worden welke kwaliteitsverbetering is vereist voor een bepaalde uitbreiding. De rechtbank stelt vast dat het hier in planologisch opzicht om een relatief kleine verandering gaat. Een bestaande horecazaak in een gemengd stedelijk gebied breidt uit naar de naastgelegen woning. Dit heeft als gevolg dat [café] nog steeds een horecazaak is die naast een woning is gelegen, maar nu naast de woning van eiser, in plaats van de woning van zijn voormalige buren. Gezien deze geringe planologische impact is een relatief kleine kwaliteitsverbetering voldoende om de uitbreiding te rechtvaardigen. Het college kon de gestelde kwaliteitsverbetering in redelijkheid aanmerken als een kwaliteitsverbetering waarmee de afwijking van het bestemmingsplan die voor de uitbreiding van [café] nodig is, is gemotiveerd.
Is voldoende voorzien in parkeergelegenheid?
7. Eiser verwacht problemen met het parkeren van auto’s en fietsen. Door de uitbreiding van het terras komen er minder parkeerplaatsen. Bovendien is er al regelmatig overlast door auto’s die op de weg staan bij het ophalen van eten.
7.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naast de onder 5.1 genoemde bestemmingsplannen is ook bestemmingsplan ‘Parapluplan parkeernormen Schouwen-Duiveland’ van toepassing. Het college heeft dat in het bestreden besluit niet onderkend. Dit bestemmingsplan verwijst naar het ‘Parkeerbeleid 2017-2020' of het daarvoor in de plaats tredende parkeerbeleid. Hierin zijn echter bewust geen parkeernormen opgenomen, omdat specifiek maatwerk nodig is.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat bezoekers in beginsel niet mogen parkeren in het centrum van [plaats] . Voor bezoekersparkeren zijn ruime parkeerterreinen net buiten het centrum aangelegd. Hier wordt de extra parkeerbehoefte opgevangen. De parkeerdruk in het centrum van [plaats] wordt door deze ontwikkeling niet verhoogd.
Voor wat betreft het parkeren van fietsen zijn er nietjes en is er voldoende ruimte tussen het terras van [café] en de [locatie] . Daarmee is het niet voldoen aan de eis van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voldoende onderbouwd.
7.2
Hoewel het college de motiveringsplicht heeft geschonden door niet expliciet op het bestemmingsplan ‘Parapluplan parkeernormen Schouwen-Duiveland’ in te gaan, is het niet aannemelijk dat eiser daardoor is benadeeld. Inhoudelijk is dit wel getoetst. De rechtbank kan daarom aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank maakt gebruik van deze bevoegdheid en passeert dit gebrek.
Is voldoende rekening gehouden met de belangen van eiser?
8. Eiser stelt dat de uitbreiding niet past in een goede ruimtelijke onderbouwing omdat hij overlast van [café] verwacht te krijgen. Het gaat daarbij ten eerste om geluidshinder. Er is wel verwezen naar een rapport waaruit blijkt dat aan de geluidsnormen wordt voldaan, maar dat maakt geen onderdeel uit van het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende stukken. Door etensresten rond het terras zal er ook meer geuroverlast en een onaanvaardbare overlast door ongedierte ontstaan. Verder wordt het uitzicht belemmerd door de uitbreiding van het terras.
8.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hoewel de rechtbank onder 6.3 heeft geoordeeld dat het hier om een in planologisch opzicht geringe wijziging gaat, kunnen de gevolgen voor eiser als directe buurman groot zijn. Geluidsoverlast is de grootste vrees van eiser. Het college verwijst daarvoor naar een akoestisch rapport. Uit dit rapport blijkt dat onder de geldende geluidsnormen wordt gebleven, ook voor het geluid in de woning van eiser. Dit zijn berekeningen: meten kan pas als alles is gerealiseerd. Dit zijn wel normen waaraan voldaan moet worden. Desnoods moeten extra maatregelen genomen worden. Eiser geeft niet aan waar dit rapport niet voldoet. Het college mag dus van dit deskundigenrapport uitgaan. Daarnaast heeft het college extra voorschriften ter beperking van het geluid in de eetzalen die direct naast de woning van eiser zijn gelegen opgenomen. Hier mag het geluidsniveau niet hoger zijn dan 70 dB(A), terwijl in het bestaande cafégedeelte 85 dB(A) is toegestaan. Op de bijbehorende tekening is duidelijk aangegeven welke ruimtes als eetzaal worden aangemerkt en waar dus de norm van 70 dB(A) geldt. Ook hierbij is rekening gehouden met de belangen van eiser.
Het college beroept zich op de VNG-Brochure waarin richtafstanden zijn opgenomen. Omdat het hier een gemengd gebied is, geldt voor horeca een richtafstand tot woningen van 0 m. Daaraan is voldaan. Hiermee wordt ook aan de richtafstand voor geur voldaan. In het advies van de commissie bezwaarschriften is aangegeven dat de afwijking binnen de beleidsregels past, omdat de aspecten geur, geluid, zicht en verkeer niet in strijd zijn met de bestaande beleidskaders.
8.2
Eiser stelt dat het rapport geen onderdeel is van het besluit. Er wordt niet expliciet naar verwezen als bijlage, maar in het advies van de commissie bezwaarschriften wordt hier wel aan gerefereerd. Het maakt daarmee onderdeel uit van de overwegingen en onderbouwing van het college en is daarmee aan het besluit ten grondslag gelegd.
Inhoudelijke beoordeling exploitatievergunning (23/3492)
Toetsingskader exploitatievergunning
9. De exploitatievergunning is verplicht op grond van artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Schouwen-Duiveland 2015. Onderdeel van de exploitatievergunning is de terrasvergunning.
De exploitatievergunning
kanworden geweigerd op grond van:
  • de openbare orde;
  • de openbare veiligheid;
  • de volksgezondheid;
  • de bescherming van het milieu;
  • strijd met een geldend bestemmingsplan of voorbereidingsbesluit;
  • de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;
  • het oordeel van de burgemeester dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
De exploitatievergunning wordt geweigerd of ingetrokken indien de aanvrager niet of niet langer voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 8, leden 1 en 2 van de Alcoholwet. [3]
De rechtbank zal aan de hand van de beroepsgronden en deze weigeringsgronden toetsen of de burgemeester de exploitatievergunning had moeten weigeren.
Mag de burgemeester afwijken van het advies van de commissie bezwaarschriften?
10. Eiser vindt dat de burgemeester ten onrechte is afgeweken van het advies van de commissie bezwaarschriften. Hij heeft niet goed gemotiveerd waarom hij afwijkt van dit advies en dat wel sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
10.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. De commissie bezwaarschriften heeft geadviseerd om het bestreden besluit gegrond te verklaren en te herzien. De burgemeester mag in beginsel van het advies afwijken. De burgemeester had zich op het standpunt gesteld dat eiser aannemelijk moest maken dat verlening van de exploitatievergunning leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. De commissie heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het in eerste instantie aan de burgemeester is om te motiveren of de exploitatievergunning met het oog hierop verleend kan worden. Dat heeft de burgemeester in de beslissing op bezwaar gedaan. De rechtbank zal hieronder beoordelen of de inhoudelijke motivering voldoende is.
Is het verlenen van de vergunning in strijd met het beleid?
11. Eiser stelt dat een uitbreiding van horeca in strijd is met de beleidsregels uit de ‘Evaluatie en gedeeltelijke aanpassing horecavisie 2018’ en de ’Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden 2016’. Uit de evaluatie van de horecavisie blijkt dat sprake moet zijn van een kwaliteitsverbetering en die is er niet.
11.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het verlenen van de exploitatievergunning is niet in strijd met het gemeentelijk beleid. Onder 6.2 heeft de rechtbank al geoordeeld dat de uitbreiding past binnen de ‘Evaluatie en gedeeltelijke aanpassing horecavisie 2018’. Dat is voor de afweging of een exploitatievergunning verleend kan worden niet anders dan voor de afweging of een omgevingsvergunning verleend kan worden.
De beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden zijn hier niet van toepassing. Die zien expliciet op het afwijken van het bestemmingsplan voor het oprichten van terrassen en niet voor de aspecten waarop de burgemeester de exploitatievergunning moet toetsen, zoals openbare orde en het woon- en leefklimaat.
Moest de burgemeester de vergunning weigeren vanwege het woon- en leefklimaat?
12. Eiser stelt met name dat de burgemeester, zoals de commissie bezwaarschriften heeft geadviseerd, de vergunning had moeten weigeren, omdat niet voldoende onderzoek is gedaan naar de invloed op het woon- en leefklimaat. Het onderzoek dat gedaan is voor de omgevingsvergunning kan niet gebruikt worden als onderbouwing van een goed woon- en leefklimaat in het kader van de exploitatievergunning. Nu fungeert het pand [huisnummer] nog als buffer tussen [café] en de woning van eiser. Doordat dit pand bij [café] wordt gevoegd verslechtert het woon- en leefklimaat. Er komt meer geluidhinder en uitzicht en zonlicht worden beperkt. Ook moeten er extra parkeerplaatsen voor auto’s en fietsen komen.
12.1
De burgemeester stelt voorop dat hem een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het bepalen of er sprake is en blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij is van belang dat het hier geen typische woonwijk is, maar een centrumgebied. Er zit al horeca en bedrijvigheid in het gebied. Hij geeft aan dat ook uit het akoestisch rapport dat bij de omgevingsvergunning is gevoegd blijkt dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van de woon- en leefsituatie. Ter zitting vult de burgemeester aan dat hij naar alle aspecten heeft gekeken waar de exploitatievergunning op ziet. Geen van deze aspecten leidt tot de conclusie dat de vergunning geweigerd moet worden.
12.2
Deze beroepsgrond slaagt niet
.De exploitatievergunning is een instrument om de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat te waarborgen. Eiser heeft het echter alleen over overlast die hij zelf ervaart, terwijl het woon- en leefklimaat ruimer gezien moet worden dan de overlast, met name geluidsoverlast, van één huishouden. Wat allereerst een rol speelt is dat het college al heeft afgewogen dat de uitbreiding vanuit planologisch oogpunt niet tot onaanvaardbare overlast leidt. Daarin zijn aspecten als parkeren, uitzicht en lichtinval meegenomen. De exploitatievergunning leent zich er in beginsel niet voor om ruimtelijke toegestane ontwikkelingen geheel tegen te houden. Die is bedoeld om de overlast voor de omgeving te beperken. Als ruimtelijk al is afgewogen dat de overlast met betrekking tot parkeren, uitzicht, zonlicht e.d. niet onevenredig is, dan kan de burgemeester de exploitatievergunning in beginsel niet op basis van deze aspecten weigeren. Wel kan hij extra voorwaarden stellen om overlast te beperken. Met betrekking tot geluid is dat al gebeurd in de omgevingsvergunning.
Gekeken naar de bredere omgeving is er sprake van verplaatsing van het probleem van [huisnummer] naar [adres 2], waarbij de geluidsbelasting voor de naaste buren juist kleiner lijkt te worden door de lagere geluidsnormen voor de naastgelegen eetzalen. Het probleem wordt niet groter of ernstiger. De rechtbank tekent daarbij wel aan dat de motivering van de beslissing op bezwaar erg mager is. Pas ter zitting heeft de burgemeester duidelijk uiteen gezet welke belangen zijn meegenomen in de besluitvorming.
12.3
Het argument van eiser dat niet hetzelfde akoestische rapport gebruikt kan worden als bij de omgevingsvergunning volgt de rechtbank niet. De geluidsoverlast zal hetzelfde zijn, ongeacht of er vanuit planologie of een goed woon- en leefklimaat naar gekeken wordt. Dat het akoestisch rapport pas in de beroepsfase aan eiser is verstrekt, is wel een schending van de motiveringsplicht van artikel 3:47 van de Awb. Het was duidelijk dat eiser geluidsoverlast verwacht. Door het akoestisch rapport niet te verstrekken, kon hij niet nagaan of zijn vrees voor onrechtmatige geluidsoverlast daadwerkelijk ongegrond was, zoals de burgemeester beweert.
12.4
Hoewel de burgemeester de motiveringsplicht heeft geschonden, is het niet aannemelijk dat eiser daardoor direct is benadeeld. De rechtbank kan daarom aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank maakt gebruik van deze bevoegdheid en passeert dit gebrek. Het beroep is daarmee ongegrond.

Conclusie en gevolgen

14 De beroepen zijn ongegrond. De bestreden besluiten kunnen in stand blijven. Wel heeft de rechtbank geconstateerd dat de bestreden besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd. Die onvoldoende onderbouwing zit hem vooral in het feit dat niet voldoende is aangetoond dat voldaan wordt aan de beleidskaders en met name het bestemmingsplan ‘Parapluplan parkeernormen Schouwen-Duiveland’. Ook was naar eiser toe onvoldoende onderbouwd dat zijn vrees voor geluidsoverlast ongegrond is. De rechtbank heeft deze motiveringsgebreken gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiser hier uiteindelijk niet door is benadeeld. Deze aspecten zijn wel degelijk meegewogen door het college en de burgemeester en leiden niet tot een ander besluit.
14.1
Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt in dit geval aanleiding gezien het college en de burgemeester te veroordelen in de proceskosten van eiser. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) per beroepszaak voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het bijwonen van de zitting [4] , met een waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor 1). Ook wordt bepaald dat het college en de burgemeester het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden. Eiser ontvangt dus twee keer de proceskostenvergoeding van € 1.312,50 en twee keer het griffierecht van € 184,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.312,50,- aan proceskosten aan eiser;
  • veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.312,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 23 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet, [. . .]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking, [. . .]
Bestemmingsplan ‘Parapluplan parkeernormen Schouwen-Duiveland’

Artikel 3 Overige regels

3.1
Voldoende parkeergelegenheid
Bij nieuwbouw en/of uitbreiding van gebouwen dient op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien en in stand te worden gehouden, overeenkomstig het 'Parkeerbeleid 2017-2020' of het daarvoor in de plaats tredende parkeerbeleid. Hierbij wordt de parkeernorm berekend over het nieuw te bouwen of het te wijzigen gedeelte.
3.2
Afwijkingsbevoegdheid parkeergelegenheid
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1:
indien op een andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien, in het geval dat de noodzakelijke parkeergelegenheid in onvoldoende mate op eigen terrein kan worden gerealiseerd;
door af te wijken van de toe te passen parkeernorm indien voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden in het "Parkeerbeleid 2017-2020' of het daarvoor in de plaats tredende parkeerbeleid.
Algemene plaatselijke verordening gemeente Schouwen-Duiveland 2015

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid
d. de bescherming van het milieu
2.a. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
2.b. Een vergunning voor een vergunningplichtig evenement kan worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan acht weken voor de beoogde datum van het evenement is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 en artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning weigeren of intrekken als de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan of voorbereidingsbesluit of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 en artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning of trekt hij de vergunning in als de aanvrager niet of niet langer voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 8, leden 1 en 2 van de Alcoholwet.
3. Als de vergunningaanvraag mede betrekking heeft op een terras op een openbare plaats, beslist de burgemeester over de ingebruikneming van die openbare plaats ten behoeve van het terras. De burgemeester kan beleidsregels vaststellen ten aanzien van terrassen, bezien in relatie tot artikel 2:10.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 en artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning voorts weigeren of intrekken indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
5. Bij de toepassing van de in het vierde lid genoemde weigerings- en intrekkingsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
6. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:
a. zorginstelling;
b. museum;
c. theetuin;
d. lunchroom voor zover gevestigd in een winkel;
e. bedrijfskantine of –restaurant.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid onder a en c van de Wabo
2.Artikel 2.10, tweede lid van de Wabo
3.Artikel 1:8 en 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Schouwen-Duiveland 2015, zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit.
4.Beide zaken zijn op één zitting besproken. De rechtbank kent eiser daarom per zaak een half punt toe.